• No results found

Het romantische frame en het realistische frame versus de tekstuele ervaring

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 37-42)

2. Het concept van de tekstuele ervaring in twee hedendaagse literatuurgeschiedenissen

2.1 De analyse van Vaessens’ Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur

2.1.3 Het romantische frame en het realistische frame versus de tekstuele ervaring

Zoals gezegd wordt volgens Vaessens de blik van de lezer gestuurd door zowel diens poëtica als diens referentiekader. De poëtica van een lezer die een tekst bekijkt door het zogenaamde romantische frame, bestaat uit een aantal kenmerken. Ten eerste wordt de tekst door de lezer opgevat als de expressie van een subject; een al dan niet in de tekst aan het woord zijnde ik. Lezen betekent in het romantische frame dan ook wel afstemmen; de lezer probeert zich te verplaatsen in de belevingswereld van de schrijver. Verder zijn de belangrijkste poëticale normen die gelden in het romantische frame, de normen van oorspronkelijkheid en

authenticiteit.66 Het referentiekader van de lezer met de romantische leeswijze, wordt bepaald door metaforische opposities die geschaard kunnen worden onder de ‘moederoppositie’ mechanisch- organisch.67 Te denken valt aan tegenstellingen als ratio – gevoel, cultuur – natuur, koud – warm, doordacht – spontaan. Het romantische frame brengt een denkstijl aan het licht, die zich aan de ene kantafzet (tegen de moderniteit), maar tegelijkertijd in één lijn is met het pure gevoel en de natuur.

Binnen het realistische frame dat Vaessens onderscheidt, wordt er uitgegaan van de gedachte dat de literaire tekst dicht bij de werkelijkheid staat. Er wordt volgens Vaessens dus een relatie voorondersteld tussen literatuur en sociale realiteit.68 Vaessens maakt duidelijk dat de realiteit nooit zomaar kan worden weergegeven in een literaire tekst, er is altijd iets dat in de plaats komt voor die realiteit, en dat noemt Vaessens ‘de representatie’. Hierdoor beschrijft literatuur volgens Vaessens de werkelijkheid niet, maar geeft zij de werkelijkheid mede vorm.69 Schrijvers die geroemd worden vanwege hun kunst een realistisch beeld weer te kunnen geven van een bepaalde tijd of situatie, geven in feite dus altijd een representatie van de werkelijkheid, en deze is nooit neutraal of onpartijdig.70 Een belangrijk begrip dat

Vaessens centraal stelt in zijn beschrijving van het realistische frame, is het

werkelijkheidseffect. Dit begrip staat voor de illusie van werkelijkheid die kan optreden

wanneer men een literaire tekst leest of naar een kunstwerk kijkt. Dit effect kan volgens Vaessens zelfs bereikt worden wanneer er überhaupt geen relatie bestaat tussen het kunstwerk en de realiteit, of wanneer de gerepresenteerde werkelijkheid doelbewust gemanipuleerd is door de kunstenaar.71

Vaessens gaat in zijn literatuurgeschiedenis nog een stap verder, door de parallel tussen literatuur en wetenschap te illustreren aan de hand van de Franse schrijver Emile Zola. De romanschrijver, zo meende Zola, is als het ware een soort medicus; hij observeert,

diagnosticeert en experimenteert en komt zo niet tot vertellingen, maar tot analyses.72 Deze typering van de romanschrijver doet denken aan de omgekeerde vorm van Huizinga’s en Ankersmit’s kijk op de geschiedschrijving; de historicus moest in hun ogen in het bezit zijn van dichterlijke kwaliteiten om de geschiedenis levend te kunnen maken. Vaessens gebruikt

66 Vaessens 2013: 156 67 Vaessens 2013: 156 68 Vaessens 2013: 178 69 Vaessens 2013: 179 70 Vaessens 2013: 179 71 Vaessens 2013: 183 72 Vaessens 2013: 192 37

het volgende citaat van Zola om te laten zien dat de schrijver een wetenschappelijk doel voor ogen stond:

‘Ik heb eenvoudigweg op twee levende lichamen het ontledende onderzoek uitgevoerd dat chirurgen op lijken verrichten’.73

