• No results found

4.4 Visserij

4.4.4 Steken zee-aas

1. Karakterisering gebruik

Zeepieren en zagers (wormensoorten) worden bij laagwater op drooggevallen wad uit het sediment geschept, met behulp van een schop of riek. De zee- of wadpier (Arenicola marina) is het meest gebruikte zee-aas in Nederland. Zeepieren komen niet overal langs de Nederlandse kust in gelijke dichtheden voor. De grootste dichtheden worden aangetroffen in de westelijke Waddenzee en de

Oosterschelde. In mindere mate wordt zeeaas gewonnen in de Westerschelde en de oostelijke Waddenzee (Smit et al., 2004). Ze kunnen handmatig of mechanisch worden gewonnen. Sportvissers gebruiken zowel zelf gestoken- als gekochte zeepieren (Sportvisserij Nederland, 2008). Gekochte pieren zijn meestal afkomstig van de mechanische pierenwinning. Mechanische pierenwinning valt buiten deze vorm van visserij en wordt apart beschreven. Steeds vaker worden ook zagers (Nereis spp.) gebruikt door de sportvisserij (Sportvisserij Nederland, 2008). Zagers zijn een succesvol aas voor de zeebaars. Sommigen steken het aas zelf (vooral op de eilanden), maar veel vissers maken gebruik van gekochte (kweek) zagers. Vooral zagers lenen zich voor commerciële kweek. Zeepieren worden niet gekweekt (Smit et al., 2004).

Vanaf de jaren zeventig tot eind jaren negentig werden jaarlijks naar schatting zo’n 18 miljoen wadpieren mechanisch en zo’n 14 miljoen handmatig opgevist (van den Heiligenberg, 1987; Leopold & Bos, 2009). De mechanische vangst daalde na 2000 tot circa 11,5 miljoen pieren in 2007 (Leopold & Bos, 2009). Dit is slechts een zeer kleine fractie van de totale hoeveelheid wadpieren in de Waddenzee. In 1996 was de totale gewonnen hoeveelheid zeeaas in Nederland 190 ton, waarvan 116 ton afkomstig was uit de westelijke Waddenzee en de overige 74 ton uit de Oosterschelde. Deze pieren bestonden voor meer dan de helft (ca. 62%) uit machinaal gewonnen pieren, 22% uit handgespitte pieren en 16% uit gekweekte zagers. Dit cijfer is echter exclusief zelfspit voor eigen gebruik en het handgestoken deel dat rechtstreeks aan de sportvisser wordt verkocht. De totale zelfspitproductie van zee-aas is geschat op 50 tot 100 ton (Smit et al., 2004).

De zee-aas stekers beginnen een aantal uur voordat het laagwater is met het lopen en zoeken naar een geschikt gebied, wat te zien is aan het aantal uitwerpselen van de wormen. Bij het steken van deze wormen voor de hengelsport wordt het wadoppervlak tot ca. 35 cm diepte omgewoeld. In het

intergetijden gebied van de westelijke Waddenzee werd in de jaren tachtig per getij een gebied van ca 50 m2 omgewoeld (van den Heiligenberg, 1987). Een beroepsspitter kan per tij zo'n 6 kg zeeaas winnen, dit komt overeen met bijna 1.000 zeepieren (Smit et al., 2004).

De precieze locaties waar gestoken wordt zijn (nog) niet in kaart gebracht, maar bevinden zich “onder de eilanden” en vanaf het vaste land, vooral in de westelijke Waddenzee. Er wordt extensief gewonnen. Het steken in zeegrasvelden is verboden. Het steken van zagers op droogvallende mosselbanken komt nog wel voor, maar niet meer zo intensief als vroeger vanwege de aanwezigheid van Japanse oesters die het steken bemoeilijken (Norbert Dankers, IMARES, modelinge mededeling). Volgens het Productschap Vis komt het steken van zee-aas bovenop stabiele mosselbanken nauwelijks voor, omdat het praktisch niet te doen is (persoonlijk commentaar Cora Seip-Markensteijn, Productschap Vis). Volgens informatie van de Sportvisserij Nederland gaat het om één (voormalige) mosselbank onder West Terschelling, waar al van oudsher zagers worden gestoken. Deze banken zijn nu sterk veranderd door de vestiging van Japanse oesters en daardoor veel minder gemakkelijk te bewerken dan voorheen. De intensiteit van het steken is daardoor geleidelijk afgenomen (persoonlijk commentaar J.W.Wijnstroom, Sportvisserij Nederland). Het steken van zee-aas is niet vergunningplichtig in het kader van de Nb-wet.

