• No results found

Aanleiding van het onderzoek

In document Niet langer met de ruggen naar elkaar (pagina 99-101)

Een onderzoek over initiatieven en beleidsprojecten om interetnisch contact te bevorderen

Ad 4) Wederzijdse hulp

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Nederland is al geruime tijd in de ban van het integratiedebat. Daarbij valt op, dat 'integratie' op verschillende momenten en door verschillende partijen steeds anders wordt ingevuld. Integratie is met andere woorden een voorbeeld van wat sociologen een 'essentially contested concept' (een inherent omstreden begrip) noemen. In de jaren '80 en '90 was er vooral aandacht voor de sociaal-economische kant van integratie, het ging primair om sociaal-economische positieverbetering van minderheden en migranten. De laatste jaren is er echter toenemend aandacht voor de sociaal-culturele kant van integratie. Het gaat steeds meer om de 'waarden en normen' van minderheden en migranten, alsmede om het daaruit voortvloeiende gedrag. Daarnaast is er ook meer aandacht voor interetnisch contact tussen allochtonen en autochtonen, of liever gezegd: het ontbreken daarvan. Hoorde men in de jaren tachtig en negentig vaak dat minderheden en migranten vooral sterk in eigen kring moeten zijn en van daaruit maatschappelijk emanciperen, inmiddels is de gedachte gemeengoed - ook bij de overheid - dat contact tussen allochtonen en autochtonen belangrijk is en bevorderd moet worden. Voorkomen moet worden dat er parallelle samenlevingen ontstaan, dat de verschillende bevolkingsgroepen in multicultureel Nederland niet met, maar langs elkaar leven (vgl. Gijsberts en Dagevos 2005; Duyvendak en Veldboer 2001; Scheffer 2004; Snel 2003; Snel en Scholten 2005).

De centrale vraag in deze studie luidt: wat kunnen overheden doen om interet- nische contacten in de multiculturele samenleving te bevorderen? De aanleiding voor dit onderzoek was het advies Eenheid, verscheidenheid en binding van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2005). De raad constateert dat in de grote steden sprake is van een vergaande en in zekere mate onomkeerbare etnische concentratie en segregatie. Het spreidingsbeleid, dat de regering thans inzet om de segregatie tegen te gaan, is volgens de RMO weinig effectief en zal dat in de toekomst hoogstens gedeeltelijk zijn. Er zijn scherpe juridische grenzen, die de ruimte voor spreidingsbeleid beperken. Er zijn politieke immobilia, onbeweeglijke politieke compromissen, die het spreidingsbeleid in de weg staan. Bovendien is het spreidingsbeleid in de grote steden, vanwege de demografische ontwikkelingen, nauwelijks nog mogelijk. Dat de mogelijk- heden voor een spreidingsbeleid dus beperkt zijn, betekent volgens de RMO echter niet dat spreiden volledig onmogelijk of geheel onnodig zou zijn. Het betekent evenmin dat voorkomen moet worden dat er in de grote steden 'parallelle samenlevingen' ontstaan, eigen plekken voor autochtone en voor allochtone burgers, die volledig langs elkaar heen leven en het contact met elkaar hebben verloren. Het impliceert echter wél, zo betoogt de raad, dat het spreidingsbeleid niet meer kan zijn dan een onderdeel van een meer omvangrijke strategie - een strategie, die zich het beste kan richten op het organiseren van dwarsverbanden in de samenleving. De overheid zou initiatieven moeten ontplooien die, naast 'eenheid' en 'verscheidenheid', de onderlinge

RMO

advies 37

100

Niet langer met de r

uggen naar elkaar

binding moeten versterken. Onder 'binding' verstaat de RMO: het aangaan en onder- houden van sociale contacten tussen etnische groepen, het op touw zetten van gemeenschappelijke activiteiten en het bieden van wederzijdse ondersteuning.

