• No results found

Streefbeeld per landschapszone

Overige habitattypen

3.5.4 Streefbeeld per landschapszone

In deze paragraaf wordt het streefbeeld per landschapszone nader uitgewerkt. Het streefbeeld is gebaseerd op het versterken van de herkenbaarheid van de landschappelijke zonering en de potenties voor natuurlijk processen. In overleg met de beheerders en met duinexperts is hierbij het indicatieve aandeel na te streven verstuivend zand, grassen en struweel bepaald als basis voor kwantificering van de maatregelen. Dit is gebaseerd op het globale ‘ideale’ land- schapsbeeld dat van nature aanwezig zou kunnen zijn zonder sterke beïnvloeding door de mens (vastleggingsbeheer, stikstof, invasieve en gebiedsvreemde soorten, etcetera) en andere factoren die de kwaliteit van het duin negatief beïnvloeden (zoals een afname van de konijnenpopulatie). Met dit landschapsbeeld zal de vereiste dynamiek gehaald worden en kunnen de habitattypen duurzaam in stand blijven binnen deze dynamiek.

Strand

De natuurlijke vegetatie op het strand is beperkt, alleen het habitattype Embryonale duinen (H2110) komt er voor. Als gevolg van natuurlijke dynamiek door water en wind ontstaan en verdwijnen Embryonale duinen. Het streefbeeld voor de strandzone is daarom dynamisch behoud van het aandeel Embryonale duinen over een langere periode.

Zeereep

De natuurlijke vegetatie in de zeereep bestaat uit Witte duinen met Helm op de top en buitenzijde en een mozaïek van Helm, struweel van Duindoorn, Vlier en Liguster aan de binnenzijde. Grijze duinvegetatie kan van nature in beperkte mate aanwezig zijn op de top en binnenzijde van de zeereep. In het streefbeeld is Duindoorn op de top van de zeereep zo goed als afwezig (<1%) en bereikt Duindoornvlierstruweel aan de binnenzijde een bedekking van maximaal 50%. Het aandeel van Grijze duinen is beperkt tot circa 5-10%. De vergrassing en/of verruiging van de Witte duinen (Zandzegge, Rood zwenkgras) is eveneens beperkt tot circa 5-10%.

Voor de dynamiek van de Witte duinen en met name voor de Grijze duinen daarachter zijn verstuivingen vanuit de zeereep noodzakelijk. Het creëren van verstuiving in de zeereep is voor de Grijze duinen daarachter op de langere termijn veel effectiever dan het creëren van verstuiving in de Grijze duinen zelf, vanwege het grotere bereik en de toename van de winddynamiek in de Grijze duinen, die voorkomt dat gegenereerde stuifplekken daar weer dicht- groeien. Voor het streefbeeld wordt uitgegaan van circa één kerf/stuifkuil per 300 meter kustlijn met een totale effectieve diameter van circa 60 meter, overeenkomend met een oppervlakteaandeel van 15%. De Witte duinen bestaan daarbuiten uit een open Helmvegetatie met secundair verstuifbaar zand, zand dat weer opnieuw kan gaan stuiven. Delen van de zeereep in Kennemerland-Zuid kunnen niet aan het hieronder genoemde streefbeeld voldoen vanwege de veiligheid en/of de aanwezigheid van badplaatsen. Ook ligt ten zuiden van Zandvoort een hoofdgasleiding net achter de zeereep die natuurlijke dynamiek inperkt.

Buitenduin

Het buitenduin bestaat in het gebied van nature uit een combinatie van stuifkuilen, Grijze duinen (kalkrijk), Duindoornstruwelen, Vochtige duinvalleien en Duinbossen (vochtig). Het grootste aandeel in deze dynamische zone bestaat uit Grijze duinen (kalkrijk). Kalkarme Grijze duinen komen lokaal voor op de hogere stabiele delen van het terrein. De huidige aanwezigheid van Grijze duinen (kalkarm) is in deze zone voor een belangrijk deel het gevolg van verzuring door stikstofdepositie en gebrek aan verstuiving. Voor het streefbeeld van het buitenduin is het aandeel Grijze duinen (kalkarm) beperkt (< 5%).

In het buitenduin is van nature verstuifbaar zand aanwezig in de vorm van kleine tot grote stuiflocaties die zorgen voor de nodige verstuivingsdynamiek en aanvoer van kalkrijk zand uit de ondergrond, waardoor het grijze duin cyclisch verjongt. Voor het streefbeeld wordt voor het buitenduin uitgegaan van gemiddeld minimaal circa 10% kaal en verstuivend zand in de vorm van kleine stuifplekken tot grotere stuifkuilen. Dit uitgangspunt komt overeen met een eerdere inschatting van voormalig terreinbeheerder Rienk Slings (PWN) van gemiddeld 1 stuifkuil per 2,85 hectare in goed ontwikkeld grijs duin. Uit onderzoek in Wales komt naar voren dat een dergelijk percentage aan verstuivend zand in oorspronkelijke duinen geen overschatting is (Pye & Blott, 2012).