2 en 3. Verspreiding en overlap in ruimte en tijd

Het steken van zee-aas betreft een activiteit die in het Waddenzeegebied kan plaatsvinden op

droogvallende platen (zie Figuur 18 (paragraaf 4.4.2)). De meeste pieren worden echter in de westelijke Waddenzee gewonnen, nabij het vaste land. Slechts een gering deel van de droogvallende platen zal daadwerkelijk worden benut voor het steken van zee-aas. De ruimtelijke overlap met relevante vogelsoorten bestaat voornamelijk uit het foerageergebied van de schelpdieren en wadpierenetende Kanoet, Goudplevier en Scholekster (Jongbloed et al., 2011a). Het voedselbiotoop van de Kanoet bestaat uit zandige of slikkige getijdenplaten (Figuur 18). De Kanoeten vormen bij het foerageren grote

Omdat hij is gespecialiseerd op kleine tweekleppigen is de Kanoet min of meer gebonden aan

getijdenplaten met grote dichtheden aan schelpdieren in de bovenste bodemlaag. De Kanoet heeft geen overlap met het zee-aas steken omdat deze verder op het wad foerageert (mond. med. C. Smit, IMARES). De ruimtelijke overlap van het leefgebied van de Scholekster met het steken van zee-aas wordt als klein ingeschat.

Het voedselbiotoop van de Goudplevier zijn de drooggevallen slikken en platen in de Waddenzee en de binnendijkse polders buiten de Waddenzee. De ruimtelijke overlap met het steken van zee-aas wordt verwaarloosbaar geacht omdat deze activiteit relatief beperkt is en Goudplevieren gemakkelijk kunnen uitwijken naar andere nabijgelegen rust- en foerageerplaatsen.

Het steken van zee-aas kan gedurende het gehele jaar plaatsvinden. De relevante doelen komen ook het gehele jaar voor, maar de vogelsoorten vertonen wel fluctuaties gedurende het jaar, zie Tabel 68. De hoogste aantallen Kanoeten in de Waddenzee zijn aanwezig in augustus/september, maar ook in de maand november zijn nog hoge aantallen waargenomen. De Scholekster is vanaf augustus tot en met februari in relatief hoge aantallen aanwezig. De Goudplevier kan in grote aantallen aanwezig zijn in het najaar en het voorjaar. Uit dit overzicht blijkt dat in de maanden augustus en september de temporele overlap van het steken van zee-aas voor eigen gebruik en de relevante vogelsoorten het grootst is. De temporele overlap van de Scholekster wordt ingeschat als matig. Voor Kanoet en Goudplevier wordt deze ingeschat als klein (zie Tabel 80).

Het zee-aas steken heeft een relatief grote impact op het benthos in de periode na augustus, als de juvenielen zich gevestigd hebben (van den Heiligenberg, 1987). De meest gevoelige periode voor het benthos van het habitattype droogvallende platen zal dus in de periode na augustus zijn.

Tabel 76 Temporele overlap van het steken van zee-aas met de voor de NEA relevante instandhoudingsdoelen van de Waddenzee. Gebaseerd op informatie uit Tabel 8

Gebruik/Soort/Habitat Jan Feb Maa Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec

Zee-aas steken

H1140A

Scholekster

Goudplevier

Kanoet

Activiteit/soort/habitat is niet aanwezig

Activiteit/soort/habitat kan voorkomen / is aanwezig

Activiteit/soort/habitat is intensief aanwezig

4. Effectbepaling

In de Voortoets Visserij (Jongbloed et al., 2011a) is de verstoring van zee-aas steken op de

doelstellingen voor de Waddenzee beschreven. Tabel 65 geeft een overzicht daarvan. Verstoring door zee-aas steken zal zich beperken tot verstoring door silhouetwerking en verstoring bodemstructuur (bodem en bodemfauna).

