• No results found

Hoofdstuk 5: Mogelijke verklaringen

5.2 De musealisering van Staring

Hoezeer Staring niet los te zien is van het Achterhoekse culturele landschap, zozeer is het Staringmuseum niet weg te denken uit de Staringherinneringscultuur. Museum STAAL vervult tegenwoordig een spilfunctie binnen een groot deel van de Staringherdenkingsactiviteiten, waarmee het een aanzienlijke rol in de constructie van het Achterhoekse Staringnarratief speelt. Deze hedendaagse neiging tot ‘musealisering’ van een regionaal subject is in meer Nederlandse streken terug te zien. Ad de Jong (2001) heeft onderzoek gedaan naar musealisering van de volkscultuur in Nederland en verstaat onder musealisering meer dan alleen het onderbrengen van voorwerpen in een museum: gebouwen en voorwerpen worden zo goed mogelijk in hun huidige staat bewaard voor toekomstige generaties en worden zo tentoongesteld dat het publiek ze komt bekijken. Dit musealiseringsproces, dat zich vooral aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw snel ontwikkelde, is niet meer weg te denken uit de moderne samenleving. Het zou vandaag de dag zelfs een uitzonderlijk hoogtepunt hebben bereikt. (20) De Jong haalt de Zwitserse cultuurtheoreticus Herman Lübbe aan, die musealisering ziet als een pendant van de modernisering. Aan de ene kant verloren bepaalde zaken door de modernisering steeds meer hun functie en werden zij ‘museaal’, aan de andere kant ontstond er een steeds grotere behoefte om het identiteitsverlies waar de modernisering mee gepaard ging te compenseren met museale objecten, zo beargumenteert Lübbe. Mensen zijn volgens de cultuurtheoreticus maar in beperkte mate in staat om veranderingen te verwerken, wat maakt dat men naar behoud van de herinnering streeft middels musea. Te veel veranderingen zorgen voor een gevoel van identiteitsverlies, iets dat gecompenseerd kan worden door behoud van vertrouwde, traditionele zaken in museale vorm. Zodoende is de toename van het aantal musea en monumenten een functie van

het moderniseringsproces en is de grote hoeveelheid musea van de laatste jaren te verklaren uit stroomversnellingen in dit proces, beweert Lübbe. (22)

Musealisering kan inzicht geven in de betekenisverandering die zaken ondergaan wanneer zij hun oorspronkelijke functie hebben verloren en in een museale context de functie van bezienswaardigheid krijgen, stelt De Jong. Dit musealiseringsproces ligt in het verlengde van het zogenoemde folkloriseringsproces. Het folkloriseringsproces is het proces waarbij verdwijnende of verdwenen praktijken in een andere context nieuw leven in worden geblazen. De Jong geeft aan dat musealisering en folklorisering beide bijzondere vormen zijn van historisering van de cultuur; in beide gevallen wordt de nadruk gelegd op contextverandering en functieverandering. De fasen van het folkloriseringsproces, zoals door De Jong beschreven op basis van Ulrike Bodemann, kunnen dus ook in zekere zin worden toegepast op het proces van musealisering. De fasen lopen als volgt:

1. Een cultuurverschijnsel is aan het verdwijnen.

2. Om het te verwachten volledige uitsterven ervan tegen te gaan wordt het cultuurverschijnsel weer opgenomen.

3. Daarbij worden de demonstratieve en representatieve kenmerken van het cultuurverschijnsel versterkt of worden bepaalde kenmerken er als verrijking aan toegevoegd.

4. Door het cultuurverschijnsel weer op te nemen krijgt het nieuwe functies voor de hedendaagse personen die erbij betrokken zijn. (22-23)

Dat de Staringherinneringscultuur de laatste jaren in een stroomversnelling is geraakt, lijkt voor een groot deel te wijten aan Stichting Museum STAAL. De stichting is sinds 2016 actief en heeft in korte tijd van Staring een soort branded identity weten te maken. Staring representeert als symbool de geschiedenis van de Achterhoek en de daaraan gekoppelde gebeurtenissen en herinneringen als een gedeeld erfgoed. Een goede aanzet voor de framing van Staring als symbool van de regio werd zo’n tien jaar eerder met de opkomst van de werkgroep Staringproject al gedaan. Vanaf dat moment werd actief nagedacht over manieren waarop Staring toegankelijk kon worden gemaakt voor de mensen van tegenwoordig. Er kwamen steeds meer plaatsen in de Achterhoek bij die gebruikt worden als materiële referentiepunten om de culturele herinneringen vorm te geven en om Starings verhaal af te stemmen op de nieuwe leefwereld. In termen van musealisering en folklorisering betekent dit dat Staring een betekenisverandering heeft ondergaan. Staring is in een veranderende context nieuw leven in geblazen, wat hem als herinneringsobject een vernieuwde functie heeft gegeven. Honderd jaar na zijn overlijden genoot Staring nog maar een minimale populariteit, zijn werk werd over het algemeen als lastig en achterhaald beschouwd. Om het mogelijke volledige uitsterven van Starings herinneringscultuur tegen te gaan, werd de dichter met het ontstaan van de Staringavonden in 1967 weer actief in het culturele geheugen opgenomen – maar wel alleen in de Achterhoek. Kasteel de Wildenborch fungeerde hierbij als symbolische referentie naar de verbeeldingswereld van het leven van Staring. Hoe langer het geleden

is dat het herinnerde heeft plaatsgevonden of geleefd, des te lastiger wordt het voor mensen om de herinnering concreet vorm te geven. Daarnaast zijn mensen maar in beperkte mate in staat om alle moderne veranderingen te verwerken; er is behoefte aan een manier om de vertrouwde, traditionele regionale identiteit te verbeelden. Dit alles heeft tot gevolg dat er naar behoud van de herinnering aan Staring wordt gestreefd in museale vorm. Zoals De Jong aangeeft, worden daarbij de demonstratieve en representatieve kenmerken van de herinnering versterkt en worden bepaalde kenmerken eraan toegevoegd. Er wordt in het huidige Staringframe sterk een wisselwerking gesuggereerd tussen het Achterhoekse landschap en Starings poëzie, een verwevenheid die honderd jaar geleden nauwelijks tot niet ter sprake kwam. Hierdoor heeft de Staringherinneringscultuur nieuwe functies gekregen voor de hedendaagse personen die erbij betrokken zijn. Zo werd Starings werk vroeger met veel weerzin verplicht behandeld op scholen, terwijl zijn poëzie nu gebruikt wordt als effectieve manier van literatuuronderwijs op – enkel – Achterhoekse scholen. De nieuwe manieren van het vertellen van het Staringverhaal brengen een versterkte Achterhoekse identiteit voort, iets waar in de huidige moderne samenleving meer dan ooit behoefte naar is. De toename van het aantal musea en monumenten als ijkpunten voor de herinnering aan Staring zou daarom verklaard kunnen worden door recente stroomversnellingen in dit moderniseringsproces, omdat hiermee actief regionaal identiteitsverlies wordt tegengegaan.