• No results found

3 PROVINCIAAL OF NATIONAAL BELANG

3.3 T OETSING A FDELING

Naar aanleiding van de criteria zoals genoemd in paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk zal in deze paragraaf worden bezien in hoeverre de invulling van die voorwaarden wordt getoetst door de Afdeling. De Afdeling gaat bij de toetsing aan de voorwaarde provinciaal of nationaal belang na of de hogere overheid zich het belang in kwestie in redelijkheid heeft kunnen aantrekken. Daarbij hecht de Afdeling er onder meer waarde aan of de hogere overheid het met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk heeft geacht om interbestuurlijke regels vast te stellen om dat belang te beschermen, of die overheid (bestendig) beleid voert met betrekking tot dat belang, en, met name, of aan dat belang bovengemeentelijke aspecten kleven. Uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de Afdeling niet ambtshalve toetst of het bovengemeentelijke bestuursorgaan zich in redelijkheid een belang als provinciaal of nationaal 130 Toelichting verordening Ruimte 2014 (Noord-Brabant), art. 4.9.

belang heeft kunnen aantrekken. De jurisprudentie heeft voornamelijk betrekking op reactieve aanwijzingen.

De Afdeling toetst terughoudend aan de voorwaarde van provinciaal of nationaal belang. Dit blijkt onder meer uit een uitspraak van 5 september 2012. Het college van GS gaat in beroep tegen een bestemmingsplan en voert aan dat het plan in strijd is met de provinciale omgevingsverordening. De gemeenteraad stelt dat de desbetreffende algemene regel geen provinciaal belang heeft. Vervolgens toetst de Afdeling de regel exceptief en oordeelt dat niet valt in te zien dat het provinciebestuur zich niet in redelijkheid het belang van volkshuisvesting en de concentratie, bundeling en contingentering van woningbouw in de regio als provinciaal belang heeft kunnen aantrekken.131

Een dergelijk terughoudende toets blijkt ook uit de volgende overwegingen:

Het college van gedeputeerde staten boogt het belang van het behoud en de versterking van het contrast tussen het stedelijk en het landelijk gebied en de terugdringing van de steeds verdergaande verstening en verstedelijking van het buitengebied te waarborgen. Niet valt in te

zien dat het college zich deze belangen niet in redelijkheid heeft kunnen aantrekken. Het belang

kan worden aangemerkt als een belang van bovengemeentelijke aard, voor zover het betrekking heeft op aaneensluitende buitengebieden van verschillende gemeenten op een schaal, die de schaal van de afzonderlijke gemeentelijke gebieden overschrijdt.132

En:

Mede gelet op het bepaalde in artikel 3.8, zesde lid, en artikel 4.2, eerste lid, van de Wro ziet de

Afdeling niet in dat het provinciebestuur zich niet in redelijkheid het belang van zuinig ruimtegebruik in het buitengebied en daarmee het belang van het voorkomen van een inbreuk op de kwaliteit van het buitengebied als provinciaal belang heeft kunnen aantrekken . Hierbij

acht de Afdeling van belang dat het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik en de hieruit voortvloeiende beleidslijn dat nieuwe agrarische bouwblokken in beginsel zijn uitgesloten, onderdeel uitmaken van bestendig beleid dat geruime tijd door het provinciebestuur ongewijzigd wordt voorgestaan.133

Uit deze standaardoverwegingen van de Afdeling blijkt dat deze voorwaarde zeer terughoudend wordt getoetst. Zo stelt bijvoorbeeld de Gier in een annotatie:

131 ABRvS 5 september 2012, nr. 201008802/1, r.o. 26. 132 ABRvS 16 februari 2011, nr. 201005138/1, r.o. 2.4.1. 133 ABRvS 2 februari 2011, nr. 200910224/1, r.o. 2.7.

“Enfin, waar de Afdeling oordeelt dat ‘het voorkomen van een inbreuk op de kwaliteit

van het buitengebied’, en in de Groningse uitspraak ‘het voorkomen van een inbreuk op de kwaliteit van het stedelijk gebied’, een provinciaal belang kan heten dat het provinciebestuur zich kan aantrekken, lijken er op voorhand niet veel gevallen voorstelbaar waarin de Afdeling een provinciaal oordeel dat sprake is van een eigen belang (resoluut) zal verwerpen. Wat op het eerste gezicht voor appellanten tegen een reactieve aanwijzing (of een provinciaal inpassingsplan) misschien een krachtig argument lijkt, blijkt in de rechtspraktijk dus nogal tandenloos.”134

Bij de toetsing of er aan deze voorwaarde is voldaan gaat de Afdeling na of het belang zich leent voor de behartiging op provinciaal of nationaal niveau vanwege de daaraan klevende bovengemeentelijke aspecten. Het hoeft dus niet per definitie om bijzonder zwaarwegende belangen te gaan. Zo blijkt onder meer uit de volgende overweging:

“Voor het antwoord op de vraag of een belang een provinciaal belang is, is bepalend of het belang zich leent voor behartiging op provinciaal niveau vanwege de daaraan klevende bovengemeentelijke aspecten. Dat het college eerst van de bevoegdheid om een reactieve aanwijzing te geven gebruik mag maken indien het gaat om bijzonder

zwaarwegende belangen, blijkt hier niet uit.”135

Voorts blijkt uit jurisprudentie dat de handhaving van een interbestuurlijke regel ook reeds als provinciaal belang wordt gezien. In een tweetal uitspraken over een reactieve aanwijzing heeft de Afdeling overwogen dat er geen grond bestond voor het oordeel dat het college van GS zich ten onrechte de handhaving van interbestuurlijke regels als provinciaal belang heeft aangetrokken.136 Als gevolg van die uitspraken lijkt de Afdeling de voorwaarde van provinciaal belang niet zo zeer als een materiële, maar meer als een formele toets te zien. Dit is echter niet goed te begrijpen nu het bestaan van een provinciaal belang een voorwaarde is om een interbestuurlijke regel vast te stellen, maar dit niet betekent dat bij strijdigheid automatisch ook een reactieve aanwijzing mag worden gegeven.137

134 ABRvS 2 februari 2011, TBR 2011/62, m. nt. De Gier. 135 ABRvS 16 februari 2011, nr. 201005138/1, r.o. 2.4.1.

136 ABRvS 24 oktober 2012, nr. 201111028/1, r.o. 4.1, ABRvS 18 juli 2012, nr. 201100701/1, r.o. 2.13.

137 Wellicht wordt hiermee gezegd dat aan de motiveringsverplichting uit artikel 3.8, zesde lid, van de Wro is voldaan als het ruimtelijk besluit een inbreuk maakt op een interbestuurlijke regel, en dat daarom een reactieve aanwijzing kan worden gegeven.