• No results found

Synthese / beschrijving potentieel op kenniswinst

2.2 Assessmentrapport verkennend archeologisch booronderzoek

2.2.9 Synthese / beschrijving potentieel op kenniswinst

Het verkennend archeologisch booronderzoek in verdicht grid (5 x 6 m) heeft 11 vondsten opgeleverd bestaande uit houtskoolfragmenten, verbrand bot, een natuurlijke vuursteen en een fragment van een aardewerken pijpje. De vondsten kwamen voornamelijk uit de Ap-horizont of humeuze opvulling van een oude gracht. Daarnaast werden deze vondsten niet in combinatie met directe archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op vindplaatsen van jager-verzamelaars.

Het aardewerken pijpje (17e-19e eeuw) getuigt wel van bewoning of antropogene activiteiten uit jongere periodes. Deze is echter aangetroffen in de Ap-horizont waardoor deze zich vermoedelijk niet meer in situ bevindt. Om meer duidelijkheid hierover te krijgen is proefsleuvenonderzoek aangewezen.

Verder kon de aanwezigheid van een matig gaaf bewaarde bodem in het grootste deel van het geselecteerd gebied bevestigd worden. Er werd echter ook een oude gracht bestaande uit humeus heterogeen materiaal vastgesteld die centraal doorheen het deelplangebied loopt. Deze heeft wel dezelfde oriëntatie als de huidige percelering, en is wellicht een overblijfsel van een eerdere, smallere repelpercelering.

Verslag van de resultaten: proefsleuvenonderzoek (2019H224) 3

3.1 Beschrijvend gedeelte

3.1.1 Administratieve gegevens

 Projectcode Agentschap Onroerend Erfgoed: 2019H224

 Type onderzoek: Proefsleuvenonderzoek

 Onderzoekskader: opstellen van een verslag van resultaten in kader van een proefsleuvenonderzoek voor de archeologienota met ID 1004

 Erkend archeoloog type 1: RAAP België (OE/ERK/Archeoloog/2016/00154)

 Naam plangebied en/of toponiem: Windturbines Eeklo zuid - Deelgebied 3 – WT04, 05 en 06

 Adres: Mekensweg z.n.

 Gemeente: 9900 Eeklo

 Provincie: Oost-Vlaanderen

 Kadastrale gegevens: Eeklo, Afdeling 5, Sectie A, percelen 138, 139, 142, 143, 205A, 155, 193A, 164, 165

 Oppervlakte betrokken percelen: ca. 9,4 ha

 Oppervlakte plangebied: ca. 9,4 ha

 Oppervlakte geplande bodemingrepen: ca. 6635 m²

 Bounding box in lambertcoördinaten (X/Y):

 zuidwest: X: 90867.7 Y: 211485.12

 noordoost: X: 91730.7 Y: 212148.47

 Betrokken actoren:

 Erkend Archeoloog/Veldwerkleider: M. Van de Vijver

 Erkend Archeoloog/Assistent archeoloog: B. Vermeulen

 Aardkundige: P. Pincé

 Wetenschappelijke begeleiding: nvt

Figuur 12: Projectie van het plangebied op de kadasterkaart (bron: AGIV, 2017).

Figuur 13: Projectie van het plangebied en de kadastrale perceelsgrenzen op een luchtfoto uit 2018 (bron: AGIV, 2017, 2018).

3.1.2 Onderzoeksopdracht

Naar aanleiding van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de realisatie van drie nieuwe windturbines aan de Mekensweg in Eeklo (net te noorden van de N49), werd een archeologienota opgesteld.7

De archeologienota bestond uit een bureaustudie en een landschappelijk bodemonderzoek. Op basis van het vooronderzoek zonder ingreep in de bodem kon geen definitieve uitspraak worden gedaan over de effectieve aanwezigheid van archeologische sporen binnen het projectgebied. Om hierover uitsluitsel te bieden is overgegaan tot een archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem, door middel van een verkennend archeologisch booronderzoek en vervolgens een proefsleuvenonderzoek. De uitvoeringsmethode werd toegelicht in het bijhorende programma van maatregelen. Er werd akte genomen van de archeologienota. Zodoende diende het booronderzoek (zie deel 2) en het proefsleuvenonderzoek, waarvan de resultaten beschreven worden in dit onderdeel (deel 3), uitgevoerd te worden, na het indienen van de omgevingsvergunningsaanvraag.

