• No results found

2. THEORIE

2.5 Voorgaand onderzoek Sociale media

2.6.2 Taalhandelingstheorie

De analyse van Computer-Mediated Discourse die tijdens dit onderzoek wordt uitgevoerd, richt zich onder andere op de intenties van de presidentskandidaten. Gebruikten Romney en Obama hun twitteraccount vooral om hun volgers van informatie te voorzien of juist om hen van hun standpunten te overtuigen? Of gebruiken ze het op een hele andere manier, door elkaar bijvoorbeeld uit te dagen of de kiezer dingen te beloven? Om vast te kunnen stellen of Romney en Obama Twitter met verschillende intenties gebruiken, wordt de taalhandelingstheorie van Austin (1962) en Searle (1969) gebruikt. Aan de hand van deze theorie wordt het twittergedrag van de presidenstkandidaten onderzocht. Door de

verschillende taaluitingen te analyseren aan de hand van de taalhandelingstheorie, kun je nauwkeurig weergeven welke bedoelingen de persoon in kwestie precies heeft aan de hand van taalgebruik.

De taalhandelingstheorie is een veel omvattende theorie en dient daarom nader geïntroduceerd te worden. Hierbij worden alleen de belangrijkste en meest relevante elementen benoemd. Het meest belangrijk aan deze theorie is de opvatting dat taal ons de mogelijkheid biedt iets te doen. Een onderscheid dat hierbij gemaakt dient te worden is dat tussen ‘locutie’, ‘illocutie’ en ‘perlocutie’ (Austin, 1962). Houtkoop en Koole (2000: 22) beschrijven de locutionaire handeling als ‘de handeling van het iets zeggen, een combinatie van woorden met een bepaalde betekenis’. Dit is de taaluiting zelf. Met de illocutionaire handeling wordt gerefereerd naar de bedoeling of intentie van de spreker met een bepaalde taaluiting (Houtkoop & Koole, 2000). Voorbeelden hiervan zijn iets beloven, verzoeken, adviseren of concluderen. Als iemand naar jou toekomt en zegt: “Ik vier aanstaande

- 32 -

de ontvanger. De perlocutionaire handeling tot slot, is het effect dat de spreker op de ontvanger heeft met zijn/haar uiting (Houtkoop & Koole, 2000). De focus in het onderzoek zal liggen op de illocutie, om de bedoeling acher tweets te kunnen acherhalen.

Om deze bedoeling achter taaluitingen te kunnen achterhalen, zijn ‘performatieve werkwoorden’ van belang (Austin, 1962). Dit zijn werkwoorden die aanduiden welke handelingen sprekers uitvoeren als ze iets zeggen (Houtkoop & Koole, 2000: 20). Bij de uiting ‘Ik ontken enige betrokkenheid bij het schietincident’, is de performatieve handeling het ontkennen van iets. Andere voorbeelden van performatieve handelingen zijn veroordelen, meedelen, welkom heten, vragen en verzoeken (Houtkoop & Koole, 2000: 20). Een

performatieve formule moet volgens Houtkoop & Koole (2000) altijd aan bepaalde eisen voldoen. 1. Het bevat ‘hierbij’, 2. het bevat een expliciet performatief werkwoord, 3. het staat in de tegenwoordige tijd en 4. het heeft ‘ik’ als persoonsvorm. Een voorbeeld van een

dergelijke uiting is de volgende: ‘Hierbij beloof ik morgen te zullen komen.’ Uiteraard zijn de meeste talige uitingen niet op een dergelijke manier opgebouwd, waardoor taalhandelingen vaak ‘bedekt’ zullen voorkomen.

Veel wetenschappers hebben getracht taaluitingen te categoriseren, zoals Austin (1962), Bach & Harnish (1979), Ballmer & Brennenstuhl (1981), Fraser (1975) en Habermas (1981). De indeling die gedurende dit onderzoek wordt gebruikt, is die van Searle (1976). Dit is de bekendste en over het algemeen meest geaccepteerde classificatie, die zich bovendien uitstekend leent voor dit onderzoek. Searle onderscheidt verschillende taaluitingen van elkaar en verdeelt deze onder in vijf categorieën: Assertieven, directieven, commissieven,

expressieven en declaratieven. Deze vijf categorieën worden nu eerst kort geïntroduceerd. Assertieven zijn taalhandelingen waarbij de spreker de ontvanger probeert te overtuigen van de waarheid van zijn/haar bewering of constatering (Houtkoop & Koole, 2000: 29). Hierbij moet je denken aan handelingen als concluderen, beweren of voorspellen. De tweede categorie, de directieven, bevat taalhandelingen waarbij de spreker de ontvanger wil

overtuigen om iets voor hem te doen of te laten. De spreker wil dat de hoorder een handeling uitvoert. Voorbeelden hiervan zijn uitnodigen, aanraden, bevelen of vragen. Ten derde heb je de categorie commissieven. In deze categorie vallen de taalhandelingen waarbij de spreker de intentie uit om een bepaalde handeling te verrichten. De spreker kan iemand anders iets beloven of garanderen. Een contract sluiten is een ander voorbeeld van een commissieve taalhandeling. Ten vierde is de categorie expressieven door Searle onderscheiden. Houtkoop & Koole (2000: 29) omschrijven dit type taalhandeling als ‘het uitdrukking geven aan je

