• No results found

De voorgenoemde samenwerkingsverbanden kunnen door middel van art. 50 VEU niet zomaar van de ene dag op de andere worden doorgeknipt. Het artikel voorziet een overgangsprocedure van twee jaar waarin onderhandeld wordt over de voorwaarden van het vertrek en de toekomstige relatie tussen het VK en de EU. Over deze voorwaarden is reeds een akkoord bereikt. Dit werd gepubliceerd in een persbericht van de Europese Commissie (EC) op 8 December 2017 dat meldt dat er genoeg vooruitgang is geboekt om over te gaan naar de tweede fase van de Brexit-onderhandelingen. Hierbij werd overeenstemming bereikt over drie ankerpunten (Europese Commissie, 8 december 2017). Het eerste ankerpunt is de Brexit-factuur. Het VK zal de openstaande rekeningen die ze heeft aangegaan toen ze lid was blijven betalen. Ten tweede werd een overeenkomst gemaakt over de burgerrechten van EU-burgers in het VK en VK-burgers in de EU. De Commissie argumenteert dat EU-burgers wonend in het VK onder de juridische paraplu van de Britse en Europese rechters blijven, waaronder dus ook Europese vissers wonend in het VK. Het laatste ankerpunt is de Ierse grenskwestie. In een persbericht van de Europese Commissie beweert de EU dat het VK significante verbintenissen zal aangaan om een harde grens tussen Ierland en Noord-Ierland te vermijden. Dit impliceert een speciaal statuut voor Noord-Ierland, waarbij zij lid blijven van de douane-unie en de interne markt. Hierbij kan de vraag gesteld worden of Schotland en Wales ook zo’n statuut zouden willen en of dit het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk niet in de hand werkt. Meer duidelijkheid over die grens is er de dag van vandaag nog niet. Wel maakt Sylvie Becaus (algemeen directeur van de Vlaamse visveiling) zich zorgen over deze grens. Het is volgens haar een “gat” in de unie dat veel problemen met zich mee zou kunnen brengen. (S. Becaus, persoonlijke communicatie, 9 Maart 2018).

De tweede fase die de toekomstige handelsrelatie tussen het VK en de EU behandelt zou in Oktober 2018 afgerond moeten zijn. Deze deadline voorziet genoeg tijd zodat de laatste fase die de Brexit bevestigt, kan worden afgerond tegen 29 Maart 2019 (Kreilinger et al., 2017). Over de toekomstige handelsrelatie bestaat veel onduidelijkheid. Premier May zegt uiteindelijk dat er geen instapklaar model voor deze toekomstige handelsrelatie beschikbaar is. Ook de Rederscentrale benadrukt dat er geen kant en klaar akkoord is voor de Brexit, maar duurzaamheid en wederzijdse toegevingen wel centraal moeten staan (J. Vlietinck, persoonlijke communicatie, 23 maart 2018).

De reden hiervoor is dat er zich nog nooit zo’n gebeurtenis heeft voorgedaan, er dus geen precedenten zijn en elk handelsakkoord uniek is. Wel kunnen ze elementen van elk model gebruiken (Emerson, 2016). Aangezien de toekomstige handelsrelatie tijdens het schrijven van deze masterproef nog niet gekend is en alle wegen nog open staan, zullen de verschillende scenario’s per aspect van het visserijbeleid besproken worden.

De woorden “Brexit means Brexit” van Theresa May lieten blijken dat het VK aanvankelijk opteerde voor een harde Brexit, al lijkt het tij te keren. Zo meldde de partijleider van Labour, Jeremy Corbyn, dat Labour officieel voorstander is van het lidmaatschap van de douane-unie en tegenstander is van het lidmaatschap van de eenheidsmarkt. Op die manier kan het VK profiteren van het vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal, en blijft men gespaard van het vrij verkeer van personen. Ook al zit Labour in de oppositie, toch kan de partij grote invloed uitoefenen op het toekomstige handelsakkoord aangezien May dit eerst moet voorleggen aan het Britse parlement.