Uit het bureauonderzoek bleek dat het projectgebied zich op een kleine dekzandrug bevindt. Op dergelijke uitgesproken landschappelijke zones heerst een hoge trefkans op vindplaatsen van jager-verzamelaars. De waarde van dergelijke vindplaatsen hangt nauw samen met de gaafheid van de bodem. Uit het landschappelijk bodemonderzoek bleek dat er een vrij gaaf bewaarde bodem (B-horizont) aanwezig is in het noordoostelijk deel van het plangebied (WT05), tussen landschappelijke boringen 10 en 12, die wijst op een grote archeologische trefkans. Om een uitspraak te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische relicten uit de Steentijd werd ter hoogte van WT05 lokaal een archeologisch verkennend booronderzoek voorgesteld.

Het archeologische verkennend booronderzoek leverde een aantal vondsten op. Deze kwamen voornamelijk uit de Ap-horizont of humeuze opvulling van een oude gracht. Daarnaast werden deze vondsten niet in combinatie met directe archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op vindplaatsen van jager-verzamelaars. Het aardewerken pijpje (17e-19e eeuw) getuigt wel van bewoning of antropogene activiteiten uit jongere periodes. Deze is echter aangetroffen in de Ap-horizont waardoor deze zich vermoedelijk niet meer in situ bevindt. Omwille van de afwezigheid van een Steentijd-artefactensites ter hoogte van WT05 en om meer duidelijkheid te scheppen over antropogene activiteiten uit jongere periodes ter hoogte van WT05, werd een proefsleuvenonderzoek aangewezen. In WT04 en WT06 werd geen verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hier werd rechtstreeks overgegaan tot een proefsleuvenonderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd in deze nota.

Doelstelling 3.1.2.1

In het programma van maatregelen van de initiële archeologienota werden volgende doelstellingen vooropgesteld voor het proefsleuvenonderzoek:

- Na te gaan of er binnen dit gebied archeologie aanwezig is.

- Vaststellen op welke diepte het archeologisch niveau ligt.

7 https://id.erfgoed.net/archeologie/archeologienotas/1004

- Nagaan of er enige graad is van verstoring, en of hierdoor mogelijke sporen zijn door vernield.

- Aan de hand van de sporen trachten de geschiedenis van het gebied beter in kaart te brengen.

- Nagaan of er een archeologische opgraving moet worden uitgevoerd voorafgaand aan de werken.

- Afbakenen van zones waar wel of geen archeologisch onderzoek dient te gebeuren.

Wetenschappelijke vraagstelling 3.1.2.2

Om het onderzoeksdoel te behalen, werden volgende onderzoeksvragen voorgesteld in het programma van maatregelen van de archeologienota:

- Zijn er archeologische sporen aanwezig net onder de ploeglaag?

- Wat is hun gaafheid, hoe diep zijn ze bewaard?

- Uit welke periode dateren ze en hoe valt dit te rijmen met de archeologische kennis over het gebied?

- Zijn er aanwijzingen van steentijdsites of vondsten uit de steentijden? Op welke diepte zijn deze aanwezig?

- Welke zones zijn archeologisch waardevol en dienen te worden onderworpen aan een archeologische opgraving?

Randvoorwaarden 3.1.2.3

Het onderzoek is uitgevoerd door een erkend archeoloog volgens de normen van de Code van Goede Praktijk, versie 4.0.