• No results found

De macht om symbolisch buurtgebruik te definiëren als complicerende factor in het verbinden van op elkaar aangewezen gebruikers

In document Niet langer met de ruggen naar elkaar (pagina 55-60)

3 Mogelijkheden voor verbinden op drie niveaus

Kader 7: De macht om symbolisch buurtgebruik te definiëren als complicerende factor in het verbinden van op elkaar aangewezen gebruikers

Tonnie, Carola en andere vrouwen in Hillesluis ergerden zich aan jeugd op het plein waar- aan zij woonden. De ergernis betrof het feit dat de jeugd op het plein voetbalde, in groepjes rondhing en luidruchtig rondreed op scooters. De jongeren waren veelal Marokkaanse Hillesluisers van veertien tot twintig jaar uit omliggende straten. De opbouwwerkers en jongerenwerkers kregen hoogte van de klachten. Ze organiseerden bijeenkomsten voor bewoners en jongeren om samen te werken aan een herinrichting van het plein. De pro- fessionals gingen ervan uit dat zij te maken hadden met meerdere 'gebruikersgroepen' die er door samenwerking uit zouden komen, en samen, in plaats van in concurrentie met elkaar, het plein sociale betekenis zouden geven. Maar de vrouwen vroegen zich af - buiten de officiële vergaderingen - waarom de jongeren überhaupt iets te zeggen moesten hebben. Zij hoorden niet op het plein. Ze gingen maar rondhangen in hun eigen straat. En het waren Marokkanen: waar moesten 'onze kinderen' dan spelen?

'Zij van de gemeente' (inclusief de opbouwwerkers) schonden de rechten van de mensen die er hoorden. De jongens moesten zich aanpassen aan hen, de symbolische eigenaren van de openbare ruimte. Dat 'de buitenlanders een streepje voor hadden' bij de bewonersorganisatie en andere professionals beperkte hun participatie op de vergaderingen tot een minimum. Ze lieten nimmer het achterste van hun tong zien, luisterden en zeiden weinig. Alleen toen een jongerenwerker voorstelde een straatfeest te organiseren, stribbelden zij tegen. Achteraf vertelden zij waarom.

55

RMO

advies 37

Mogelijkheden v

oor v

erbinden op drie niv

Daar hadden ze absoluut geen trek in, ze zouden niet weten waarom zij met hun wat dan ook zouden moeten vieren en als ze wat te feesten hadden, dan deden ze dat zélf wel. Daar hadden ze geen buitenstaanders, en zeker geen opbouwwerker, voor nodig. De professionals streefden naar herstel van de 'verdwenen gezelligheid' en sociale con- trole op het plein. Terwijl de vrouwen het gezellig hadden onder elkaar, geloofden ze niet in herstel van sociale controle. Niemand corrigeerde 'de buitenlanders', omdat, zo stelde Tonnie:

“de buitenlanders (...) een beetje de overhand [krijgen] hier en wij worden maar in de goot getrapt.”

Zij maakte mee dat Marokkaanse kinderen haar onbeschoft antwoordden wanneer ze hen corrigeerde. Hun opmerkingen vormden haar idee dat 'de Nederlanders straks niks meer te vertellen hebben':

“Een hoop dingen vind ik dat, dan denk ik dat moeten ze de kop in drukken, want wij hebben dadelijk niks meer te vertellen. Dat ze de macht hebben (...) doordat ze zelf al lopen te schreeuwen van, over zo veel jaar hebben wij de macht hier en dan hebben jullie niks meer te vertellen.”

De 'macht' hebben duidde vooral op bepalen wat hoort en wat niet hoort op straat of plein. De gedachte die de professionals met hun initiatieven uitdroegen van 'samen delen' van de openbare ruimte op voet van gelijkheid, of tenminste van gelijke rechten, verwierpen deze vrouwen. Buitenlanders moesten zich aanpassen aan hun normen en waarden. Daarmee bedoelden zij allesbehalve hetzelfde als politici die het respecteren van 'de Nederlandse normen en waarden' centraal stellen in het integratiedebat. Zo hadden zij een Turkse buurman, die zeer religieus leefde, nauwelijks Nederlands sprak, niet werk- te, zijn dochter pas na veel gesprekken naar een huiswerkklas in het buurthuis wilde laten gaan en haar steevast bracht en ophaalde, en in traditioneel Turkse kleding over straat wandelde met zijn vrouw een paar meter achter hem. Over hem waren de vrouwen zeer te spreken. Als hij de vrouwen op de stoep passeerde, zei hij: “Goede middag, dames” of “Lekker weer, dames”. Dat was nou een goede Turk: “Je hebt er niks mee, je wilt er niks mee, maar hij zegt je keurig gedag - en dus wil je hem ook best groeten.” Wel moest het initiatief van hem komen. Dit was een van de voorbeelden waarin bewoners via subtiele mechanismen concurreerden om de macht in de situatie te definiëren: wie paste zich aan wie aan?