In deze quote is te zien dat Zola zijn werk als het bedrijven van wetenschap ziet, en hoewel hij spreekt over twee personages in zijn roman, noemt hij deze personages ‘levende lichamen’. Volgens Vaessens is het echter zo, dat een romanpersonage in ieder geval geen levend lichaam is; romanpersonages zijn immers van papier. Vaessens’ verklaring hiervoor is, dat Zola zodanig opgaat in het werkelijkheidseffect, dat hij vergeet dat hij het verhaal zelf verzonnen heeft.74

Laten wij terugkeren naar de lezer. Ook het realistische frame kent in Vaessens’ ideaalmodel een specifieke poëtica en een referentiekader. De poëtica van de lezer wordt ten eerste gekenmerkt doordat de lezer de tekst opvat als een representatie van de werkelijkheid en als onderdeel van de geschiedenis; de tekst presenteert een herkenbare wereld voor de lezer. Lezen wordt in het realistische frame opgevat als reconstrueren; de lezer reconstrueert de werkelijkheid achter de fictie. De meest voorname poëticale norm die in het realistische frame geldt, is de norm van menselijkheid; Vaessens stelt hier dat ‘goede fictie’ de abstractie van de geschiedenis invoelbaar maakt door echte, herkenbare mensen op te voeren als actoren in die geschiedenis.75 Het referentiekader van de lezer die leest volgens het realistische frame wordt gekenmerkt door de overkoepelende oppositie menselijk – onmenselijk. De term menselijk verwijst hier naar de medische wetenschap en andere verworvenheden van de moderniteit, de term onmenselijk verwijst naar de schaduwzijden van de moderniteit (de op drift geraakte moderniteit die slachtoffers maakt).76 Te denken valt aan sub opposities als hartstochtelijk – beheersend, rechtvaardig – onrechtvaardig, en zelfbeschikkend –

onderdrukkend.

Om de karakteristieken van het romantische frame en het realistische frame nog eens zichtbaar te maken, hieronder de schematische weergave van de twee frames:

73 Zola in Vaessens 2013: 192 74 Vaessens 2013: 193 75 Vaessens 2013: 220 76 Vaessens 2013: 220 38

Frame Tekst opgevat als Lezen opgevat als Norm

Romantiek Expressie Afstemming Authenticiteit

Realisme Representatie Reconstructie Menselijkheid

Hoewel Vaessens het romantische frame en het realistische frame afzonderlijk presenteert en naast elkaar plaatst, rijst - met het theoretische kader rondom de tekstuele ervaring in het achterhoofd - de gedachte dat er overlap bestaat tussen de twee frames. Nog sterker, uitgaande van het concept van de tekstuele ervaring, ontstaat de claim dat Vaessens in zijn ideaalmodel als het ware een analyse biedt van de tekstuele ervaring aan de hand van zijn ideaaltypische splitsing van frames. Laten wij ten eerste kijken naar de manier waarop de literaire tekst wordt opgevat in de twee frames. Vaessens’ noemt deze manier in het

romantische frame expressie, in het realistische frame spreekt hij van representatie. Echter, in zijn uitleg stelt hij dat deze representatie in het realistische frame nooit neutraal of onpartijdig kan zijn, omdat deze altijd gevormd wordt door de ogen van de schrijver. In dit opzicht kan de representatie van de werkelijkheid dus worden opgevat als de expressie van de ‘ik’ in de tekst; de belevingswereld van de schrijver. Het begrip werkelijkheidseffect lijkt daarom niet enkel in het realistische frame een voorname rol te spelen, ook in de romantische leeswijze ontstaat er een illusie van werkelijkheid, doordat lezen hier wordt opgevat als een proces van afstemming (aan de blik van de schrijver op de geschapen wereld in de tekst). Zo komen wij bij het

tweede punt in Vaessens’ schema; de manier waarop lezen wordt opgevat in het betreffende frame. Het begrip afstemming impliceert niet alleen de verplaatsing van de lezer in de blik van de schrijver, het vooronderstelt daarmee ook een reconstructie van de geschapen

werkelijkheid in de tekst. De werkelijkheid die in de tekst wordt geschapen, is namelijk altijd gevormd door de blik van de schrijver; wil de lezer deze werkelijkheid ervaren, dan zal hij de blik van de schrijver moeten volgen. Dit maakt dat afstemming aan de blik van de schrijver als het ware een noodzakelijkheid vormt voor de reconstructie van diens beleving van de

werkelijkheid. Nu de overlap tussen de opvatting over de tekst en de manier van lezen tussen het romantische en het realistische frame zichtbaar is, komt de vraag naar boven hoe deze overlap samenkomt in een analyse van de tekstuele ervaring zoals beschreven in hoofdstuk 1.