Naar aanleiding van dit advies kreeg de RMO van minister Verdonk (V en I) de vraag voorgelegd hoe overheden 'binding' kunnen versterken. Onderhavige studie dient bij het beantwoorden van deze vraag behulpzaam te zijn. Allereerst rees daarbij de vraag wat precies onder 'sociale binding' moet worden verstaan. Er wordt recentelijk wel veel over 'binding' en het overbruggen van maatschappelijke tegenstellingen gesproken, zeker na de moord op Theo van Gogh in november 2004, maar onduidelijk blijft vaak wat we precies onder 'binding' moeten verstaan.4Het gevaar dreigt dat 'sociale binding' zo'n nieuw containerbegrip wordt, net als eerder sociale uitsluiting of sociale cohesie, waarvan niemand precies weet wat we daarmee bedoelen. Nadere overdenking leert ons dat we minstens drie niveaus van sociale binding (of zo men wil: verbinding) kunnen onderscheiden:

Interetnisch contact

Sociale binding op het niveau van individuen en groepen slaat op de mate waarin leden van diverse etnische groepen (allochtonen én autochtonen) onderling contact hebben en informele sociale relaties met elkaar onderhouden. In de sociologische literatuur wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen contact tussen gelijken en binnen groepen (bonding) en overbruggende sociale contacten die de grenzen van de eigen groep overstijgen (bridging) (vgl. Putnam 2000; Putnam en Feldstein 2004). Het contact binnen groepen is belangrijk, mede omdat mensen hieraan wederzijdse onderlinge steun kunnen hulp ontlenen. Een samenleving met alleen maar contact binnen groepen is gevaarlijk: “A society that has only bonding social capital will look

like Belfast or Bosnia” (Putnam en Feldstein 2004: 3). Daarom is het belangrijk dat er

contact tussen groepen is.

Participatie

Sociale binding op het niveau van organisaties en verenigingen slaat op de mate waarin leden van minderheden toegang krijgen tot en participeren in algemene maatschappelijke organisaties en verenigingen, zoals politieke partijen, buurt- en sportverenigingen, enzovoort. In de sociologische literatuur wordt dit veelal als maatschappelijke participatie aangeduid.

Identificatie

Sociale binding op het niveau van (stedelijke) samenlevingen slaat ten slotte op de mate waarin leden van minderheden zich verbonden voelen met, maar ook gebonden voelen aan het grotere maatschappelijke geheel (de stad, de Nederlandse samenleving) waarin zij leven.

RMO

advies 37

101

Bijlage 3: De w aarde v an interetnisc h cont act

Deze achtergrondstudie richt zich enkel op sociale binding op het eerste niveau, dus op interetnisch contact. Meer specifiek richten we ons op de vraag of allochtone en autochtone Nederlanders informele sociale relaties aangaan en onderhouden. Het gaat ons niet zozeer om de mate van interetnisch contact op zich, maar op initiatieven van overheden en andere partijen die sociale contacten tussen autochtone en alloch- tone burgers zouden bevorderen. Deze studie beoogt een inventarisatie te geven van concrete initiatieven en beleidsprojecten die in diverse gemeenten worden ondernomen om informele sociale contacten tussen leden van verschillende etnische groepen te stimuleren. We geven niet alleen een inventarisatie en beschrijving van dit type initiatieven en projecten in een viertal geselecteerde steden en buurten, maar zeggen - voor zover daarover informatie beschikbaar is - ook iets over de uitkomsten van deze initiatieven en projecten. Wat betekenen de verschillende aanpakken voor de buurt en voor het interetnisch contact in de buurt?

De probleemstelling van deze deelstudies is drieledig: welke projecten en initiatieven om interetnische contacten te stimuleren zijn er in vier geselecteerde steden en buurten? Wat beogen deze initiatieven en projecten? En wat is er bekend over de effecten en onbedoelde bijeffecten (spin-off) van deze initiatieven en projecten? In de rest van dit inleidende hoofdstuk bekijken we hierna eerst wat er in de wetenschappelijke literatuur bekend is over de aard en omvang van interetnische contacten in Nederland en over wat contact met autochtonen betekent voor leden van allochtone groepen (par. 1.2). Vervolgens beschrijven we de opzet en werkwijze van ons onderzoek (par. 1.3). We eindigen met een korte leeswijzer voor het verdere rapport (par. 1.4)

In document Niet langer met de ruggen naar elkaar (pagina 99-101)