Tabel 77 Overzicht storende factoren zee-aas steken, gebaseerd op de Voortoets (Jongbloed et al.,2011a.)

Potentiële storende factoren door

visserij Beoordeling zee-aas steken Relevante doelen

Verstoring bodemstructuur Nader te bepalen Droogvallende platen

Vertroebeling n.v.t.

Vermindering voedselvoorraad / effect op populatie

Verwaarloosbaar Vermindering biodiversiteit / structuur

gemeenschap Verwaarloosbaar

Silhouetwerking * Nader te bepalen Kanoet, Scholekster,

Goudplevier

Bijvangst n.v.t.

* De verstoring die onder de noemer ‘silhouetwerking’ vallen zullen veelal een cumulatie betreffen van visuele verstoring, inclusief storing door geluid, licht en of trilling.

In de huidige situatie wordt relatief weinig zee-aas gestoken. Als de vraag weer toeneemt zal er weer meer gestoken gaan worden. De activiteit is niet vergunningplichtig geacht in het kader van de Nb-wet. Door silhouetwerking kan de activiteit verstorend zijn voor rustende of foeragerende wadvogels. Het gaat daarbij om Scholekster, Kanoet en Goudplevier. Echter, aangezien de Kanoet en de Goudplevier verder op het wad foerageren en het zee-aas dicht bij de kant wordt gestoken, is er geen ruimtelijke overlap. De activiteit kan andere foeragerende vogels over een oppervlak van vele duizenden vierkante meters verstoren (van den Heiligenberg, 1987). De grootte van het verstoord gebied voor foeragerende vogels door een zee-aas steker is geschat op 50 tot 200 duizend m2.

Het zee-aas steken kan lokaal een significant effect hebben op de dichtheid wadpieren en dus ook op vogelsoorten zoals Scholekster en Goudplevier die wadpieren eten (Reneerkens et al., 2005). Het foerageergebied van deze vogelsoorten zou lokaal kunnen worden aangetast door het steken van zee- aas. Gezien de zeer extensieve vorm van deze activiteit heeft dit echter geen effect op de

voedselvoorraad voor vogelsoorten.

Zee-aas steken heeft een grote impact op de lokaal aanwezige macrobenthos (van den Heiligenberg, 1987). Door het steken treedt directe schade op aan het habitattype H1140_A, droogvallende platen. Hoewel het effect op individuen groot is (geen overleving) en er mogelijk effect is op populatieniveau, is herstel op de populatie binnen een aantal weken tot maanden voorzien. Met name het steken van zagers leidt tot veel schade aan litorale mosselbanken omdat deze vergraven worden om de zagers te bereiken. Dit kan langs de kust over vrij grote oppervlaktes plaatsvinden (mond. med. Dr. N. Dankers IMARES). Echter, zoals eerder vermeld, is door de vestiging van Japanse oesters de intensiteit van het steken van zagers op mosselbanken geleidelijk afgenomen (persoonlijk commentaar J.W.Wijnstroom, Sportvisserij Nederland).

De benthische flora en fauna wordt tevens beïnvloed door betreding (vertrapping) van de zee-aas stekers (van den Heiligenberg, 1987). Door het lokale karakter van deze visserijvorm wordt dit echter niet als bedreiging gezien (van den Heiligenberg, 1987). Gezien het beperkte oppervlak van het habitattype H1140_A, droogvallende platen dat wordt omgewoeld zijn effecten op de voedselvoorraad echter onwaarschijnlijk.