Het voorkomen van struwelen (met name Duindoorn) in het buitenduin is in hoofdzaak gebonden aan de meer beschutte droge delen van het terrein, zoals de luwe zijde van paraboolduinen. De oppervlakte aan struweel is de laatste decennia in het buitenduin sterk toegenomen als gevolg van een lage winddynamiek, te hoge stikstofdepositie en terugval van de konijnenpopulatie. Hierdoor is ‘verstruweling’ opgetreden in alle habitattypen in het buitenduin. Als streefbeeld voor het aandeel struwelen in het buitenduin, wordt mede op basis van beschikbaar onderzoek

uitgegaan van een bedekkingsaandeel van maximaal circa 25%8).

De actuele of potentiële aanwezigheid van Grijze duinen (heischraal), Kruipwilgstruwelen, Vochtige duinvalleien en Duinbossen (vochtig) in het buitenduin, is gekoppeld aan de aanwezigheid van valleien en wordt bepaald door de morfologie van het terrein.

Middenduin

In het middenduin komen dezelfde habitattypen voor als in het buitenduin, maar in een andere verhouding wat betreft oppervlakteaandeel.

Het aandeel bos, struweel en Grijze duinen (kalkarm) is groter en het aandeel Grijze duinen (kalkrijk) is kleiner dan in het buitenduin. Van nature is de aanwezigheid van kaal en verstuivend zand in het middenduin lager dan in het buitenduin, omdat de winddynamiek lager is. Voor het streefbeeld wordt voor het middenduin uitgegaan van gemiddeld circa 5% kaal en verstuifbaar zand in de vorm van kleine stuifplekken tot grotere stuifkuilen.

De oppervlakte aan Duindoornstruwelen is in het middenduin vanwege de lagere winddynamiek van nature hoger dan in het buitenduin. Ook op de hogere delen van het terrein komt struweel voor. Het huidige aandeel aan Duindoorn- struwelen in het middenduin is circa 35%. Enerzijds is het huidige aandeel struwelen hoger dan in een ‘natuurlijke’

8 Op basis van Van der Haterd & de Jong (2010) is voor het Noord-Hollands duinreservaat vastgesteld dat tussen 1987 en 2003 de verhouting (met name Duindoorn) van de duingraslanden is toegenomen met 10-20%. Indien dit voor Kennemerland-Zuid wordt aangenomen, dan betekent dit dat het aandeel Duindoorn in 1987 circa 27% was (28% in 1987 +15%= 32%; huidig gemiddeld over buiten- + middenduin is circa 32,5%). Omdat de verstruweling ook al voor 1987 optrad, lijkt het streefbeeld van 25% Duindoorn in het buitenduin geen overschatting van de problematiek.

situatie als gevolg van verdroging van duinvalleien en konijnenziekten, anderzijds is het aandeel met name recent kleiner geworden door de toename van invasieve soorten zoals Amerikaanse vogelkers. De natuurlijke uitbreidings- mogelijkheden voor Duindoornstruwelen wordt beperkt door de ontkalking. In dit kader is het streefbeeld gericht op behoud van het huidige percentage Duindoornstruwelen van 35% in het middenduin.

Binnenduin

In het binnenduin komen de habitattypen Grijze duinen (kalkarm), Duinbossen (droog), Duinbossen (vochtig) en Vochtige duinvalleien voor. Van nature is het aandeel kaal en verstuivend zand in het binnenduin lager dan in het buiten- en middenduin, omdat de winddynamiek lager is. Voor het streefbeeld wordt voor het binnenduin uitgegaan van circa 2% kaal en verstuifbaar zand in de vorm van vooral kleine stuifkuilen.

De aanwezigheid van Duindoornstruwelen in het binnenduin is beperkt vanwege de ontkalking, het landschap is daarom meer open. Omdat de aanwezigheid van Duindoornstruwelen wordt gereguleerd door de ontkalking, is hier geen sprake van een hoger aandeel Duindoornstruwelen dan van nature aanwezig zal zijn.

De natuurlijke aanwezigheid en potenties van duinvalleien wordt ook hier bepaald door de hydrologie en de morfologie. Het grootste deel van de duinbossen is aangeplant. Omdat uitbreiding ten koste zou gaan van andere habitats en er geen uitbreidingsdoelstelling is vanuit de Natura 2000-doelen, wordt het streefbeeld gericht op behoud van het huidige aandeel duinbos. Uitbreiding is wel mogelijk door omvorming van naaldbos bijvoorbeeld ten behoeve van verdrogingsbestrijding. Kwaliteitsverbetering kan worden gerealiseerd door ontwikkeling van een meer natuurlijke structuur en samenstelling en beperking van de aanwezigheid van invasieve en gebiedsvreemde soorten.

Strandwallen

Op de strandwallen komen de habitattypen Grijze duinen (kalkarm), Duinheide, Duinbossen (droog) en Duinbossen (binnenduinrand) voor. Het aandeel Grijze duinen (kalkarm) is beperkt, met uitzondering van het zuidoostelijk deel van de AWD. De duinbossen zijn voor het merendeel aangeplant. Als gevolg van natuurlijke successie zou hier echter ook bos zijn ontstaan. Omdat uitbreiding ten koste zou gaan van andere habitats en er geen uitbreidingsdoelstelling is vanuit de Natura 2000-doelen, wordt het streefbeeld gericht op behoud van het huidige aandeel bos. Uitbreiding is wel mogelijk door omvorming van naaldbos.