• No results found

't Genootschap ‘Eloquentia’

I.

Er heerschte een ongewone drukte in het logement ‘De Zon’, en voornamelijk in het zich daarin bevindende societeitslokaal ‘Concordia’. De kastelein was zenuwachtig en opgewonden en schold in éénen adem op Jan, de knecht en Neeltje, de heldere blozende meid, die om het hardst de handen repten.

‘Zet toch die tafels niet op mekaâr, Neel! - Zijn er geen schrammen genoeg op?’ ‘Maar meneer?’

‘Hou je mond! - Geef de ladder aan, Jan! - Neen, 't trapje, of neen, geef de ladder toch maar!’

‘Asjeblieft!’ Jan snelde heen om de ladder, die dienen moest om boven de verhooging, die achter in de zaal was aangebracht, een schild op te kunnen hangen: blauw met goud en met het woord ‘Eloquentia’ er op in gulden letters.

De kasteleinsche, die veel te dik was om zich boos te maken of rond te loopen, zat met een hoogroode kleur van agitatie in de binnenkamer achter het buffet, en droogde met een linnen doek de glazen, die juffrouw Boers, de bedaagde

buffetjuffrouw, met zaakkundige hand spoelde.

‘Nu nog de wijnglazen, juf - dan zijn we er doorheen. Heere! heere! wat een gedoe.’ ‘Afijn! als 't maar goed geeft, juffrouw.’

‘Dáár ben ik niet bang voor 't is vanavond meest jong volk, en dat kan wat aan’, antwoordde de dikke bazin, terwijl zij een wijnglas van buiten beademde, om een vetten vingerafdruk weg te krijgen.

‘Jan!’ klonk het weer van boven, ‘breng stoelen, stoven en bankjes.’ ‘Jawel meneer!’

‘Maak dan toch niet zoo'n eeuwigen stofboel, Neeltje! 't is om te stikken.’ ‘Nou dat weer....’ pruttelde Neeltje, die met kracht den langen stoffer hanteerde. 't Geheele huis, waarin zich de eenige zaal, die Middeldam rijk was, bevond, was in rep en roer; alles lag overhoop, de stof dwarrelde overal omhoog, en de tocht, die door de tegenover elkander openstaande ramen geboren werd, deed ongestraft een aanval op de halzen en kelen der bezige personen, Zonder dat dezen het voelden, zóózeer waren allen vervuld met het gewicht der taak die zij op zich hadden genomen.

't Was ook geen wonder, dat allen 't even druk hadden, want er zou dien avond in 't lokaal Concordia iets gebeuren, waarvan de annalen van 't kleine stadje nog nooit hadden gewaagd. 't Genootschap ‘Eloquentia’ namelijk zou voor 't eerst eene groote, openbare uitvoering met dames geven.

‘Eloquentia’ was een reciteergezelschap dat voor twee jaren opgericht, tot nog toe als een bescheiden viooltje in verborgen had gebloeid, en het nog nimmer had gewaagd 't in het publiek op te treden.

De Middeldammers die er lid van waren, behoorden

bijna uitsluitend tot het jongere geslacht, en vertegenwoordigden uit den aard der zaak het meer liberale element.

De oude bewoners van 't stadje konden zich niet herinneren, dat er ooit in hunne woonplaats iets had bestaan, dat naar een Rederijkerskamer of Reciteercollege zweemde; en daarom hadden de behoudenden onder hen met een zekere bezorgdheid het hoofd geschud, toen ‘Eloquentia’ werd opgericht. 't Was in hun oog geheel overbodig, ja zelfs gevaarlijk, dat de jongelui zich met verzenmaken of met Rederijkerij ophielden. Er was immers een leesgezelschap in Middeldam, dat voor een koopje aan de leden boeken van 't vorig seizoen verschafte, en een Vereeniging van Christelijke jongelieden, waar Dominee Steiler om de veertien dagen, ter opbouwing der jeugd, oreerde. Bovendien bezat de stad een kolfbaan, en een societeit, waar de jongelui, generis masculini, tot hun achtiende, jaar gratis werden toegelaten, en onder de oogen van hun respectieve vaders, ooms of voogden, konden domineeren, schaken of biljarten.

Niettegenstaande dien eerst heftigen, maar later vrij lijdelijken tegenstand der oudere ingezetenen, was de Vereeniging ter beoefening der uiterlijke welsprekendheid tot stand gekomen, en verheugde zij zich sedert twee jaren in haar bestaan.

