• No results found

4.3 Recreatie

4.3.1 Droogvallen

1. Karakterisering gebruik

Op de Waddenzee zijn er geregeld recreatieschepen die zich laten droogvallen op de wadplaten.

Droogvallen gebeurt logischerwijs tijdens laagwater en vindt zowel overdag als ‘s nachts plaats. Sinds de start van de proef ‘Verantwoord droogvallen op de Waddenzee’ mag ook buiten 200m van de betonde en beprikte vaargeul worden drooggevallen. Voor de aanvankelijk vier jaar durende proef (2003-2006) werd op deze regel een uitzondering gemaakt (Verantwoord droogvallen op de Waddenzee, Servicepunt Handhaving Waddenzee, 2007). De proef is nog niet officieel afgesloten.

Recreatie vindt vooral plaats in het voorjaar en de zomer. Afhankelijk van de droogvaltijd van de precieze locatie kan het droogvallen 1-6 uur duren.

Droogvallen vindt vooral plaats in de nabijheid van de havens van de eilanden, aan de koppen en in de luwte van de waddeneilanden en Engelsmanplaat. In 2006 waren er bijvoorbeeld 648 waarnemingen aan de oostelijke kop van Vlieland, alsmede 130 aan de oostelijke kop van Terschelling, ruim 300 aan de westelijke kant van Ameland, circa 500 aan de westelijke kant van Schiermonnikoog en 358 op de Engelsmanplaat. Op de overige wadplaten kan ook worden drooggevallen, maar in de praktijk gebeurt dit echter in veel mindere mate.

Aan de hand van de telgegevens van droogvallen en aanwezigheid van belangrijke vogelgebieden zijn in de Waddenzee zes ‘hotspots’ geïdentificeerd. Daar worden de meeste verstoringen verwacht wanneer men zich niet houdt aan de Convenant Vaarrecreatie en de Erecode ‘Wad ik heb je lief’ (zie bijlage B), waarbij verstorende activiteiten niet worden toegestaan.

Droogval-hotspots in de Waddenzee: • Richel

• Oostpunt van Terschelling, • Oerd,

• Engelsmanplaat,

• Oostpunt van Schiermonnikoog, • Simonszand.

Voor droogvallen bestaat geen Nb-wetvergunning. De gebruiksvorm is wel gereguleerd doordat op basis van art. 20 van de Nb-wet delen van de Waddenzee zijn afgesloten en er daar dus niet drooggevallen mag worden.

2. Ruimtelijke verspreiding en overlap

Droogvallen vindt plaats op habitattype 1140A Slik- en zandplaten. De effecten van droogvallen vallen daardoor ruimtelijk samen met het leefgebied van vogelsoorten die op of aan de rand van droogvallende platen foerageren (Scholekster, Kluut (brv), Bontbekplevier (brv), Kanoet) of op de plaatranden rusten (Eider (brv)). Ruiende Eiders bevinden zich vooral rond de koppen van de eilanden; dit zijn juist locaties waar ook veel wordt drooggevallen. Wintertaling komt vooral voor op en nabij oevers en kwelders, waardoor de overlap met droogvallen zeer beperkt is. De verstoringcontour verschilt per droogvalcasus en is volledig afhankelijk van het gedrag van de opvarenden. Wanneer men zich aan de Erecode ‘Wad ik heb je lief’ (zie bijlage B) houdt zal de verstoringsafstand niet worden overschreden. In andere gevallen kan de verstoringsafstand die van ‘normale’ recreatie op wadvogels benaderen: tot ca. 500m.

Van de feitelijke ruimtelijke verspreiding van droogvallen zijn buiten de gegevens van het Wadvaarders- onderzoek weinig geografische data beschikbaar. Aangenomen wordt daarom dat alle droogvallende platen, buiten de Art. 20-gebieden (kunnen) worden gebruikt voor droogvallen. Binnen een afstand van enkele honderden meters van de betonde vaargeul zullen de droogvallende platen gebruikt worden voor droogvallen.

De Havenvisie Wadden (Oranjewoud, 2009) geeft inzicht in de huidige situatie van de passantenhavens in het waddengebied en geeft richting aan de toekomstige ontwikkelingen. Ten aanzien van de

uitbreidingswensen op het wad wordt geconcludeerd dat het effect van de gewenste uitbreiding naar verwachting niet tot extra vaarbewegingen op het wad leidt, en alleen de toename van vaart buiten de geulen leidt tot vergroting van het risico op verstoring van de natuurwaarden. Middels sturing op gedrag kan deze verstoring voorkomen worden.

