• No results found

De Zutphense illustrator Marc Weikamp maakte in 2017 een stripboek van Starings De Hoofdige Boer en hoopte hiermee de negentiende-eeuwse poëzie begrijpelijk en toegankelijk te maken voor een jonge generatie. De Hoofdige Boer gaat over de koppige boer Stuggink, die elke zondag door een sloot waadt om bij de kerk in Almen te komen, ondanks de brug die over het water wordt gebouwd. In het gedicht staan tradities tegenover vooruitgang, en conservatief denken en handelen tegenover progressief. Ook vandaag de dag zijn deze thema’s nog aan de orde, volgens Weikamp. Daarom heeft de illustrator het

verhaal naar het heden gehaald. Dit uit zich in tekeningen waar Stuggink met ‘knubbelstokken’ door het water plompt, terwijl de jonge dorpsgenoten met een smartphone in de hand of op segways de brug passeren. Weikamp maakte het stripboek in opdracht van Pien Pon, in wier galerie Weikamp een tijd ervoor exposeerde. (ELNA 2017) Zoals Flooren aangeeft, wordt het gevoel dat mensen hebben bij een plek, hun sense of place, mede bepaald door de mate van verbondenheid die ze voelen met een omgeving. Voor de bewoners de streek zijn sociale netwerken, historische overlevering en persoonlijke geschiedenis bepalend voor hun sense of place. Het gaat daarbij om een gevoel van verbondenheid dat hen als individu met de Achterhoekse cultuur verbindt. (41) De herkenbare beelden van het Achterhoekse landschap en de typisch Achterhoekse mentaliteit die in het stripboek worden verbeeld, sluiten aan bij de sense of place van de huidige bewoners. Door bovendien te laten zien dat de thema’s die Staring in zijn werk bespreekt ook tegenwoordig nog relevant zijn, wordt Staring verbonden met de hedendaagse leefwereld.

Het stripboek De Hoofdige Boer, de Staringavonden, de ontwerpwedstrijd van het Staring College, het Staringproject van de vier Vordense basisscholen, het promotiefilmpje van het Staringmuseum met Kees Hulst en Mathijs van Nieuwkerk en Van Campens boek Langs Starings wegen hebben allen een gemeenschappelijk doel: het werk en/of het leven van Staring dichter bij de hedendaagse leefwereld brengen. De Staringavonden, het promotiefilmpje en het boek Langs Starings

wegen richten zich op een volwassen doelgroep, en de ontwerpwedstrijd, het basisschoolproject en het

stripboek zijn specifiek bedoeld voor kinderen en/of jongeren. In al deze pogingen tot het toegankelijker maken van Starings werk is hetzelfde Achterhoekse Staringnarratief te zien. Staring liet zich in zijn werk inspireren door het Achterhoekse landschap, hetzelfde landschap als waarin de Achterhoekers tegenwoordig leven. Door Staring op verschillende manieren te betrekken in de hedendaagse leefwereld laat men zien dat de dichter ook vandaag de dag nog relevant is. Ook hier is dus sprake van de eerder beschreven ontwikkeling van symbolische referentiepunten die als tastbaar ‘bewijs’ of ter ondersteuning gelden voor de verbeelding van het Staringverhaal. Dit proces heeft zich sinds het Staringproject in 2004, een periode van dertien jaar, in rap tempo verder ontwikkeld. Nog steeds lijkt te gelden: hoe langer het geleden is dat Staring leefde, des te meer symbolische ijkpunten er nodig zijn om zijn verhaal vorm te geven. Als Staring verder en verder van de hedendaagse leefwereld af komt te staan, dient men zich steeds actiever bezig te houden met het onderhouden van zijn culturele geheugen. Een meer Achterhoeks geframed Staringverhaal betekent meer referentiepunten in de Achterhoek, maar meer referentiepunten in de Achterhoek leiden ook weer tot een sterker geframed Achterhoeks verhaal. Op die manier wordt het regionale narratief in stand gehouden.

4.9 Staringstraatnamen

Dat Staring niet geheel onbekend was in Nederland blijkt uit het feit dat er door heel het land straatnamen naar hem zijn vernoemd. In afbeelding 1 is een kaart van Nederland te zien waarop alle plaatsnamen

met een Staringstraatnaam zijn aangeven. Om deze straatnamen te verzamelen heb ik gebruik gemaakt van de websites www.maps.google.com en www.openstreetmap.org. Volgens het Netwerk Naamkunde (een initiatief van het Meertens Instituut) lijken straatnamen op het eerste oog willekeurig, maar zijn ze in feite ingedeeld in vaste ‘historische afdelingen’ en geven ze inzicht in de manier waarop een stad of dorp is opgebouwd. Zo worden in de ring buiten het centrum van een stad allerlei bekende personen geëerd met straatnamen. Te denken valt aan belangrijke gemeenteleden, landelijk of internationaal bekende componisten, schrijvers, schilders, staatslieden en zeevaarders. Deze traditionele straatnaamgeving is vooral geïnspireerd door bepaalde nationale thema’s zonder de vernoemde personen daarmee te eren. Uitzondering op deze gethematiseerde wijken zijn losstaande vernoemingen van personen; deze straatnamen zijn ontstaan vanuit het idee van een eervolle vermelding. (Netwerk Naamkunde z.d.) Poortier geeft aan dat straatnamen zich er uitstekend voor lenen om herinneringen aan personen of gebeurtenissen vast te houden. Een groot deel van het corpus straatnamen kan dan ook als herinneringsplaatsen beschouwd worden. (432)