Voorloopig werden de bijeenkomsten ten huize van den Praeses, den ongehuwden ontvanger Meier gehouden, en menig genotrijk oogenblik werd door de leden van ‘Eloquentia’ in de ruime huiskamer van den voorzitter gemaakt. Allengs groeide hun getal, want de introducés werden gewoonlijk leden, en daarom werd het noodig dat men naar een ruimer lokaal omzag.

De zaal van ‘Concordia’ die Dinsdags vrij was, werd tot billijken prijs door den kastelein uit ‘De Zon’ afgestaan, en voortaan bestegen de leden van ‘Eloquentia’

den Helicon, na vooraf de dertig steile treden van de societeitstrap te zijn opgeklauterd. 't Tweede jaar van 't genootschap neigde ten einde, en President Meier, gesteund door den Secretaris Wilman en den Thesaurier Borgers, belegden eene extra vergadering, waarin na de gewone werkzaamheden het voorstel werd ter tafel gebracht, om de laatste vergadering in het seizoen te bestemmen tot eene openbare uitvoering met dames.

Bij acclamatie nam men het voorstel aan, en nadat de heer Uilers, die zichzelven gaarne hoorde spreken, was opgestaan om den Praeses - ‘met eenige hartelijke woorden, die zoo rechtstreeks uit het hart kwamen, met zijn gelukkig denkbeeld te feliciteeren’ - besloot de vergadering maar aanstonds het programma vast te stellen.

't Zou onnatuurlijk en vreemd zijn geweest, wanneer staande diezelfde vergadering het programma werkelijk ware vastgesteld. Zóó iets, 't gewichtigste van alles wat er ter tafel kon komen, vereischte bespreking. De discussiën bleven niet uit, en eerst op de tweede bijeenkomst na die, waarin de President het gewichtige initiatief had genomen, werd men het over het programma eenigermate eens.

Natuurlijk zou het eerste numero een welkomstgroet zijn van den Voorzitter aan de leden en de genoodigden met hunne dames. Verschillende voordrachten van ernstige en luimige dichtstukken, maakten de overige nummers uit, waarbij eenige heeren proeven zouden afleggen van hun dichterlijk talent, door verzen, uit hun eigen pen gevloeid, ten beste te geven, terwijl de uitvoering zou eindigen met een

afscheidswoord van den Voorzitter.

Voordat in die vergadering de presidents-hamer, met het gebruikelijke: ‘en ik dank de heeren voor hun getrouwe opkomst,’ sluitend neerviel, kwam de candidaat-notaris

Emmer, de ‘irrésistible blondin’ van Middeldam, met het voorstel: of 't niet goed zou zijn, ter wille van de dames, de eerste openbare uitvoering met ‘een bal’ te besluiten.

Met een vorschenden blik op den voorsteller, dien hij niet van nevengedachten vrij rekende, had President Meier geantwoord:

‘O! zeker, 't zou alleraangenaamst zijn, meneer Emmer maar....’ en onderwijl rustte zijn oog op de kastanjebruine lokken van den Thesaurier, die druk zat te schrijven -‘maar....’ Als bij instinkt of door eene magische inwerking van Meiers kleine grijze oogen, zag de Penningmeester op, stak zijn pen achter zijn rechteroor en vouwde de handen op de maagstreek samen. Bedenkelijk kuchend en afgebroken antwoordde Borgers:

‘Hm! Hm! meneer de Voorzitter, de kas is niet groot - maar.... hm! hm!... met eenige welwillendheid en ondersteuning van werkende en kunstlievende leden zou 't een heel eindje kunnen gaan.’

‘Wat denken de heeren er van?’ zei de voorzitter - en mijnheer Uilers, die de gelegenheid om zichzelven te hooren te schoon vond om te laten voorbijgaan, stond op, om: ‘op gepaste wijze den voorsteller Emmer, zijn hooggeschatten vriend, met 't gelukkig denkbeeld te feliciteeren. 't Verschijnsel, dat ook de dames - enz...’ Niemand had er iets tegen dat ‘Terpsichore’ voor dien eenen avond aan ‘Eloquentia’ werd verbonden. 't Werd dus bepaald dat, bij voldoende deelneming op de kostenlijst, het bal zou plaats vinden.