Scholeksters zoeken hun voedsel vooral op minder slikkige wadplaten. De hoogste dichtheden van Scholeksters worden aangetroffen in de buurt van mossel- en kokkelbanken. Het belangrijkste voedsel bestaat buitendijks uit mosselen, kokkels, en wormen waaronder wadpieren, en binnendijks uit wormen. Scholeksters zijn bovendien plaatsgetrouw ten aanzien van voedsel- en rustgebieden en individuele Scholeksters leven in een relatief klein gebied. Scholeksters die hun voedselgebieden verlaten als gevolg

van verstoring, kunnen dus niet op voorhand terecht in gebieden waar al andere Scholeksters aanwezig zijn. Het waarborgen van rust op de HVP’s is daarmee een van de aandachtspunten in het herstel richting het instandhoudingsdoel. Het effect van steken van zee-aas op de Scholekster wordt als klein ingeschat (zie Tabel 78).

Tabel 78 Het effect van het steken van zee-aas in de Waddenzee op de relevante soorten en habitattypen

IHD Doel-realisatie Verstoringsfactor Ruimtelijke overlap Temporele overlap Gevoelig-heid Totale effect

H1140A Onduidelijk Bodem en bodemfauna verstoring Klein Klein Groot Klein

H1140A Onduidelijk Litorale mosselbanken aantasting Klein Klein Groot Klein

Schol-

ekster Onduidelijk Silhouetwerking Klein Matig Matig Klein

Kanoet Onduidelijk Silhouetwerking Verwaarloosbaar Klein Matig Verwaarloos-baar

Goud-

plevier Onduidelijk Silhouetwerking Verwaarloosbaar Klein Matig Verwaarloos-baar

5. Effectbeoordeling

In Tabel 79 zijn criteria voor de bepaling van significantie weergegeven volgens de Leidraad van Steunpunt Natura 2000 (juli 2009), met de daarop gebaseerde eindbeoordeling.

Het effect van zee-aas steken op droogvallende zandbanken wordt als klein ingeschat. Op de plaatsen waar deze activiteit plaatsvindt is het effect wel groot, maar wanneer de omvang van het gebied waar het plaatsvindt wordt betrokken op de hele Waddenzee is de overlap met H1140 klein. Er wordt daarom geen significant effect op de instandhoudingsdoelstelling verwacht. Hierbij moet een uitzondering worden gemaakt voor het effect van steken van zagers op litorale mosselbanken (binnen H1140). Het locale effect is groot. Alhoewel de intensiteit zeer gering is, wordt dit effect in combinatie met de beoogde verbetering van de kwaliteit van litorale mosselbanken binnen H1140, significant geacht voor de doelrealisatie.

Het effect van zee-aas steken op de Scholekster is klein en op de Kanoet en de Goudplevier is verwaarloosbaar. Er wordt geen significant effect op de instandhoudingsdoelstelling wordt verwacht. Tabel 79 Het effect van het steken van zee-aas in de Waddenzee op de instandhoudingsdoelstelling van

relevante soorten en habitattypen

Soort Doe ls te lling op pe rvl akt e D oe ls te lling kw alite it Tr end D oe lr ea lis ati e H ui di g aa nt al A an ta l b ij do els te lling Fluc tua tie s ove r de ja re n Ef fe ct K ar akt er e ff ec t G ev olg v oor in st an dh ou di ng s- do els te lling H1140A: m.u.v. littorale mossel-banken

Behoud Verbetering n.v.t. Waarschijnlijk

niet n.v.t. n.v.t. n.v.t. Klein Tijdelijk Niet significant H1140A:

litorale mossel- banken

Behoud Verbetering n.v.t. Onduidelijk n.v.t. n.v.t. n.v.t. Klein Lang-

durig Mogelijk significant Scholekster Behoud Verbetering - Onduidelijk ca. 125.000 140.000-

160.000 Matig Klein Tijdelijk Niet significant Kanoet Behoud Verbetering - Onduidelijk < 44.400 44.400 Sterk Verwaar-

loosbaar Tijdelijk Geen effect

Goudplevier Behoud Behoud - Onduidelijk Verwaar-