• No results found

Voor de toepassing van de NEN7777 norm gelden de volgende termen en definities.

Deze zijn aangevuld met enkele definities uit de plantpathogenenwereld, welke uit de KNPV termenlijst: lijst van gewasbeschermingskundige termen (Gewasbescherming jaargang 28, supplement1, 1997) zijn overgenomen.

2.1

Aantoonbaarheidsgrens; limit of detection, (lower) detection limit

Laagste concentratie van de component in het laboratoriummonster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.

OPMERKING 1 In deze norm wordt gebruikgemaakt van de operationele definitie die de aantoonbaarheidsgrens gelijk stelt aan driemaal de standaardafwijking op dit niveau, waarmee de aantoonbaarheidsgrens dus die waarde van de meetgrootheid is waarbij de variatiecoëfficiënt bij conventie eenderde bedraagt.

OPMERKING 2 Voor een nadere bespreking van aantoonbaarheidsgrens en verwante begrippen als beslisgrens, rapportagegrens en bepalingsgrens, zie Bijlage C.

OPMERKING 3 Voor een nadere bespreking van de bepaling van de aantoonbaarheidsgrens in verschillende omstandigheden, zie 5.2.

2.2 Absolute limietwaarde

Waarde van een prestatiekenmerk die bedoeld is als absolute eis.

OPMERKING Door statistische analysering behoort te worden aangetoond dat het prestatiekenmerk hieraan voldoet.

2.4 Analysemonster

Monster dat conform de meetprocedure is bereid uit het laboratoriummonster.

OPMERKING Analysemonsters spelen bij de validatie een rol als het laboratorium monster het meetobject is en er meer analysemonsters uit het laboratoriummonster zijn te verkrijgen (zie 4.6.2).

VOORBEELD 1 Het laboratoriummonster 'grond' wordt als eerste stappen van de meetprocedure gedroogd, gemalen en verdeeld. Het analysemonster is het deel dat voor het vervolg wordt gebruikt.

VOORBEELD 2 Uit het laboratoriummonster 'grond' worden conform de meetprocedure voor de bepaling van vluchtige stoffen tien steken genomen. De steken worden samengevoegd tot het analysemonster.

2.8

Doeltreffendheid; fitness for purpose

Geschiktheid voor het doel waartoe de meetmethode wordt gebruikt.

2.12

Herhaalbaarheid (van meetresultaten); repeatability (of results of

measurements)

Mate van overeenstemming tussen de resultaten van opeenvolgende metingen van dezelfde meetgrootheid, die onder dezelfde meetomstandigheden zijn verricht [NPR 2814].

OPMERKING 1 Deze omstandigheden worden herhaalbaarheidsomstandigheden genoemd.

OPMERKING 2 Herhaalbaarheidsomstandigheden omvatten: • dezelfde meetmethode;

• dezelfde waarnemer;

• hetzelfde meetinstrument, gebruikt onder dezelfde omstandigheden; • dezelfde plaats;

• herhaling in een korte tijdspanne. [NPR 2814].

OPMERKING 3 Herhaalbaarheid wordt in de praktijk gekwantificeerd als ‘gebrek aan herhaalbaarheid’.

2.14

Juistheid; freedom trom bias, trueness

Vermogen van een meetmethode om aanwijzingen zonder systematische afwijking weer te geven [NPR 2814].

OPMERKING 1 In bovenstaande definitie is ‘meetinstrument’ uit de definitie in NPR 2814 vervangen door ‘meetmethode’.

OPMERKING 2 Juistheid is feitelijk gedefinieerd en wordt in de praktijk gekwantificeerd als ‘onjuistheid’ [NEN 3114].

2.16 Laboratoriummonster

Hoeveelheid voor onderzoek bestemd materiaal in de vorm en toestand waarin het is afgeleverd bij het laboratorium.

OPMERKING Het laboratoriummonster wordt verkregen uit het meetobject. Indien het de opdracht is een uitspraak te doen over de waarde van de meetgrootheid in het laboratoriummonster, is het laboratoriummonster het meetobject.

2.18 Meetgrootheid; measurand

Bepaalde grootheid die onderwerp van meting is [NPR 2814].

VOORBEELD 1 Concentratie van nitraat in water. VOORBEELD 2 Depositiesnelheid van deeltjes in lucht. VOORBEELD 3 Drogestofgehalte van grond.

OPMERKING Voor de specificatie van een meetgrootheid kan vermelding van grootheden zoals tijd, temperatuur en druk worden verlangd [NPR 2814].

2.19

Meetmethode; method of measurement

Logische opeenvolging van algemeen omschreven handelingen die bij de uitvoering van metingen worden toegepast [NPR 2814].

