• No results found

3.1 Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB)

3.1.1 Visserijbeheer

3.1.1.2 TAC

In figuur 4 (De Clercq, 2015, p.359) geeft de TO-curve de totale opbrengsten weer bij toenemende visvangst, tegen een vaste prijs. De stijgende bevissing gaat gepaard met een degressieve stijging van de vangst, wat op zijn beurt leidt tot een kleiner visbestand. Tot niveau BV1 stijgt de winst. Op niveau BV1 is de winst het hoogst, dit heet de maximale economische opbrengst (MEO).

Voorbij het niveau BV2 loopt de totale visopbrengst terug, maar zolang er winst is zullen vissers zonder overheidsoptreden niet stoppen met vissen en zullen zij doorgaan tot punt BV3. Maar op punt BV3 wordt een duurzaam visbestand in de toekomst niet gegarandeerd, aangezien het visbestand door deze overbevissing verkleint (Christensen, 2009).

Om dit soort marktfaling te verhelpen verdeelt het GVB visrechten uit ten belope van niveau BV1.

Dit is het punt van maximale duurzame opbrengst (MDO). Op basis van dit beginsel wil de EC de trend van uitputting van visbestanden tegen 2020 keren en de ecosystemen in evenwicht brengen (J. Vlietinck, persoonlijke communicatie, 23 maart 2018).

Figuur 4. Het overbevissingsvraagstuk

Wanneer op dit niveau vis gevangen wordt is de instandhouding van het visbestand wel gegarandeerd (Christensen, 2009; OECD, 1989). De Europese ministers van visserij drukken deze quota uit in Total Allowable Catches (TAC). Dit zijn vangstbeperkingen die zeggen hoeveel vis per soort gevangen mag worden zonder de duurzaamheid van het visbestand in gevaar te brengen (House of Lords, 2016; J. Vlietinck, persoonlijke communicatie, 23 maart 2018). Deze quota worden opgesteld op basis van wetenschappelijk advies verkregen van het International Council for the Exploration of the Seas (ICES) en wordt verdeeld via verordening 170/8312onder alle EU-lidstaten plus Noorwegen. Dit gebeurt volgens het principe van relatieve stabiliteit, waarbij elke lidstaat een bepaald percentage van het te verdelen quota toegewezen krijgt. Ook de Rederscentrale heeft hierin op een indirecte manier inspraak. Zo gaat de Rederscentrale samen met enkele belangrijke reders naar de jaarlijkse ministerraad voor visserij in december. Daar kunnen de Rederscentrale en de aanwezige reders rechtstreeks aan minister Joke Schauvliege en visserij attaché Barbara Roegiers advies geven over de stand van zaken en het quota.

Aangezien de Rederscentrale de enige producentenorganisatie is in België wordt hun advies wel degelijk serieus genomen (J. Vlietinck, persoonlijke communicatie, 23 maart 2018).

Het ICES is een intergouvernementele organisatie bevoegd voor wetenschappelijke onderzoek binnen de maritieme sector. Op basis van hun onderzoeksresultaten wil het ICES

12 Verordening (EEG) Nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling

wetenschappelijk advies geven aan verschillende overheden, waaronder de EU. Dit is een voorbeeld van self-governance, aangezien de lidstaten van ICES volledig op zichzelf besloten om een dergelijke instelling op te richten. Om de geloofwaardigheidskloof tussen wetenschappers en vissers te verkleinen, maken ook vissers deel uit van het ICES. Op die manier krijgen vissers meer inspraak in het ICES, waardoor hun geloof in de visserijwetenschap stijgt en zij zich meer gaan inspannen om de maatregelen na te streven die gebaseerd zijn op het wetenschappelijk advies van het ICES (Penas, 2007).

Voor hun werking ontvangt het ICES statistieken met betrekking tot visserij van nationale wetenschappelijke instellingen zoals het Instituut voor Landbouw- en Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO). Werkgroepen binnen het ICES gaan deze resultaten verwerken en bediscussiëren bij het Advisory Committee on Fisheries Management (ACFM). Deze informatie wordt als wetenschappelijk advies doorgegeven aan de EC. Omdat het ICES niet voldoende middelen heeft om al het wetenschappelijk advies te voorzien die de EC vraagt, wordt het werk dat verricht wordt door het Scientifical Technical and Economical Committee for Fisheries (STECF) alsmaar belangrijker. Dit is een onderzoekscentrum dat deel uitmaakt van de EC en bestaat uit wetenschappers van alle Europese lidstaten. Hun taak bestaat eruit om het advies komende van het ICES kritisch te bekijken en evalueren. Daarnaast worden alle cijfers door het Europese Parlement en de andere relevante comités nogmaals gecontroleerd (Daw & Gray, 2005; House of Lords, 2016; Adriansens, 2009). Vervolgens bepaalt art. 20 van Verordening (EG) nr. 2371/200213 dat de EC bevoegd is om een voorstel te doen over de vangstbeperkingen, waar de Raad met gekwalificeerde meerderheid over beslist. Hoe de quota binnen een lidstaat onder de reders wordt verdeeld is een nationale aangelegenheid. Het komt er dus op neer dat het wetenschappelijk advies opgesteld wordt door een internationale onafhankelijke entiteit, op basis van gegevens van de staten. Het advies wordt vervolgens nogmaals gecontroleerd door de lidstaten via het STECF om daarna dit advies naar de EC over te brengen. Vervolgens zetten de EC en de Raad dit advies om in verordeningen, die onder toezicht van de EC geïmplementeerd wordt door de lidstaten. Dit valt onder de hiërarchische vorm van governance. Ondanks de vele inspanningen van de wetenschappelijke instellingen, werden hun adviezen in het verleden vaak verwaarloosd omwille van het egoïsme van de leden van de Raad en de EC die hun eigen lidstaat een zo hoog mogelijk quota wilden toebedelen (zie supra).