Gemeenten kiezen vaak voor rondetafeloplossingen waar we met z'n allen omheen kunnen polderen om tot een oplossing te komen voor conflicten in buurten tussen interdependente mensen. Het idee is dat we er al pratende samen uit komen. Dat is echter niet altijd waar, niet altijd is er een uitweg. Ons inziens wordt aan dit idee wel

56

RMO

advies 37

Niet langer met de r

eens wat te veel waarde toegeschreven. Er zijn ook alternatieve benaderingen die allereerst inzetten op gebruikspraktijken, en die niet over etnische tegenstellingen gaan, die te weinig voor het voetlicht worden gebracht. Bovendien zijn dergelijke ini- tiatieven vaak te kortlopend en te weinig in de bestaande instituties ingebed om veel duurzaamheid te hebben.

Thuis Op Straat (TOS) en Duimdrop zijn projecten die het verdienen om hier

genoemd te worden omdat zij in positieve zin afwijken. De filosofie van TOS is uitein- delijk de simpelheid zelve: laten we proberen het leuk te hebben met elkaar (wie jij en ik dan ook mogen wezen). Laten we er dus voor zorgen dat we ons de openbare ruimte toe-eigenen voor sport en spel in plaats van hangen en slopen.15Dit leidt ertoe dat het plein van 'ons' wordt door het positief te gebruiken, en niet van 'ons' in de zin dat we de rest van de buurt terroriseren. Misschien kan er bij Tonnie en Carola voor de deur beter niet worden gevoetbald, maar is het wel een prima locatie voor zomeravondbasketbal. Een van de krachten van TOS en Duimdrop is dat er niet moei- lijk wordt gedaan over normen. Er wordt van iedereen die mee wil doen 'normaal gedrag' verwacht. En als wat er plaatsvindt zo leuk is dat alle jongeren wel mee willen doen, blijkt wat normaal gedrag is ineens helemaal niet zo etnisch bepaald of cultureel relatief. TOS lijkt daarom meer dan een leuk project, en zelfs een vrij fundamenteel antwoord op het probleem van interetnisch conflict, latent of manifest, in openbare ruimten van buurten en wijken - en het resulteert daarnaast ook in familiariteit. Er zijn ook andere manieren waarop we kunnen omgaan met onvermijdelijke stedelijke interdependenties. Allereerst kunnen woningcorporaties leefstijlen gebruiken als criterium bij woningtoewijzing. Bewoners worden dan aangesproken als medevormge- vers van hun woonomgeving, hetgeen verantwoordelijkheidsbesef en verbindingen kan bevorderen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door WoonbronMaasoevers in Rotterdam. “Bij het aanbod van woningen wordt informatie over leefstijlen gegeven, zodat potentiële huurders een keuze kunnen maken die aansluit op hun leefstijl. De hoop is dat zo meer sociale samenhang kan ontstaan. Daarbij worden huurders gezien als medevormgevers van hun woonomgeving, onder meer door het faciliteren van het maken van woonafspraken, waarbij zittende bewoners hun eigen portiekregels vast- leggen. Nieuwkomers zijn welkom, mits ze gemaakte afspraken onderschrijven. Dit alles zal niet leiden tot geheel homogene stadsdelen, maar kleinere homogene gebiedjes zijn niet uitgesloten” (lichte bewerking van uitspraak, geciteerd door Scheffer 2004). Verder moeten publieke instanties overlast serieus nemen. Denk niet dat mensen het altijd met elkaar zullen oplossen. Juist bij moeizame interdependenties is het ter plaatse zijn van politie, welzijnswerkers of overige intermediairs van belang. Juich verder initiatieven van burgers om afspraken te maken over hun leven in de buurt of straat toe, maar laat dat niet alleen de verantwoordelijkheid van burgers zelf zijn.

57

RMO

advies 37

Mogelijkheden v

oor v

erbinden op drie niv

eaus

15 We refereren hier op een aantal plaatsen positief aan Thuis Op Straat. Eén kanttekening moet er wel bij worden gemaakt, vanuit het perspectief van verbinden. Doorgaans doen weinig tot geen autochtonen mee aan activiteiten van TOS, zoals Snel en Boonstra in bijlage 3 laten zien. Het zorgt dus wel voor een 'positieve toe-eigening' van de publieke ruimte, zoals we hier betogen, maar leidt nauwelijks tot interetnische ontmoetingen.