- 33 -

geestesgesteldheid met betrekking tot een stand van zaken’. ‘Ik feliciteer je met je verjaardag’ is bijvoorbeeld een expressieve taalhandeling. Andere voorbeelden zijn begroeten, bedanken, condoleren en betreuren. In afbeelding 7 zijn voorbeelden gegeven van alle verschillende categorieën (Dirven & Verspoor, 2001: 186).. Tot slot is er dan nog de categorie

declaratieven. Dit is de categorie waarin uitingen vallen die iets in de wereld veranderen. Voorbeelden zijn iemand dopen, in de ban doen of iemand ontslaan. Voorwaarde is echter wel dat dit door de juiste persoon in de juiste omstandigheden wordt gezegd (Houtkoop & Koole, 2000: 30). Het maakt nogal een groot verschil of je baas je vertelt dat je ontslagen bent of je moeder. Tenzij je moeder je baas is natuurlijk, maar er wordt gemakshalve vanuit gegaan dat dit niet het geval

Afbeelding 7: Voorbeelden van alle verschillende soorten taalhandelingen (Dirven & Verspoor, 2001) Het herkennen van taalhandelingen is echter niet altijd even eenvoudig. Zo gebruiken veel mensen vaak indirect taalgebruik, waarbij je aan de uiting zelf niet direct kan herkennen om wat voor type taalhandeling het gaat. Dit is namelijk afhankelijk van de context waarin deze uiting zich voordoet. Als op de vraag ‘Zullen we vanavond naar de film?’ het antwoord ‘Ik voel me niet zo lekker’ volgt, lijkt het antwoord in eerste instantie een assertieve

taalhandeling. De spreker deelt mee dat hij/zij zich niet lekker voelt. Dit is echter geen antwoord op de gestelde vraag. Er vanuitgaand dat beide uitingen wel een relevante bijdrage aan de conversatie leveren, moet je het antwoord interpreteren als: ‘Nee, ik voel me niet zo lekker, dus ik wil niet naar de film.’ Er is hier sprake van een indirecte taalhandeling. Tijdens dit onderzoek is het dan ook belangrijk om de context van een tweet goed in acht te nemen, zodat alle taalhandelingen in de juiste categorie kunnen worden ingedeeld. Het probleem hierbij is dat taalgebruik vaak impliciet is met een beperkte context, zowel talig als

situationeel. Een manier om toch te achterhalen welke taalhandeling wordt gebruikt, is door te kijken naar zogenaamde Illocutionary Force Indicating Devices (IFID’s) (Houtkoop & Koole, 2000: 25). Deze IFID’s worden ook wel strekkingsaanduidende middelen genoemd. Het eerder genoemde performatieve werkwoord is hier een voorbeeld van, maar er zijn ook andere IFID’s te benoemen. Wanneer iemand de vraag ‘Kom je vanavond ook voetbal kijken?’

- 34 -

beantwoordt met ‘Natuurlijk!’, is ‘natuurlijk’ een IFID voor de taalhandeling ‘beloven’. Tijdens de analyse wordt altijd uitgelegd waarom een bepaalde taalhandeling in een specifieke categorie wordt ingedeeld. Bij tweets is het bijvoorbeeld goed denkbaar dat een emoticon als een strekkingsaanduidend middel wordt gebruikt (De Groot, 2011: 21).

Eerder is al bevestigd dat de categorieën van Searle gebruikt gaan worden om de taalhandelingen van de Amerikaanse presidentskandidaten te onderzoeken. De Groot (2011) heeft deze indeling echter speciaal aangepast en geoptimaliseerd voor het analyseren van tweets. Zo deelt hij de categorie assertieven op in informatieve en persuasieve

taalhandelingen. Hij is namelijk van mening dat politici over het algemeen veel assertieven gebruiken en er onderling vrij veel verschillen waarneembaar zijn binnen deze categorie (De Groot, 2011: 22). Onder informatieve taalhandelingen verstaat hij uitingen waarbij de spreker zich over een persoon, een gebeurtenis of een bepaalde stand van zaken uitlaat, zonder daarbij zijn mening of gevoel te uiten (De Groot, 2011: 23). Voorbeelden hiervan zijn verklaren, uitleggen, meedelen of bevestigen. Bij een persuasieve taalhandeling laat de spreker juist wel weten wat zijn mening is of wat zijn standpunt is over een bepaald persoon of onderwerp. Het doel van een dergelijke uiting is het overtuigen van de lezer. Om een beter beeld te kunnen schetsen van het twittergebruik van de presidentskandidaten, zal dit onderscheid ook in dit onderzoek gemaakt worden. Bovendien voegt hij de categorie ‘ironische opmerkingen’ toe aan de originele classificatie van Searle (1976). In deze categorie vallen grappen, sarcastische opmerkingen en retorische vragen (De Groot, 2011: 23). Het is lastig vast te stellen wanneer er sprake is van ironie, aangezien dit sterk afhankelijk is van de context. Meer dan eens wordt er een bepaalde vorm van achtergrondkennis verondersteld. Myers (1977) stelt dat er twee definities van ironie mogelijk zijn. (1) Je zegt iets anders dan je bedoelt, of (2) Je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt. Searle (1969) stelt dat in geval van ironie de spreker de intentie van de taalhandeling niet serieus meent. Er zijn ook theoretici die andere vormen van ironie onderscheiden, maar in dit onderzoek wordt de definitie van Myers (1977) gebruikt.