VOORBEELD Een voorbeeld van een meetmethode is de klassieke meetnorm. Het meetprincipe is uitgewerkt tot een beschrijving van de technische uitvoering met inbegrip van apparatuur en hulpmiddelen, maar laat veelal nog ruimte voor (gelijkwaardige) invulling. Zie ook meetprocedure (2.24).

2.20

Nauwkeurigheid; accuracy of measurement

Mate van overeenstemming tussen het meetresultaat en een ware waarde van de meetgrootheid [NPR 2814]. OPMERKING 1 Meetnauwkeurigheid is opgebouwd uit de systematische afwijking (juistheid) en de toevallige afwijking (reproduceerbaarheid ).

OPMERKING 2 Het gebruik van de term precisie voor nauwkeurigheid moet worden vermeden [NPR 2814].

2.21 Meetobject

Aard, omvang en toestand van het materiaal waarvoor de meetgrootheid is gedefinieerd.

VOORBEELD 1 1 kg grond, bewaard in een licht- en luchtdichte verpakking, ten hoogste 1 jaar na monsterneming. VOORBEELD 2 0,1 m3 buitenlucht, aan te zuigen gedurende 30 min op 3 m hoogte in stedelijk gebied.

VOORBEELD 3 Bovenste 2 m verontreinigde grond van een begrensde locatie. Het laboratoriummonster is een steekproef uit het meetobject.

2.22

Meetonzekerheid; uncertainty of measurement

In verband met het resultaat van een meting staande parameter die de spreiding van waarden, die redelijkerwijs aan de meetgrootheid kunnen worden toegekend, karakteriseert [NPR 2814].

OPMERKING 1 De parameter kan bijvoorbeeld een standaardafwijking zijn (of een bepaald veelvoud daarvan), of de helft van een interval dat een bepaald betrouwbaarheidsniveau bezit.

OPMERKING 2 De kwantificering van meetonzekerheid is geen onderdeel van deze norm. Zie hiervoor NEN7779.

2.24

Meetprocedure; measurement procedure

Gedetailleerd beschreven geheel van handelingen voor het uitvoeren van bepaalde metingen volgens een gegeven methode [NPR 2814].

OPMERKING Synoniemen van meetprocedure zijn: • (meet)voorschrift;

• analysevoorschrift; • werkvoorschrift;

• SOP (Standard Operating Procedure).

2.25

Meetresultaat; result of a measurement

Door meting verkregen waarde, toegekend aan een meetgrootheid [NPR 2814].

OPMERKING 1 Het meetresultaat kan zijn gedefinieerd als het gemiddelde van een meervoudige analyse of kan het resultaat zijn van een meting gevolgd door een of meer bewerkingen zoals correctie voor 'procedureblanco'. OPMERKING 2 Een volledige vermelding van het meetresultaat bevat informatie over de meetonzekerheid [NPR 2814].

2.26

Meetsignaal; measurement signal

Grootheid die de meetgrootheid weergeeft en die daar functioneel mee is verbonden [NPR 2814].

VOORBEELD 1 De piekoppervlakte van een chromatografisch systeem. VOORBEELD 2 Het aantal 'counts' van een massaspectrometrische detector.

2.29 Reproduceerbaarheid (van meetresultaten); reproducibility (of results

of measurements)

Mate van overeenstemming tussen de meetresultaten van dezelfde meetgrootheid, verkregen onder wisselende meetomstandigheden [NPR 2814].

OPMERKING 1 Een deugdelijke opgave van de reproduceerbaarheid vereist een specificatie van de wisselende omstandigheden [NPR 2814].

OPMERKING 2 De wisselende omstandigheden kunnen omvatten: • het meetprincipe; (zie opmerking 3);

• de meetmethode; (zie opmerking 3); • de waarnemer; • het meetinstrument; • de referentiestandaard; • de plaats; • de gebruiksomstandigheden; • de tijd. (NPR 2814).

OPMERKING 3 Reproduceerbaarheid is in deze norm betrokken op de meetmethode; ‘het meetprincipe’ en de ‘meetmethode’ worden uitgesloten als ‘wisselende omstandigheid’.

OPMERKING 4 Het is vaak nuttig een onderscheid te maken tussen ‘intralaboratoriumreproduceerbaarheid’ en ‘interlaboratoriumreproduceerbaarheid’; de ‘verschillende omstandigheden’ hebben in deze gevallen betrekking op wisselende omstandigheden binnen het laboratorium respectievelijk binnen een groep van laboratoria. Als de groep van laboratoria representatief is voor het geheel, is ‘interlaboratoriumreproduceerbaarheid van de methode’ gelijk aan ‘reproduceerbaarheid van de methode’.

2.31 Robuustheid; robustness

Mate van ongevoeligheid van het meetresultaat voor afwijkingen in uitvoering, omstandigheden en hoedanigheid van materialen, zoals deze in de praktijk kunnen voorkomen.