In bijlage 1 staan alle plaatsnamen gespecificeerd die in afbeelding 1 zijn opgenomen, waarbij ook is aangegeven of het een straatnaam in een dichters- of schrijverswijk betreft of een losstaande vernoeming. Bij de Staringvernoemingen gaat het in vrijwel alle gevallen om een straat in een dichters- of schrijverswijk. Deze zijn door heel Nederland te vinden – zelfs op Aruba – en zijn dus niet verbonden aan een bepaalde regio. In al deze gevallen gaat het dus ook niet om een eervolle vermelding.

Een vage uitzondering hierop vormen de Staringwegen in het Achterhoekse Gendringen (Starings geboorteplaats) en naastgelegen Ulft. Hoewel de Staringwegen hier gelegen zijn in een dichterswijk, is de Staringweg binnen de wijk wel de grootste weg. Poortier verklaart dat gemeenten veel vrijheid hebben in de vernoeming van straatnamen en ‘technische’ aspecten ook meenemen bij de bepaling: wordt het een ‘gewone’ straat of een plein, is er sprake van een doorgaande weg of een statige laan? Bij vernoemingen wordt per gemeente gekeken naar de status van de vernoemde persoon en of deze wel overeenkomt met die van de straat. (436) Dit heeft tot gevolg dat er met Starings vernoeming naar de grootste weg in de dichterswijken in Gendringen en Ulft toch op een subtiele manier eer wordt gedaan aan de dichter. Bij de Staringstraat in Terborg en bij iedere Staringweg in Nederland, te weten in Almen, Egmond-Binnen, Castricum, Lochem en Schoorl, wordt Staring echter nadrukkelijker eervol vermeld, kijkend naar de straatnamen eromheen. In deze gevallen gaat het namelijk om losse vernoemingen; ze zijn niet gelegen in een bepaalde gethematiseerde wijk. De vernoemingen in Almen en Lochem zijn gemakkelijk te verklaren, aangezien deze plaatsen het ‘epicentrum’ zijn van de Staringherinneringscultuur. Ook Terborg is gelegen in de Achterhoek, wat maakt dat de vernoeming niet zo opmerkelijk is. De Staringvernoemingen in Egmond-Binnen, Castricum en Schoorl lijken daarentegen wat willekeuriger. Echter, alle drie de plaatsen liggen zeer dicht bij elkaar in de buurt in Noord-Holland. Een verklaring voor deze specifieke ligging kan toegeschreven worden aan het feit dat ze in de buurt van Haarlem liggen. Zoals eerder aangegeven, wordt in het Haarlems Dagblad van 1940 verteld dat Staring Haarlem heeft bezocht en beschreven naar aanleiding van de Coster-feesten in 1823, wat maakt dat daar opvallend meer liefhebbers van de dichter zijn ontstaan dan in andere delen van het land. Volgens hetzelfde krantenartikel van het Haarlems Dagblad is een andere verklaring voor de losse Staringvernoemingen in Noord-Holland dat ze niet vernoemd zijn naar A.C.W. Staring, maar naar de oudste zoon van de dichter: geoloog Winand Carel Hugo Staring (1808-1877). (7) W.C.H. Staring studeerde in Leiden en promoveerde in 1833 met zijn onderzoek over de toenmalige stand van zaken van de Nederlandse geologie. Hij kan daarmee beschouwd worden als grondlegger van het geologisch en landbouwkundig onderzoek in Nederland. Na zijn promotie woonde en werkte hij tot 1845 op landgoed De Boekhorst in Lochem, waarna hij naar het Paviljoen Welgelegen in Haarlem verhuisde. Hier verzamelde hij een grote verzameling geologische overblijfsels van dieren en planten die in Nederland voorkomen, om zo het ontstaan van de bodem te kunnen verklaren. In 1853 werd Starings collectie in het Paviljoen tentoongesteld. (Van Veen 1999: 30) Hoewel W.C.H Staring over het algemeen gezien veel minder bekend was dan de dichter A.C.W. Staring, lijkt het vrij aannemelijk dat de losse Staringstraten in Haarlem en omstreken naar geoloog Staring zijn genoemd en niet naar zijn

vader. Deze gedachte wordt versterkt door de straatnaamvernoeming in het nabijgelegen Nieuw- Vennep, waar de Staringstraat gelegen is in een wijk met vernoemingen naar geologen. In Wageningen is iets vergelijkbaars te zien: ook hier is de Staringlaan gelegen in een wijk met vernoemingen naar geologen. In een artikel van De Gelderlander stelt Rob Comans, hoogleraar Bodemscheikunde en Chemische Bodemkwaliteit aan de Universiteit Wageningen, dat W.C.H. Staring gezien kan worden als vader van het Wageningse landbouwonderwijs. Het Wageningse college zou destijds een grote interesse hebben gehad in de komst van een landbouwschool. Volgens Comans vond Staring dat Nederland op het gebied van landbouwonderwijs het lachertje van Europa was. Hier moest verandering in komen met een getrapt systeem van landbouwscholen, met als hoogste trap de Rijkslandbouwschool. (Winkel 2018) Ook in Wageningen is de Staringlaan dus vrijwel zeker niet vernoemd naar de dichter Staring, maar is het een eervolle vernoeming naar zijn zoon de geoloog.

