• No results found

Assessment van de aardkundige opbouw

3.3 Assessmentrapport proefsleuvenonderzoek

3.3.1 Assessment van de aardkundige opbouw

In totaal werden er zeven bodemkundige profielen uitgezet over het volledige projectgebied: twee ter hoogte van WT4 en WT6 en drie ter hoogte van het centrale WT5. De locaties van deze profielen wordt weergegeven op Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Alle bodemprofielen werden gefotografeerd en geregistreerd in de elektronische databank Deborah. De uitgeschreven profielbeschrijvingen en profieltekeningen zijn terug te vinden in bijlage 12.

In dit onderdeel worden slechts een aantal profielen behandeld, die als referentie dienen voor de bodemkundige opbouw van het volledige projectgebied. Hierbij gaat voornamelijk aandacht naar de bodemkundige lagen en de diepte(s) van het archeologisch vlak(ken).

We merken op dat drie profielen zich situeren bovenop de vastgestelde NW-ZO lopende dekzandrug, meer specifiek profielen 1, 5 en 7. Twee profielen situeren zich op de randen van de landschappelijke rug: profielen 2 en 4. In de lager gelegen tussenzone zuidelijk van de rug werden de twee overige profielen uitgezet: profielen 3 en 6.

Figuur 16: Weergave van de locaties van de uitgezette bodemprofielen op het sleuvenplan en het digitaal terreinmodel Vlaanderen (bron: AGIV, 2015, 2017).

Op de Quartair-geologische kaart (zie Figuur 18) overlapt het projectgebied met twee profieltypen: profieltype 15 en 16. Turbines WT 4 en WT5 overlappen met profieltype 16, WT6 met profieltype 15. Op deze specifieke locatie bestaat het Quartaire dek uit (van onder naar boven): fluviatiele afzettingen uit het Saaliaan (Midden-Pleistoceen), getijdenafzettingen (zowel mariene als estuariene) uit het Eemiaan (Laat-Pleistoceen) en mogelijk ook fluviatiele afzettingen uit dezelfde periode (uitsluitend bij profieltype 16), fluviatiele afzettingen uit het Weichseliaan (Laat-Pleistoceen) en helemaal bovenaan eolische zandige afzettingen uit het Weichseliaan en mogelijk Vroeg Holoceen, mogelijk in combinatie met hellingsafzettingen uit het Quartair.9 Het niveau waarop het proefsleuvenonderzoek zich situeert is het niveau van het ELPw of de Weichseliaan eolische dekzandfaciës (D). Het betreft goed gesorteerd, homogeen, fijn tot middelmatig zand dat overwegend kalkloos is.

Er kunnen sporadisch discontinue veenbanden of podzolhorizonten in deze opbouw voorkomen. Het zand is van lokale oorsprong. Het werd afgezet door overheersende noord- tot noordwestenwinden onder koude en droge omstandigheden gedurende het Boven-Pleni-Weichseliaan tot Tardiglaciaal.

Tijdens het Holoceen werden deze zanden nogmaals eolisch herwerkt. Daardoor ontstonden zogenaamde stuifzanden. Deze eolische herwerking gebeurde ten gevolge van de daling van de grondwatertafel, waardoor de wind meer invloed kreeg op de bodem. Het dekzand vormt een complexe gordel van oost-west georiënteerde dekzandruggen, die overwegend een steile zuidflank (lijzijde) vertonen en een meer zachte noordelijke loefzijde.10 Dit is ook ter hoogte van het projectgebied min of meer het geval.

Op de bodemkaart (zie Figuur 19) wordt voornamelijk de aanwezigheid van vochtig zand aangegeven. Het betreft in hoofdzaak Zch tot Zdh-bodems. Er is sprake van een matig gleyige/matig natte (d) tot zwak gleyige/matig droge (c) drainering in deze omgeving. In de meeste gevallen betreft het gronden met een verbrokkelde humus en/of ijzer B-horizont (h). Naast de textuur zand (Z) kan er in deze omgeving ook lemig zand (S) voorkomen.11

Figuur 18: Projectie van het proefsleuvenplan en de bodemkundige profielen op de Quartair-geologische kaart (bron:

AGIV, 2017; DOV, 2019).