De welwillendheid bleek grooter te zijn dan de President had gedacht, want zonder veel moeite werd de benoodigde som voor de muziek, die uit de nabijgelegen hoofdplaats moest komen, bijeengebracht, en bleef er genoeg geld over om onderaan op 't programma te kunnen laten drukken:

Na afloop BAL.

Nog nooit hadden de bestuursleden van 't Reciteercollege zooveel aan hun hoofd gehad. Er moest natuurlijk voor allerlei worden gezorgd. In de eerste plaats dienden de voordrachten te worden geregeld, een bezigheid die aanleiding gaf tot groot verschil van meening tusschen eenige werkende leden, die elkander den voorrang betwistten.

Mijnheer Drasman, die altijd hooge boorden en lange manchetten droeg, en voornamelijk in de ernstige voordracht uitblonk, bovendien reeds van af de prilste jeugd van ‘Eloquentia’ lid was geweest, verkoos niet nà mijnheer Vogel, die in 't comische genre voordroeg, op te treden, en mijnheer Vogel, die een zekere renommée van van droge komiekigheid genoot, wilde niet op Drasman volgen, omdat hij, Vogel, als 2e Scriba recht meende te hebben op den voorrang.

Mijnheer Drasman was woedend geworden, toen Vogel droog komiek verzekerde, dat hij niet nà de grafstem van Drasman wou gehoord worden. De strijd werd hoe langer hoe heviger en er vormden zich partijen. De President en de Secretaris deden hun best de vijanden te verzoenen, maar hunne pogingen schenen negatief te werken, want vóórdat de voordrachten werkelijk geregeld waren, had de heer Vogel reeds zijn lidmaatschap opgezegd, en woedend de vergadering verlaten, met de verklaring: ‘nooit weer een voet in “Eloquentia” te zetten, voordat die pedante ploert met zijn grafstem en zijn papieren manchetten er uit was!’

't Bleek een lastig geval, want Vogel was de eenige komiek van 't genootschap. Al de andere werkende leden helden tot het tragische of lyrische genre over, en 't was dus dubbel jammer dat hij bedankt had. Iets komisch moest er toch zijn; vooral op een openbare voordracht was 't onmisbaar.

De Praeses, die inwendig erg het land aan Vogel had, en dezen voorgoed den pas wilde afsnijden, door te toonen dat men buiten hem kon, besloot, zonder zijn medeleden of bestuurders te raadplegen, een stap te doen in 't belang van 't genootschap.

Hij schreef namelijk aan den jonge De Wild, den zoon van den Middeldamschen notaris De Wild, om hem uit te noodigen tot het houden van een voordracht als Gast.

De Wild junior, die te Leiden studeerde, was een vroolijke, aardige Studiosus Juris, die gewoonlijk de Paaschvacantie tehuis doorbracht, vroeger reeds in ‘Eloquentia’ was geïntroduceerd en door 't voordragen van een paar dichtstukjes aller harten gewonnen had.

Toen deze Meiers brief ontving, gleed een glimlach over zijne lippen, en in zijn oog tintelde iets, men zou haast hebben kunnen zeggen iets diabolisch, toen hij eenvoudig antwoordde op een briefkaart:

‘Ik zal er zijn, Promtus ad Jocandum! De Wild.’

't ‘Promtus ad Jocandum’ had den Praeses wel wat in verlegenheid gebracht, maar hij raakte er uit, toen staande de vergadering den dag daarna, de provisor Bomberg verklaarde, dat De Wild's woorden, overgezet zijnde, beduiden ‘gereed om grappig

te zijn.’

Deze mededeeling werd door alle aanwezigen met applaus begroet, en mijnheer Borger, de Thesaurier, bedankte den president voor zijn gelukkigen inval, omdat hij zag dat mijnheer Uilers al weer was opgestaan, en men te veel te doen had om diens lange redevoeringen aan te hooren.

Allen waren blij, dat de afwezige Vogel zoo goed zou worden vervangen. Alléén de candidaat-notaris Emmer, de ‘irésistible blondin,’ balde de vuisten in zijn zakken, en bromde een vloek tusschen de tanden, terwijl hij nijdig pruttelde:

‘Dat had ik moeten weten! 'k Had wel zalig opgepast dat bal niet voor te stellen. Vervloekte inval van Meier, om dien kerel te vragen.’