De coalitie tussen Labour en de Conservatives kan een meerderheid vormen en tegen alle voorstellen van de regering stemmen. (Minten, 27 februari 2018). Ondertussen blijft het VK tot 31 december 2020, het einde van de (verlengde) overgangsperiode, alle EU-wetgeving naleven (Minten, 20 maart 2018).

De onderstaande figuur geeft een weergave van de huidige structuur van de EU (Bloomberg, 2017). Vervolgens wordt elk model besproken en gelinkt aan de Brexit.

Figuur 3: Europe's ties that bind

2.1.1 De Europees Economische Ruimte (EER)

De EU heeft een EER-akkoord gesloten met drie landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA), namelijk Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. De EER, opgericht in 1994, voorziet voor deze drie landen de mogelijkheid om toegang tot de Europese markt te behouden, zonder lid te zijn van de EU en de douane-unie (Swati & Sampson, 2016).

Wanneer het VK een positie aanneemt tegenover de EU zoals Noorwegen, zal het VK tot de EER behoren. Op die manier behouden ze vrije toegang tot de interne markt en kunnen ze zelf haar tarieven bepalen voor export en import aangezien ze dan niet tot de douane-unie behoren. Wel moeten er EUR1-certificaten opgemaakt worden dat de oorsprong van goederen controleert (S.

Becaus, persoonlijke communicatie, 8 maart 2018). De nadelen van een EER akkoord zouden zijn dat het VK de EU-regelgeving zou moeten aannemen zonder daarover mee te beslissen in de bevoegde instellingen en ook een bijdrage moet leveren aan het EU-budget. Daarnaast kan het VK ook geen migratiebeperkingen opleggen, aangezien de vrijheid van verkeer en verblijf, geregeld door art. 45 VWEU, blijft gelden. De EER voert geen gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid, maar werkt wel samen met de EU op vlak van duurzaamheid en klimaat. Als de toekomstige relatie tussen het VK en de EU er zo uitziet, is er sprake van een zachte Brexit (Emerson, 2016).

Op het vlak van visserij is er tussen Noorwegen en de EU een ‘bilateral Framework Agreement’1. Dit akkoord regelt de verdeling van quota voor de gedeelde visbestanden, overdracht van visserijrechten, toegangsovereenkomsten, gemeenschappelijke technische maatregelen en samenwerking voor controle (House of Lords, 2016). Daarnaast zijn er ook zogenaamde

‘Northern Agreements’. Dit zijn akkoorden tussen de EU en Noorwegen, de Faroe-eilanden en IJsland, waarbij de toegang en de verdeling van quota’s geregeld wordt (House of Lords, 2016).

2.1.2 Een vrijhandelsakkoord

Vervolgens blijkt het VK de ambitie te hebben om met de EU te onderhandelen over een

‘ambitieus vrijhandelsakkoord’. Een vrijhandelsakkoord omvat de afschaffing van douanetarieven, maar lidstaten van het akkoord kunnen wel nog hun eigen douanetarieven en handelsbeleid bepalen. Om handelsverlegging te vermijden dienen dan wel oorsprongscertificaten opgemaakt te worden, dat net als de EUR1-certificaten een

1 COUNCIL REGULATION (EEC) No 2214/8 of 27 June 1980on the conclusion of the Agreement on fisheries between the European Economic Community and the Kingdom of Norway. Geraadpleegd via lex.europa.eu/legal-content/EN/ALL/?uri=CELEX:31980R2214 en

