De besneeuwde keten der Pyreneeën, zoo helder tegen de morgenklare lucht, verdwijnt
stillekens aan in de nevelen der verten. De trein krocht een hoogte op, en we komen
te midden een wolk, die alle
uitzicht belemmert en huiverende koude verwekt. Nadien rollen wij tusschen de
oneindige dennenbosschen der Landes, waar aan elken boom een potteken hangt. 't
Gaat voorbij Bayonne, Dax. De dennenstreek verandert stilaan tot de gekende
wijnstreek van Bordeaux. De trein springt over de Gironde, smoort langs de
wijngaarden; 't gaat naar Angoulême, Poitiers, Blois, Orléans, waar Jeanne d'Arc
gevierd wordt, en voorbij andere steden, gekend, 't zij voor haren wijn, of als
oplatingsplaatsen voor de duiven der Vlaamsche duivenmelkers. Ik vermoed, dat het
Oostelijk Frankrijk veel schooner moet zijn dan deze Westelijke vlakke landen, die
geen bewondering in uw hart borduren.
En 's avonds om 11 uur zijn we dan te Parijs. Vijftien uren trein! Een auto voert
ons naar 't hotel. En 't is heel curieus bij avond het eerste bezoek aan Parijs te brengen.
Het is al geen nacht. Het is een overstrooming van licht. Het is feeëriek. Het licht
perelt als kransen langs de straten en langsheen de Seine; 't slaat uit café's en
bovenvensters, en van de kleurige reclamen op de gevels der huizen, 't krioelt op
pleinen, 't wemelt op de hoogte ginder, er strijken zoeklichten in de lucht als lichte
molenwieken, en uit de pharen van de tentoonstelling voor decoratieve kunst spuit
't als nijdige fonteinen. De Seine spiegelt 't allemaal terug, en de macadam der breede
straten en lanen is gepolijst, blinkend als een nieuwe schoen, en kaatst het licht in
lange banen weer.
Het geheel doet aan als een groote zwarte visch met bliksemende schubben...
Kapot getreind leggen w' ons rap te bed, en morgen zijn we thuis!... Maar we moeten
eerst 's noenens vertrekken, en van dit paar uren geprofiteerd om 'n stukske van Parijs
te zien! Vroeg is de auto aan 't hotel en we rijden rond. Parijs ligt nog in den
morgensmoor van een warmen dag. Ge hebt hier seffens het welbehagen van in een
goedgeordende, grootsche, schoone wereldstad te zijn. Hier is niets kleintjes meer.
Alles is grootsch, zonder pretentie, maar uit noodzakelijkheid en uit levenslust. Hooge
huizen, breede straten, glimmende macadam, enorme parken, feestelijk-groote
gebouwen, provinciestadsgroote pleinen met standbeelden en fonteinen, breede
sierlijke bruggen, wijde met boomen beplante lanen; alles grootsch, breed, luchtig,
immens. Veronderstel deze stad in de klare marmers van Italië, onder het licht van
Italië en te midden zijn palmboomen en bloemen! Dat was de klop! want nu is er
een grijze, vuile kleur over Parijs, die in den steen vast gebeten zit; en, spijts al de
grootschheid, de breedte van pleinen en straten, spijts de zon, die meehelpt om de
torens en gevelen met klaarte te versieren, er zit iets beslotens over deze wereldstad,
een eentonigheid, een kleurloosheid, die slecht is voor 't migraine. Men snakt naar
bloemen en landschappen. Van aan den Arc de Triomphe waar al de groote lanen
bijeenkomen als de stralen eener
ster, en vanwaar men een blik heeft over de stad, voelt ge de opperste kracht dezer
grijze, schoone wereldstad. Alle de groote lanen zijn de blijdschap gegeven, hier
naar toe te mogen loopen, en de menschen profiteeren ervan, want de auto's schuiven
van uit de verte, met duizenden, in rijen van acht tot tien, nevens elkaar, heen en
weer, rollen rond de Arc de Triomphe, weer de lanen op; en anderen komen en
anderen gaan. Het is een feest, een levensfeest. En toch zegt ge: ‘Spijtig dat hier niet
meer kleur is!’
De chauffeur wil ons absoluut den Eiffeltoren laten zien, 'n vernuftige kinderlijke
fantasie van ijzeren poutrels. Maar wij willen de Notre Dame zien, en we zien ze.
Maar ze valt mij tegen van buiten, z' is veel te klein en laat zich te veel zien. Ik denk
aan Pisa, en andere kerken, die afgezonderd staan. Een kerk moet vergroeid zijn met
de huizen, wil ze aan hare volle schoonheid en bestemming beantwoorden. Ze moet
de huizen, de menschen dicht rond zich vereenigen als een moeder, en er grootsch
en statig boven uit rijzen. Maar 't is een wonder van ernstige gothische sierlijkheid,
met klare rijke portalen, hare rij van heiligen, haar verdiep van rosacen, en verdiep
van kolonnaden, waarboven langs weerskanten de twee daklooze vierkante torens
uitfeesten met dubbele spitsbogen en bloemige gothiek. Binnen is het de schemer;
de kelder-naaktheid pakt u aan, 't stal-grijze en zolder-kleur-looze der majestatische
ruimte, maar dan wordt ge ineens tiendubbel aan kleur getroost, door de twee ronde
glasramen langs weerskanten de kruisbeuk. Groot als een huis zijn ze, en weelderig
als een paradijs. 't Zijn rozen, die in elk der in kringen rondloopende bladeren, een
kleurige heilige of engel vertoonen, symbolen en bloemen. 't Zijn reuzige rozen, als
uit den hemel zelf geplukt, en hier tot geluk der menschheid in de steenen komen
bloeien. Om Angelico zelf te doen knielen. Mijn vriend Flor van Reeth had gezegd:
‘Groet voor mij die schoone bloemenwielen,’ en ik doe het. Spijtig, dat we niet meer
tijd hebben, maar hier komen
we terug is de viervoudige wensch, die we elders ook al zoo dikwijls geuit hebben.
Recht naar de Sainte Chapelle, die op 'n binnenplein van paleizige gebouwen hare
rilde juweeligheid verheft. Hier binnen slaat ge de handen in elkaar van schoone
verrassing! De onderste kapel, laag van verdiep, is als een gouden kleurig tuintje,
waarvan de pilaren de korte boomen zijn, die hun bonte spitsboogtakken uitwaaieren,
en naar elkaar toenijgen waar ze zich door een gouden roos laten aaneenbinden.
Tusschen hunne pure lijnen schemeren de blauwe hemelen met heraldieke sterren
verguld. Maar de bovenste kapel smal en hoog, is een glasraam aan een stuk, 't zijn
glazen wanden, waarin heel de H. Schrifture in kleine tafereelkens in vlammen van
kleur hare mirakelen vertelt. Het onderste der wanden, waarboven die bloeiende
hemeltuinen de hoogte injubelen, zijn van een weergalooze Gothische pracht met
verguldsel, majolica en zuivere beelden overplechtigd. Een koningskapel gebouwd
door St. Louis, de kapel van den Heiligen koning Lodewijk! Zooals hij heilig was
van leven, is dit gebouw heilig van schoonheid. De perel der Gothiek! Maar spijtig
dat er sedert jaren geen dienst meer gedaan wordt. Geen kaarsen, geen geur, geen
muziek meer. Een schoonheid met een museumziel.
Natuurlijk dat de vrouwen ook eens naar de modemagazijnen en de winkels moeten
In document
Felix Timmermans, Naar waar de appelsienen groeien · dbnl
(pagina 154-157)