Alles was dus in orde; de programma's en de invitatiën werden gedrukt op keurig papier, met een extra fijn exemplaar er bij voor den burgemeester, die tot de

kunstlievende leden behoorde, maar nog nimmer de vereeniging met zijn tegenwoordigheid had vereerd.

't Verwekte geen geringe opschudding en vreugde onder de jonge dames (in Middeldam bijzonder sterk vertegenwoordigd) toen Jan uit Concordia, in zijn Zondagsche pak en met den hoogen hoed van den kastelein op, de uitnoodigingen had rondgebracht, want een Bal was iets, dat velen nog slechts bij name kenden.

Er waren wel eens danspartijtjes bij de eene of andere familie, maar een bal in optima forma was bepaald ‘een événement,’ zooals de jonge, geestige doktersvrouw, mevrouw Smit, aanmerkte.

Verreweg het grootste gedeelte der jeugdige schoonen had alléén 't woord ‘Bal’, aan 't ondereinde van 't programma gelezen. 't Stond ook zoo mooi groot en net gedrukt, en die drie letters BAL hielden zóóveel in, dat de overige, meer bescheiden gedrukte heerlijkheden, die 't programma beloofde in den vorm van ‘Reinier Claassen's heldendood, door den Heer Drasman’, of ‘Samenspraak uit Schimmels Gondebald, door de Heeren Kogel en Wit’ geen aantrekkingskracht op de oogen der

kunstminnende schoonen uitoefenden.

Wat ging hun Reinier Claassen of Eliza's vlucht, Gondebald of wat ook aan. BAL zou er zijn, dat was

de hoofdzaak, en ze zouden met stoïcijnsche gelatenheid zelfs twee heldendooden en drie dochters van Herodias hebben aangehoord, in 't vooruitzicht hun zelfopoffering door ‘Terpsichore’ beloond te zien.

De winkels in manufacturen konden het merken, dat er iets grootsch op til was, want tarlatan en bloemen, zelfs al waren ze ietwat verschoten, en boven den wasem van kokend water opgefrischt, vlogen den winkel uit en de eigenaar van 't grootste magazijn van nouveauté's moest zelfs een nieuwen inslag van een en ander doen.

Intusschen studeerden de rederijke Eloquentianen hunne respectieve stukken in en repeteerden Kogel en Wit den Gondebald, totdat Wits huisheer liet verzoeken, om asjeblieft niet 's nachts na elven te repeteeren, omdat zijn vrouw er niet van slapen kon en de kinderen er wakker van werden.

De dames hadden, nadat de eerste drukte voor haar toilet voorbij was, het programma nog eens ter hand genomen en gelezen dat de heer De Wild junior als gast zou optreden. Menig lipje had zich tot een glimlach geplooid en menig blauw of bruin kijkertje geglinsterd, want de Wild was een knappe, flinke jonge man met een krullebol en een chic kneveltje.

Marie Vreede, de eenige dochter van den Croesus van Middeldam, had zelfs gebloosd, toen zij Eduard de Wild's naam las; nog eens goed gezien of ze goed las, en daarna in den spiegel gekeken en haar blonde krullen met een sierlijken zwaai van 't allerliefste kopje naar achteren gebracht. Toen was ze haar balboekje, dat ze gebruikt had in Amsterdam bij 't bal van de ‘Hereeniging,’ gaan opzoeken en nazien welken dans ze niet met Eduard had gedanst. Ze kon er geen vinden; daarom bergde zij 't boekje weer in haar toilet en wachtte met ongeduld den dag van ‘Eloquentia’ 's openbare uitvoering af.

II.

Eindelijk is 't Zaterdagavond. De kastelein uit de Zon staat in zijn beste kleeren beneden in de gelagkamer, om met de buffetjuffrouw de overkleederen der bezoekers in ontvangst te nemen.

't Is bij halfacht, als de eerste dames en heeren binnenkomen.

De kastelein begroet hen met eene meer dan gewone buiging en wrijft zich de dikke roode handen bij de woorden:

‘Als de heeren en dames hier hun goed blieven af te geven?’

Juffrouw Boers ontlast de dames van hare mantels en shawls, en de kastelein fluit zachtjes tusschen de tanden: ‘Dat ziet er goed uit, goed uit...’ als hij de de dames in baltoilet ziet.

Terwijl hij de touwtjes en de halve speelkaarten met nummers aan de kleederen hecht, zegt hij: ‘De Souerée is boven op de zaal, dames.’