Als lidstaat van het ICES zal het VK ook onderworpen blijven aan het wetenschappelijk onderzoek en de controle van het ICES indien ze hun lidmaatschap niet opgeven. Dit lidmaatschap is

13Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame

volgens Lord Teverson (House of Lords, 2016) wenselijk. Het visserijmanagement moet na de Brexit ook gebaseerd blijven op wetenschappelijk advies. Het gevolg dat de Brexit zou hebben op onderstaand schema is dat het wetenschappelijk advies van het ICES voor het VK niet langer controle krijgt van de Europese lidstaten via het STECF. Ook de andere relevante comités en het Europees Parlement zullen zich niet meer bezig houden met het advies voor het VK. De rode lijn op de onderstaande figuur duidt aan wat er in dit geval gebeurt wanneer de banden tussen de EU en het VK worden doorgeknipt (Daw & Gray, 2005).

Een volgende aandachtspunt bij de quotaverdeling is de quotaruil. Lidstaten mogen, na kennisgeving aan de EC, de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden volledig of gedeeltelijk ruilen met andere lidstaten (art. 20 verordening (EG) nr. 2371/2002). Volgens Adriansens (2009) gebeurt de ruil op twee momenten. Enerzijds op de Raad zelf, onmiddellijk nadat de quotaverdeling gekend is. Anderzijds gebeurt het ruilen tijdens het visseizoen zelf, op het niveau van de lidstaten. In het interview gaf dhr. Welvaert aan dat de Brexit grote gevolgen kan hebben voor de quotaruil, aangezien België actief quota ruilt met het VK en quotaruil wettelijk enkel mogelijk is onder lidstaten. De Brexit stoot dus op twee problemen, ten eerste moet beslist worden hoeveel TAC het VK toegewezen krijgt en op welke manier die beslissingsprocedure zal verlopen, ten tweede moet het VK en de EU een overeenkomst bereiken over quotaruil. Indien men quota wil ruilen met een derde land moet dat gebeuren via de EC. Als er quota binnenkomt van een staat die niet behoort tot de EU moet het quota dan weer worden verdeeld volgens de verdeelsleutel van relatieve stabiliteit onder alle EU-lidstaten. Zo wordt quotaruil met Noorwegen geregeld. Volgens dhr. Welvaert wordt quotaruil tussen België en het VK door de Brexit heel

Figuur 5: Implementatie van wetenschappelijk onderzoek in het GVB

Welvaert opteert wel om hiervoor een soort tussenoplossing te gaan creëren (M. Welvaert, persoonlijke communicatie, 5 april 2018).

Om na de Brexit duurzaamheid op lange termijn te verzekeren moet het VK het TAC verderzetten voor gedeelde visbestanden, in samenwerking met de EU en de nabijgelegen kuststaten (House of Lords, 2016; J. Vlietinck, persoonlijke communicatie, 23 maart 2018). Toch zal het VK in de overgangsperiode geen beroep meer kunnen doen op hun vetorecht, indien de EU beslist om het TAC te reduceren (Minten, 20 maart 2018).

De Raad beslist ook over de vangstmogelijkheden voor derde landen met visserijrechten in communautaire wateren (art. 20 verordening (EG) nr. 2371/2002). Volgens Bertie Armstrong zijn niet-gedeelde visbestanden geen onderwerp voor onderhandeling met de EU en nabijgelegen kuststaten aangezien niet gedeelde visbestanden enkel en alleen het VK treft (House of Lords, 2016). Voor gedeelde visbestanden zal het VK op basis van het UNCLOS III moeten samenwerken met de EU om duurzame exploitatie van gedeelde visbestanden te verzekeren.

Logischerwijze zou bij een handelsrelatie gebaseerd op de EER (Noorse optie), de quota verdeeld worden onder alle lidstaten plus Noorwegen en het VK. Ondanks het feit dat het TAC bepaald wordt op basis van onafhankelijk wetenschappelijk advies, is het moeilijk te voorspellen hoe de verdeling ervan eruit zal zien voor het VK. De MDO wordt wetenschappelijk bepaald, maar de verdeling ervan is een politieke zaak (House of Lords, 2017). Het VK zou dus net als Noorwegen bilaterale akkoorden kunnen afsluiten waarbij men kan onderhandelen over het quota dat ze toegewezen krijgen. Volgens de Rederscentrale is het VK ook bereid om onderhevig te blijven aan de MDO (J. Vlietinck, persoonlijke communicatie, 28 maart 2018).