OPMERKING Afwijkingen die een (invloeds)grootheid vertegenwoordigen kunnen afzonderlijk worden gekwantificeerd. Voorbeelden van zulke grootheden zijn: omgevingstemperatuur, vochtigheid, lichtintensiteit, netspanning en chemicaliegehalte.

2.32 Selectiviteit; selectivity

Afhankelijkheid van het meetresultaat van een andere grootheid dan de meetgrootheid [ISO 6879].

OPMERKING 1 Bedoelde grootheden zijn invloedsgrootheden (2.13) die hier alleen betrekking hebben op de samenstelling van het monster.

OPMERKING 2 Met de afhankelijkheid van het meetresultaat wordt niet alleen bedoeld de grootheid die zelf een signaal veroorzaakt (vaak interferentie genoemd) maar ook de grootheid die het signaal van de meetgrootheid verandert (vaak matrixeffect genoemd).

OPMERKING 3 De meetmethode is selectiever naarmate het effect van invloedsgrootheden op het meetresultaat kleiner is.

2.34 Systematische afwijking; systematic error

Gemiddelde dat het resultaat is van een oneindig aantal metingen van dezelfde meetgrootheid, uitgevoerd onder herhaalbaarheidsomstandigheden verminderd met een ware waarde van de meetgrootheid [NPR 2814].

2.35 Terugvinding; recovery

Fractie van de meetcomponent die bij analyse wordt teruggevonden, na toevoeging onder gedefinieerde omstandig- heden van een bekende hoeveelheid meetcomponent aan het monster [9].

OPMERKING 1 Terugvinding bepaald uit toevoeging van de meetcomponent levert in veel gevallen (te) optimis- tische resultaten omdat het moeilijk of onmogelijk is het toegevoegde deel van de meetcomponent op dezelfde wijze in het monster op te nemen als het oorspronkelijke deel.

OPMERKING 2 Bij het ontbreken van een monster met een conventioneel ware waarde wordt terugvinding in veel gevallen gebruikt als een indicator voor juistheid.

OPMERKING 3 Soms wordt voor de vergelijking van het meetresultaat met de conventioneel ware waarde van een monster het prestatiekenmerk ‘terugvinding’ genomen. In deze norm wordt hiervoor uitsluitend het prestatiekenmerk ‘juistheid’ gebruikt.’

2.37 Validatie

Bevestiging door onderzoek en levering van objectief bewijs dat aan de bepaalde eisen voor een specifiek beoogd gebruik wordt voldaan [NEN-EN-ISO/IEC 17025].

2.38

Ware waarde; true value (of a quantity)

Waarde overeenstemmend met de definitie van een gegeven bepaalde grootheid [NPR 2814].

OPMERKING Dit is een waarde die door een volmaakte meting zou worden verkregen [NPR 2814].

2.39 Detectie

Detectie is een activiteit die gericht is op het aantonen van de aanwezigheid (of afwezigheid) van een bepaald pathogeen waarvan bekend is of vermoed wordt dat het voorkomt. Routine-detectie heeft daarom de neiging om het onbekende over het hoofd te zien. In dit verband moet monitoring of screening gezien worden als detectie omdat men in zo’n geval op zoek gaat naar bepaalde pathogenen in plant en vector populaties of specifieke planten of vectoren in het kader van ecologische of epidemiologische studies.

Toelichting: onderscheid dient te worden gemaakt tussen de diagnostiek of herkenning van een ziekteverwekker of parasiet als veroorzaker van een ziekte of beschadiging en de meestal routinematige detectie van een bekende ziekteverwekker of parasiet ten behoeve van kwaliteits- en gezondheidscertificering.

2.40 Diagnostiek

Herkenning van ziekten en beschadigingen aan de hand van de voorgeschiedenis (anamnese) en van de karakteris- tieke symptomen (klinische diagnostiek) en zoveel mogelijk op grond van de veroorzaker of oorzaak (aetiologische diagnostiek, zie ook etiologie)

Toelichting: het is gewenst om in de gewasbeschermingskunde de termen diagnose en diagnostiek zoveel mogelijk te reserveren voor de herkenning van ziekten en beschadigingen. In de etiologische diagnostiek is toepassing van de postulaten van Koch van grote betekenis. Voor het onderscheid tussen diagnostiek en detectie, zie toelichting aldaar.

2.41 Etiologie

Wetenschap van de oorzaken van een ziekte en van de aard en relaties daarvan met de waard.

Toelichting: interpretaties van de term lopen uiteen van slechts het identificeren van de oorzaak van een ziekte tot het bestuderen van de hele opeenvolging van gebeurtenissen die leiden tot een ziekte.

2.42 Identificatie

Bepalen van de identiteit.

2.43 Screening

Zie bij 2.39 detectie.

2.44 Monitoring

Zie bij 2.39 detectie.

Bijlage 4.

Verwijzingen en geraadpleegde literatuur