Allengs komen de bezoekers met heele troepjes opdagen en vult zich de zaal. Een vroolijk gegons van stemmen klinkt uit de geopende deuren.

‘Hé, dag Carolien! Ben je weer beter, kom je ook dansen?’ zegt een magere, spichtige blondine op eenigszins spijtigen toon tot een mollige brunette met een blooten hals die gezien mag worden.

De aardige bruinoog ziet haar ondervraagster ondeugend aan en antwoordt: ‘Gelukkig ja. 'k Was erg verkouden verleden week, maar 't is heel en al beter, maar jij, 'k dacht dat je niet van reciteeren hield.’

‘Ik hou er ook niet van; ik kom alléén om 't bal.’

‘Zoo! nu, eigenlijk gezeid, ik ook; 'k heb al vijf dansen.’ Beiden gaan zitten.

‘Welzoo, meneer Van Spankeren, kom je ook eens hooren?’ vraagt de heer Van Menser aan een gezet bejaard heer, met een gouden bril op.

‘Och ja! man, ik kon er niet af. Eloquentia koopt al de boeken bij me, de programma's, de kaarten enz. Je begrijpt dus...’

‘Natuurlijk! dan kun je er niet af. 't Gaat mij ook zoo; mijn provisor doet mee, de jongen gaf mij een kaartje, en 'k vond het wat hondsch om te bedanken.’

‘Och, als 't ons verveelt, gaan we beneden een kaartje maken,’ antwoordt van Spankeren, terwijl hij een sigaar in den mond neemt, maar in 't aansteken verhinderd wordt door den Jan, die ieder zijner bewegingen gevolgd heeft en hem met een gewichtig gezicht toevoegt:

‘Vanavond niet rooken, meneer!’ ‘Niet rooken? Dat's pleizierig!’ ‘Streng verbooien, meneer!’ ‘Zoo!’

‘Kijk eens, Betsij’ zegt fluisterend een broodmagere dame, die de eerste jeugd achter den rug heeft, en tevergeefs, door schitterende kleuren aan kapsel en corsage, de fletschheid van haar uitzicht zoekt te verhelpen. - ‘Kijk eens, wat ziet Marie Vreede er vanavond mal uit. Bah! wat een toilet, ik zou me schamen om me zóó te

decolleteeren, en dan heelemaal in 't wit, met één enkele roos in 't haar, foei hoe sjofel!’

‘'k Vind haar nog al netjes, Cato, 't is een aardig gezichtje..’ ‘Gunst! hoe kun je 't zeggen, Betsy, 't is net een dikke boerin.’

Het voorwerp van Cato's afkeuring was aan den arm van haar vader binnengetreden en zag er in waarheid betooverend uit, door jeugd, schoonheid en eenvoud.

Menige dame werpt afgunstige blikken op Marie Vreede's bevallige rijzige gestalte en menig heer mompelt in stilte:

‘'t Is toch een drommels mooie meid!’

De candidaat-notaris Emmer, die blijkbaar aan 't andere eind der zaal op juffrouw Vreede's komst heeft staan wachten, stormt op eens tusschen de rijen stoelen door en maakt, haar naderend, zijn allerfraaiste buiging, terwijl hij verlegen lispt:

‘Gecharmeerd U hier te zien, juffrouw - Uw dienaar, meneer! Mag ik het genoegen hebben U en Uw papa twee stoelen aan te bieden, eerste rij...’ Hij biedt haar den arm.

U is zeer beleefd, meneer Emmer, maar mijnheer De Wild heeft er reeds voor gezorgd, óók eerste rij.’ Met een verbeten verwensching tusschen de tanden buigt de candidaat-notaris terwijl hij vervolgt: ‘Mag ik dan het genoegen hebben U daarheen te brengen?’

‘Gaarne!’

Bevallig dankend laat Marie zich door Emmer naar haar plaats brengen. Haar vader volgt met een knorrig gezicht; de goede man is doof en was veel liever thuis gebleven bij zijn kaartje, maar Marie had 't er eenmaal op gezet om te gaan, en haar wil was Papa een wet.

Voordat zij nog is gaan zitten, is De Wild, die iets later binnenkomt, haar genaderd, en zich beleefd tot den candidaat-notaris wendend, zegt hij: ‘'k Ben U zeer verplicht,