http://eur-administratieve last met zich meebrengen (Van Elsuwege, 2017). Van Elsuwege (2017) zegt dat er twee modellen van handelsakkoorden zijn die voor de Brexit veel mogelijkheden bieden. Ten eerste zijn er de nieuwere omvattende handelsakkoorden met handelspartners zoals Singapore, Zuid-Korea, Canada, etc. In het kader van de ‘Global Europe Strategy’ van 2006 sloot de EU dergelijke handelsakkoorden af met deze handelspartners, waarbij het wegwerken van zowel tarifaire als niet-tarifaire handelsbelemmeringen centraal stond. Dit moet gebeuren door middel van convergerende regels inzake technische standaarden, intellectuele-eigendomsrechten, investeringen, concurrentie, diensten en overheidsopdrachten. Dat soort akkoorden gaat verder dan de traditionele handelsakkoorden die zich focussen op het afschaffen van onderlinge douanetarieven. Een voorbeeld deze omvattende handelsakkoorden is het Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) dat als interessant naar voren geschoven wordt voor de toekomstige handelsrelatie tussen het VK en de EU. Volgens Suply (2016, p. 6) lijkt deze optie heel waarschijnlijk aangezien de Britse regering “publiekelijk zou kunnen hameren op de verworven autonomie inzake handelsbeleid en tegelijkertijd kan streven naar verregaande integratie”. Omwille van het sterk anti-vrijhandelssentiment behoort een soortgelijk akkoord als CETA niet tot de wensen van de unie, maar een handelsakkoord dat aansluit bij de EER wel (Suply, 2016). De Belgische premier Charles Michel lijkt wel voorstander van de Canadese optie.

Zo verklaarde hij op 11 December 2017 in het federaal parlement dat een ‘CETA plus plus’

akkoord wenselijk zou zijn. Ook Brits minister David Davis lijkt voorstander van zo’n akkoord, waarbij het VK de Unie verlaat met een deal die lijkt op de relatie tussen Noorwegen en de EU (Hope, 2017). Hij noemt dit akkoord ‘Canada plus plus plus’ met integratie van diensten, data, etc.

Ten tweede bespreekt Van Elsuwege (2017) ook nog de Deep and Comprehensive Free Trade Areas (DCFTA’s). Dit zijn akkoorden tussen de EU en de buurlanden Georgië, Oekraïne en Moldavië. Ook al is dit model volgens Emerson (2016) niet volledig instapklaar voor het VK, toch zijn er verschillende elementen die voor de Britten erg interessant zijn. Zo zijn in deze akkoorden drie van de vier vrijheden gerealiseerd, namelijk het vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal. Omwille van migratie is het vrij verkeer van personen niet doorgedrongen in deze handelsrelatie. In dit geval zal het VK de Europese productregelgeving moeten blijven aannemen om toegang tot de markt te behouden. Volgens Van Elsuwege (2017) is dit een probleem aangezien de geassocieerde Oost-Europese landen hun productregelgeving afstemmen op de Europese wetgeving, en het Europese Hof van Justitie en een arbitragepanel gemoeid zijn met de controle op die afstemming. Bij het CETA-akkoord gebeurt deze geschillenbeslechting op basis van overleg en bemiddeling, dat rekening houdt met de soevereiniteit van landen. Dit pas veel beter in de ‘taking-back-control’-gedachte van het Verenigd Koninkrijk. Toch heeft dit model

financiële diensten (Van Elsuwege, 2017). Zoals eerder gezegd is geen enkel handelsakkoord instapklaar.

2.1.3 Een douane unie

Dit scenario houdt in dat het VK net als Turkije tot de douane-unie behoort. Er gelden dus geen export- en importtarieven tussen beide en de marktregulering van de EU moet worden overgenomen. Op 1 januari 1996 ging een douaneakkoord van start tussen Turkije en de EU. Dit akkoord werd gezien als het bewijs dat Turkije kan voldoen aan de Kopenhagencriteria voor het EU-lidmaatschap. Omwille van politieke en religieuze verschillen heeft het lidmaatschap van Turkije tot de EU zich nog niet gerealiseerd (Müftüler-Bac, 1998). Toch is de Turkse optie volgens Van Elsuwege (2017) niet te vergelijken met een eventuele douane-unie tussen het VK en de EU.

Dit omdat de Turks-Europese douane-unie voornamelijk gebaseerd is op hun specifieke historisch-politicologische motieven. Een eventuele douane-unie tussen het VK en de EU moet zich dus focussen op andere doelstellingen.