Sommige afspraken kunnen even uitsluitend zijn voor sommige (groepen) mensen als dat zij voor andere cohesie bevorderen, net zoals sommige vormen van buurtpre- ventie een feitelijke privatisering van beheer van de openbare ruimte inhoudt die uit- sluitend kan werken voor bepaalde groepen, en daarom negatief zal bijdragen aan hun ervaring 'thuis' te (mogen) zijn in de Nederlandse samenleving. Onderzoek laat bovendien zien dat gezamenlijke afspraken over de publieke ruimte pas tot stand komen na interventie door publieke instanties.

3.4

Conclusie

In dit hoofdstuk schetsten we drie hoofdrichtingen voor een op verbinden gericht beleid. Ze zijn alledrie 'infrastructureel' en niet 'projectmatig' van aard. Waar het huidige beleid in belangrijke mate wordt bepaald door tijdelijke projecten, vulden we deze op zichzelf vaak waardevolle interventies aan met infrastructureel beleid. Het gaat om interventies die continu en 'vanzelfsprekend' zichtbaar zijn in wijken, op scholen en andere belangrijke domeinen van het alledaagse leven. Aan de ene kant kan dit beleid een deel van de bestaande interventies versterken en van een structurele basis voorzien. Aan de andere kant is het minder stigmatiserend en meer includerend dan beleid dat etniciteit al dan niet bewust benadert als een onlosmakelijk met de cultuur van de Ander verbonden gegeven.

Allereerst behandelden we het algemene niveau van het integratiebeleid. We zetten uiteen dat het ook vanuit het perspectief van verbinden van cruciaal belang is dat de sociaal-economische positie van minderheden verbetert. Beleid op de terreinen van scholing, taalonderwijs en werkgelegenheid komt uiteindelijk het dichtst bij een aanpak van de kern van de problemen die zich in met name de grote steden voordoen. Als de overheid erin slaagt sociaal-economische verbetering te realiseren, krijgt zij 'ver- binden' er gratis bij.

Ten tweede gingen we in op het niveau van ontmoetingsruimten. We behandelden drie kenmerken van ontmoetingsruimten, die de kans op het ontstaan van (interetnische) verbindingen vergroten. Om te beginnen zou het moeten gaan om multifunctionele ontmoetingsplekken. Dat zijn ruimten die mensen met elkaar in contact brengen, niet

om de contacten zelf, maar omdat men samen doelen kan verwezenlijken. Het kan

gaan om gedeelde belangen, zoals de leefbaarheid van de straat, en om gedeelde interesses, zoals sport of muziek. Vervolgens zouden het vanzelfsprekende ontmoetings- ruimten moeten zijn. Dat zijn openbare ruimtes, instituties, voorzieningen of commer- ciële bedrijven waarheen allochtonen en autochtonen niet perse moeten willen gaan om de ander te ontmoeten om er toch te komen. Ten slotte hebben ontmoetingsruimten een langetermijnperspectief nodig. Alleen als (groepen) burgers herhaald naar deze ruimten terugkeren, kan de publieke familiariteit ontstaan waarop (interetnische) ver- bindingen gedijen.

58

RMO

advies 37

Niet langer met de r

Ten derde richtten we ons op het niveau van georganiseerde initiatieven en activiteiten. De verwachting die daar vaak aan ten grondslag ligt, is dat er tussen de deelnemende (groepen) burgers gelijkwaardige en vriendschappelijke relaties zullen ontstaan. Echter, bij integratieprojecten is van gelijkwaardigheid en vriendschappelijke relaties van begin af aan meestal geen sprake. De belangen en de maatschappelijke posities van allochtonen en autochtonen zijn juist ongelijk. Vandaar dat we uiteenzetten dat het vruchtbaarder is aan te grijpen op de andere drie typen verbindingen: sociabele banden, transacties en interdependenties. Bij sociabele banden gaat het niet om de relaties zelf, maar om het gezamenlijk verwezenlijken van doelen of interesses. Bij transacties gaat het om rationele ruilrelaties, die voor beide partijen profijtelijk zijn om andere redenen dan integratie. Bij interdependenties gaat het om (het verbeteren van de kwaliteit van) relaties waarin betrokkenen elkaar niet direct ontmoeten, maar waarin wel een indirecte afhankelijkheid bestaat.

59

RMO

advies 37

Mogelijkheden v

oor v

erbinden op drie niv

4 Een infrastructurele benadering

In document Niet langer met de ruggen naar elkaar (pagina 55-60)