Zoals wij gezien hebben, is de tekstuele ervaring te typeren als een hyperrreële ervaring. Het idee van hyperrealiteit werd het eerste hoofdstuk geformuleerd als een verschuiving van een beeld van de werkelijkheid over de werkelijkheid heen. In een hyperreële ervaring is er sprake van de creatie van een symbolische wereld, die verder gaat dan de verwisseling tussen ‘het echte’ en de representatie van het echte; de symbolische

wereld representeert iets, dat in werkelijkheid niet bestaat. Wanneer wij nu kijken naar het begrip dat in Vaessens’ theorie rondom het realistische frame de boventoon voert – het werkelijkheidseffect – wordt er een parallel zichtbaar. Deze illusie van werkelijkheid wordt door een representatie van de werkelijkheid aangewakkerd, en speelt zowel in het romantische als in het realistische frame een voorname rol. Zoals reeds gezegd is afstemming (de

opvatting over hoe een tekst gelezen moet worden in het romantische frame) namelijk een voorwaarde voor het verplaatsen in het beeld van de schrijver, het beeld dat een representatie van een werkelijkheid vormt. Wij hebben gezien dat in Barthes’ theorie rondom de staat van extase tijdens het lezen een voorwaarde is, dat de lezer de symbolische stem in de tekst beantwoordt, en dat deze twee entiteiten samen een tekstuele ervaring tot stand brengen.

Het feit dat Vaessens spreekt over een ‘illusie’, blijkt van groot belang wanneer wij kijken naar het moment waarop de tekstuele ervaring plaatsheeft. Terugkijkend naar de conceptvorming van de tekstuele ervaring, hebben wij gezien dat Ankersmit’s theorie omtrent de historische ervaring een gedegen startpunt voor het begrip van de tekstuele ervaring vormde. Echter bleek dat Ankersmit niet expliciet inging op de ontbinding van deze ervaring, tijdens de ervaring. Barthes’ visie op de staat van extase, de ultieme leeservaring, liet ons zien dat de lezer zowel zijn zelfbevestiging als zijn verlies ervaart in deze ultieme leeservaring. Volgens Barthes is de lezer op hetzelfde moment in staat om een tekst te lezen en de wereld die geschapen wordt in die tekst werkelijk te ervaren door de blik van de lezer (laat nogmaals duidelijk zijn dat hierin zowel een proces van afstemming als een proces van

reconstructie zichtbaar is), maar is hij zich ook bewust van het feit dat deze wereld reeds

voorbij en ontastbaar is; dit is zijn verlies. In paragraaf 1.6 is gesteld, dat betoogd kan worden dat het door het hyperreële karakter van de tekstuele ervaring komt, dat de lezer zijn eigen verlies verlangt en ervaart in de tekstuele ervaring. Dit gevoel van verlies overvalt de lezer in de tekstuele ervaring, omdat deze lezer zich realiseert dat het niet de werkelijke wereld van het verleden is die hij ervaart, maar slechts een representatie van die wereld. De illusie die Vaessens omschrijft als het werkelijkheidseffect, is in dit opzicht overeenkomstig met het gevoelsmatige verlies tijdens de tekstuele ervaring zoals dat omschreven is in hoofdstuk 1. Vaessens ontkent de parallel tussen literatuur en wetenschap, doordat hij er het begrip werkelijkheidseffect tussen plaatst. Echter, en hier volgt het cruciale punt in de analyse van Vaessens’ werk in het licht van de tekstuele ervaring, waar Barthes’ spreekt over het ervaren van een verlies in de ultieme leeservaring, wordt in Vaessens’ visie nergens duidelijk dat de lezer zich bewust is van het werkelijkheidseffect. Dit werkelijkheidseffect verandert in Vaessens’ theorie dus niets aan de ervaring die de lezer heeft tijdens het leven, dat het effect

bestaat, is in die zin enkel in theoretische zin merkbaar tijdens de analyse van de leeswijze. Vaessens’ theorie omtrent de verschillende leeswijzen kan geïnterpreteerd worden als een neutralisering van de tekstuele ervaring waarin er geen bewustwording bestaat van het werkelijkheidseffect dat optreedt tijdens het lezen.

In document Laat mij lezen, neem me mee (pagina 37-42)