Figuur 19: Projectie van het proefsleuvenplan en de bodemkundige profielen op de bodemkaart (bron: AGIV, 2017; DOV, 2018).

De bodemopbouw van de terreinen van WT4, 5 en 6 is sterk uniform. In quasi alle bodemprofielen werd een eenvoudig en sterk afgetopte opbouw aangetroffen. In de meeste gevallen gaat het om een afgetopte C-horizont (moedermateriaal) afgedekt door een ca. 30 cm dikke laag teelaarde.

Tussen de profielen die uitgezet werden bovenaan de restant van de dekzandrug en de profielen in de lagere gelegen zones naast de rug, zijn echter wel een aan paar kleine verschillen in bodemopbouw op te merken. De bodemopbouw van deze twee landschappelijke ‘zones’ wordt hieronder besproken aan de hand van een paar referentieprofielen.

Profielen bovenaan de dekzandrug 3.3.1.1

Zoals vermeld werden profielen 1, 5 en 7 uitgezet bovenaan de dekzandrug, of toch minstens de overblijfselen ervan, zoals zichtbaar op het terreinmodel. Verondersteld wordt dat deze oorspronkelijke dekzandrug in de recente eeuwen reeds sterk afgevlakt werd door o.a.

ploegactiviteiten. In twee van de drie profielen (1 en 5) bovenaan de rug werden verbrokkelde restanten aangetroffen van oorspronkelijke bodemvorming net onder de scherp begrensde teelaarde. Onderstaande figuur geeft een weergave van bodemprofiel 5, uitgezet in het zuiden van het toekomstige werkvlak van WT5, in proefsleuf 12. Het profiel vertoont een sterk verbrokkelde/vermengde en afgetopte podzolbodem.

Figuur 20: Bodemprofiel 5 in proefsleuf 12 (WT5).

De bodemopbouw van profiel 5 werd als volgt geregistreerd (van boven naar onder):

- 0 – 30 cm: Ap-horizont of huidige ploeglaag. Donkergrijsbruine kleur, textuur lemig zand, sterk homogeen, weinig tot matig humeus. De restanten van deze oorspronkelijke ploeglaag zijn tevens te zien in het aangelegde archeologisch vlak, rechts op Figuur 20.

- 30 – 32 cm: Restanten van de oorspronkelijke ploeglaag of A-horizont. Vrij homogene, donkerbruine tot zwartbruine laag, textuur zand, weinig humeus. Verbrokkeld, vermengd.

Ap

- 30 – 35 cm: Sporadisch voorkomende restanten van een verbrokkelde, vermengde E-horizont of uitspoelingshorizont. Overwegend witgrijze kleur door migratie van mineralen, textuur zand.

- 35 – 44 cm: Sporadisch voorkomende, verbrokkelde restanten van een B-horizont of aanrijkingshorizont. Textuur zand en roestige, roodbruine kleur door accumulatie van ijzeroxides. Er is dus eerder sprake van een Bs-horizont.

- Vanaf ca. 44 cm: C-horizont of moedermateriaal: eolisch afgezet dekzand. Oranje tot gele kleur bovenaan door oxidatie en reductieprocessen, witgrijs onderaan, textuur zand, matig fijne korrelgrootte.

Zoals eerder aangegeven is het bodemprofiel afgetopt. Dit is duidelijk zichtbaar op basis van de grensregelmatigheid. Tussen de Ap-horizont en de C-horizont (of plaatselijk de restanten van een podzolbodem) tekent zich namelijk een uiterst scherpe, rechte en abrupte (0 – 2 cm) grens af.

Bodemprofiel 5 toont aan dat er plaatselijk in de ondergrond restanten van oorspronkelijke bodemvorming kunnen voorkomen. Dit werd tevens vastgesteld bij het aanleggen van de proefsleuven en het bepalen van het archeologisch niveau. Op bepaalde plaatsen werden overblijfselen van een A-, A, E- of B-horizont aangesneden en ingemeten. Meestal betrof het locaties waar de bodemvorming zich dieper afgespeeld heeft in de natuurlijke bodem, en waar het dus niet volledig afgetopt werd.

Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. betreft een overzichtsfoto van proefsleuf 12, waar bodemprofiel 5 aangelegd werd. Bovenaan het archeologisch vlak zijn verschillende restanten van bodemvorming zichtbaar. Ook op Figuur 32 (zie infra, deel 3.2.2.2.) zijn verschijnselen van bodemvorming duidelijk zichtbaar, tevens ter hoogte van het geplande werkvlak voor WT5, bovenop de dekzandrug, maar ditmaal in proefsleuf 10.

Evenals dient opgemerkt te worden dat de bodem in profiel 5 tussen 30 en 44 cm diepte sterk vermengd is. Er is geen sprake meer van een duidelijke laagsgewijze stratigrafie onder de huidige ploeglaag. Er zijn restanten aanwezig van zowel een oude A-horizont als van een E-horizont, die sterk met elkaar vermengd zijn. Een groot deel van deze twee oorspronkelijke horizonten, inclusief delen van de oorspronkelijke Bs-horizont, zullen opgenomen zijn in de huidige ploeglaag.

Als we de locaties van de aangetroffen (en ingemeten) restanten bodemvorming plotten op het digitaal terreinmodel, valt op dat deze grotendeels samenvallen met de locatie van de dekzandrug.

Dit laat veronderstellen dat er voornamelijk sprake van bodemvorming was bovenaan deze rug, waar

Figuur 21: Overzichtsfoto van proefsleuf 12 (WT5), met aanwezigheid van verschillende restanten van oorspronkelijke bodemvorming.

Restant Oude A

Restant E

het landschap, sinds de opwarming van het klimaat vanaf het Holoceen, minder onderhevig was aan wateroverlast.

Figuur 22: Aangetroffen restanten van bodemvorming bovenaan de dekzandrug ter hoogte van WT5 en WT6 (bron: AGIV, 2015, 2017).

Profielen buiten de dekzandrug 3.3.1.2

De meerderheid van de proefsleuven (en dus profielen) werden uitgezet buiten de dekzandrug, in de lager gelegen zones van het landschap, zoals aangegeven op het digitaal terreinmodel (zie Figuur 16).

In deze zones (zuiden en midden van WT4, zuiden en midden van WT5, noorden van WT6) blijkt de bodemopbouw eerder sterk uniform te zijn. Hiervoor kunnen de drie onderstaande bodemprofielen (2, 4 en 6) als referentie kunnen beschouwd worden. Figuur 23 geeft alle drie de bodemprofielen weer.

In deze volledige omgeving is de bodemopbouw tweeledig. Het betreft een bodem die bestaat uit een Ap-horizont van telkens ca. 30-40 cm dik die rechtstreeks rust op de C-horizont. Ook in deze lager gelegen gebieden betreft het een sterk afgetopt bodemprofiel, dat zich vertaalt in een rechte en abrupte grensregelmatigheid tussen beide bodemhorizonten. In de profielen ten zuiden (3, 4 en 6) en ten noorden (2) van de dekzandrug werden geen restanten van bodemvorming of podzolisatie vastgesteld. Ook in de sleuven in de omgeving van deze profielen werden geen tot weinig sporen van oorspronkelijke bodemvorming aangesneden. Al dient er wel rekening gehouden te worden met de impactdiepte van aftopping ten opzichte van oorspronkelijke bodemvorming die hier aanwezig zou kunnen geweest zijn. De Ap-horizont is telkens sterk homogeen van aard, lichtbruinkleurig en heeft een overwegend lemige zandtextuur. De ploeglaag is weinig humeus. Het dekzand is zoals hierboven vastgesteld matig grof, geelkleurig zand met een matig goede sortering. Bodemprofiel 2 vertoont gley-verschijnselen bovenaan de C-horizont, wat wijst op waterverzadiging.

Figuur 23: Bodemprofiel 4 in proefsleuf 8 (boven), bodemprofiel 6 in proefsleuf 14 (midden) en bodemprofiel 2 in proefsleuf 3 (onder).

Ap Ap

Ap

C C

C