Uit alle specifieke Staringvernoemingen kan ook ruwweg worden opgemaakt wanneer ze zijn ontstaan. In Nederland werden straatnamen pas officieel opgeschreven nadat dit in 1851 in de Gemeentewet als verplichting werd opgenomen. Na 1900 moesten er vanwege stadsuitbreidingen steeds meer nieuwe straatnamen komen. Veel van deze nieuwe wijken kregen een thema, waardoor bij veel wijken aan de straatnamen te zien is wanneer ze gebouwd werden. (Is Geschiedenis z.d.) Staring genoot geen enorme populariteit rond 1900, maar hij was in die tijd nog wel algemeen bekend als dichter in het hele land. Dat maakt dat de vele Staringvernoemingen in de nieuwe dichters- of schrijverswijken ten tijde van alle stadsuitbreidingen niet heel verrassend zijn. In die tijd werd Staring gezien als een ‘vaderlands dichter’ die in hetzelfde rijtje thuishoorde met schrijvers als Potgieter, Van Lennep en Beets. Als gekeken wordt naar de hoeveelheid Staringstraatnaamvernoemingen, blijkt dat Staring ook inderdaad niet onder doet voor zijn tijdgenoten. Poortier vermeldt dat Bilderdijk onder de negentiende- eeuwse schrijvers en dichters de meeste vernoemingen heeft met minstens 91 straatnamen, gevolgd door Beets met minstens 76 vernoemingen. Da Costa is met Tollens te vergelijken met minstens 56 namen, Van Lennep heeft er minstens 47 en Potgieter minstens 46. Volgens Poortiers onderzoek komt daarna Staring met minstens 44 vernoemingen; zelf kom ik echter uit op 74. Wel wijst Poortier op het feit dat, in tegenstelling tot de andere schrijvers, een relatief groot aantal van de vernoemingen in zijn streek van herkomst gelegen zijn. Van de negentiende-eeuwse schrijvers die veel voorkomen in schrijvers- of dichterswijken heeft Douwes Dekker/Multatuli met minstens 32 namen ten slotte de minste vernoemingen. (441)

Hoewel veel van de Staringnaamgevingen puur en alleen geïnspireerd zijn door thema’s zonder hem daarmee te eren, valt wel op dát er zo vaak voor een vernoeming naar Staring is gekozen. Wat betreft de hoeveelheid vernoemingen doet hij zoals gezegd niet onder voor zijn als groter erkende tijdgenoten, waaruit geconcludeerd kan worden dat hij rond 1900 zeer zeker niet slechts als regionaal dichter werd beschouwd. Deze gedachte wordt bevestigd door het krantenartikel van het Haarlems

Dagblad, waaruit blijkt dat er rond 1940 nog een aardige Staringfancultuur in en rond Haarlem bestond.

kan nog steeds gesteld worden dat de herinneringscultuur van A.C.W. Staring niet altijd zuiver Achterhoeks of Gelders is geweest. Een relatief groot aantal vernoemingen is dan wel gelegen in zijn geboortestreek, wat zijn betekenis als regionaal dichter benadrukt, maar op die manier beschouwd is het weer vrij uitzonderlijk dat zo’n regionaal dichter dan toch door heel Nederland zoveel straatnaamvernoemingen heeft. Enerzijds had Staring begin twintigste eeuw nog een zodanige plek binnen het nationale geheugen dat het voor de hand lag hem naast schrijvers als Bilderdijk en Beets te noemen bij het opzetten van schrijvers- en dichterswijken in heel Nederland; anderzijds was men zich er ook toen al van bewust dat Staring in essentie een Gelders dichter is.

Wat verder opvalt bij Staringstraatnamen, is dat alle gethematiseerde Staringstraatnamen, op twee na, gelegen zijn in dichters- of schrijverswijken, terwijl Staring de laatste jaren in de Achterhoek wordt geframed als een man die bovenal landbouwkundige was en het dichten erbij naast deed. De uitzonderingen zijn de hierboven besproken Staringstraat in Nieuw-Vennep en de Staringlaan in Wageningen, maar ook de Staringstraat in Nijmegen, die gelegen is in een wijk met vernoemingen naar adellijken. In het Achterhoekse Staringnarratief wordt er veelal een nadruk gelegd op Starings landbouwkundige verdiensten; dat terwijl hij in de rest van Nederland hoofdzakelijk bekendstaat als dichter, zoals blijkt uit de straatnaamvernoemingen.