Toch kwam deze optie kwam reeds ter sprake toen de Britse regering de EU vroeg om na de Brexit een tijdelijke douane-unie in te stellen. Ze vragen met andere woorden om tijdelijk geen onderlinge heffingen in te stellen uit vrees dat de handel van de ene dag op de andere stil zou vallen. Dit maakte de Britse minister voor Brexit David Davis bekend in verschillende televisie-interviews in augustus 2017. Dit voorstel werd niet meteen geweigerd door de EU, maar zal pas van naderbij bekeken worden wanneer er akkoorden worden bereikt over belangrijkere onderwerpen (skynews, 2017; Stewart, 2017). Het grote voordeel voor het VK van deze optie is dat ze op deze manier buiten de Schengenzone kunnen blijven vrij verkeer van personen dus niet mogelijk is (zie figuur 1). Het nadeel bij deze optie is dat het VK geen handelsakkoorden met andere landen mag afsluiten.

Ook de Vlaamse Visveiling is voorstander van een douane-unie. Wanneer het VK niet tot de douane-unie zou behoren na de Brexit, zouden de nodige douanedocumenten die in dit geval nodig zijn voor veel administratieve problemen zorgen. Douanedocumenten nemen veel tijd in beslag bij het transport van verse vis en de kosten van dergelijke documenten kunnen hoog oplopen (S. Becaus, persoonlijke communicatie, 8 maart 2018).

2.1.4 De standaardoptie: handel onder WHO-regulering

Als lid van de wereldhandelsorganisatie (WHO) zal de relatie tussen het VK en de EU onder de spelregels van de WHO vallen indien er geen akkoord bereikt is tussen beide partijen. Dit is de optie die het meest aansluit bij een harde Brexit en wordt door Van Elsuwegen (2017) gezien als

onderhandelen tussen niet-Europese en Europese landen volgens de regels van de WHO. Hierbij wordt handel gedreven op basis van de tarieven van de most favoured nation (MFN), waarbij een WHO-lidstaat dezelfde tarieven vraagt aan alle andere lidstaten (Swati &Sampson, 2016; Van Elsuwege, 2019). De EU legt dan dezelfde tarieven op voor het VK als voor andere WHO-lidstaten en er kunnen ook niet-tarifaire handelsbelemmeringen ontstaan zoals kwaliteitseisen.

Hoe dan ook moet het VK de handelsrelatie tussen alle WHO-leden heronderhandelen aangezien ze niet zomaar het lidmaatschap van de EU in de WHO kunnen overnemen (Suply, 2016; Allen Green, 2017). Voor de Vlaamse visserijsector is dit de meest gevreesde optie, aangezien dit problemen teweegbrengt voor zowel handel in visserijproducten, als voor de aanvoer van vis gevangen door Belgische vissers en aangevoerd in Britse havens.

Ook de United Nations Fish Stocks Agreement (1995) en de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS) van de VN is de basis voor samenwerking tussen staten op vlak van visserij, die veel minder diepgaand is op het vlak van regelgeving dan het GVB. Wanneer er geen akkoord tot stand komt tussen de EU en het VK voor visserij dan zal de regulering terugvallen op de United Nations Fish Stocks Agreement. De regels die hierin vermeld staan gelden automatisch, aangezien dit verdrag zowel geratificeerd werd door het VK en de ander Europese lidstaten. (House of Lords, 2016; UN, 2018).

2.1.5 Besluit

Er bestaat geen blauwdruk voor de toekomstige handelsrelatie tussen het VK en de EU. Elk model heeft zijn voordelen, die onlosmakelijk verbonden zijn aan enkele nadelen. Van Elsuwege (2017, p. 188) definieert dit als “een spanningsveld tussen enerzijds de wens om op een transparante en rechtszekere wijze de toekomstige handelsrelaties te regelen en anderzijds de vrijheid om eigen nationale wetgeving aan te nemen.” Het VK en de EU zullen dus moeten onderhandelen over een volledig nieuw akkoord, waarbij akkoorden afgesloten zullen moeten worden om de administratieve kosten zo laag mogelijk te houden.

3 Samenwerkingsverbanden voor en na de Brexit: de

Brexit-modellen toegepast