3. Temporele verspreiding en overlap

Droogvallen gebeurt jaarrond met een piek in voorjaar/zomer. Alle instandhoudingsdoelen waar droogvallen ruimtelijk mee overlapt zijn jaarrond aanwezig in de Waddenzee. De zomerpiek binnen het droogvallen valt (deels) samen met de aanwezigheidspieken van Bontbekplevier (brv), Kanoet en Wintertaling. Tevens is er overlap met de ruiperiode van Eider (brv), een periode waarin deze soort zeer gevoelig is voor verstoring.

Tabel 47 Temporele overlap van droogvallen met de voor de NEA relevante instandhoudingsdoelen van de Waddenzee J F M A M J J A S O N D Droogvallen A052 Wintertaling A063 Eider # # # # # A063 Eider (brv) # # A130 Scholekster A132 Kluut (brv) # # # # A137 Bontbekplevier (brv) # # # # A143 Kanoet

H1140A Slik- en zandplaten

Activiteit/soort/habitat is niet aanwezig

Activiteit/soort/habitat kan voorkomen / is aanwezig

Activiteit/soort/habitat is intensief aanwezig

# Gevoelige periode (rui/broed)

4. Effectbepaling

Het (ruimtelijk) effect van droogvallen is sterk afhankelijk van de gedragingen van de opvarenden. Incidenteel kan er echter (onbedoelde) verstoring voorkomen door geluid (roepende opvarenden) en silhouetwerking (bijvoorbeeld te dicht naderen van groepen vogels, onverwachte bewegingen) tot circa 500 meter (Jongbloed et al., 2009 en Krijgsveld et al., 2008). Tijdens de proef van 2003-2006 werd door BBZ/Wadvaarders (over een gebied dat in principe de hele Waddenzee beslaat) waargenomen dat 0,6 tot 1,5% van de droogvallende schepen een zekere verstoring veroorzaakte. Op enkele locaties werd tijdens dezelfde proef door andere waarnemers soms verstoringpercentages bepaald tot wel 30% van de drooggevallen schepen. Hierbij ging het vrijwel uitsluitend om overtredingen van de Erecode (betreden van gesloten gebied, loslopende honden). Wanneer aan de Erecode “Wad ik heb je lief “ wordt

vastgehouden (zie bijlage B) zijn de verstoringen beperkt.

De relevante op platen of plaatranden foeragerende of rustende vogels zijn mobiel en kunnen eenvoudig aan de verstoring onttrekken. De verstoring is niet blijvend; zodra het droogvallende schip en de bijbehorende (beperkte) storingsfactoren zijn vertrokken kan de oude situatie zich eenvoudig herstellen. De verspreiding van droogvallende schepen is bovendien niet homogeen in tijd en ruimte, zodat ook voldoende ongestoord gebied overblijft. Effecten beperken zich tot vermindering van foerageer- en rusttijd van individuen, waardoor de foerageer- en rusttijd niet optimaal is. Een effect op de

populatieomvang wordt niet verwacht, de kwaliteit van de Waddenzee als leefgebied voor de genoemde soorten wordt behouden.

5. Effectbeoordeling

Droogvallen kan buiten de Art. 20-gebieden op alle platen en plaatranden voorkomen, maar effecten zijn plaatselijk en tijdelijk van aard. Voor Slik- en zandplaten bestaat er een verbeterdoel voor de kwaliteit van het habitattype. Droogvallen heeft (in potentie) alleen een effect op de rust in het gebied en de tijd besteed aan foerageren door vogels; er zijn geen effecten op schelpdierbanken, zeegrasvelden of andere kwaliteitselementen van de Waddenzee. Significant negatieve effecten op Slik- en zandplaten zijn uitgesloten.

Gezien de zeer beperkte overlap in ruimte worden de effecten op Bontbekplevier en Wintertaling als verwaarloosbaar beschouwd. Er worden geen effecten op deze instandhoudingsdoelen verwacht. Voor Eider, Scholekster, Kluut en Kanoet is een verbeterdoel geformuleerd ten aanzien van de kwaliteit van het leefgebied. De effecten op deze soorten zijn klein tot verwaarloosbaar geschat, doordat de storingsfactoren in de ruimte beperkt zijn en deze eenvoudig vermeden kunnen worden. Doordat droogvallen enkel tijdelijk en in beperkte mate een verstorende werking heeft (vogels zullen tijdelijk elder moeten rusten foerageren) en geen wezenlijk negatief effect heeft op de voedselbeschikbaarheid of broedlocaties, is er geen effect op populatieniveau, alleen tijdelijk op individueel niveau. Er zijn geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen.

Een groot deel van foerageer- en/of rustgebieden langs de plaatranden wordt in potentie verstoord, maar nooit tegelijk. Bovendien zijn er enkele locaties waar relatief veel wordt drooggevallen. Dit impliceert dat grote delen van de Waddenzee zelden tot nooit als droogvalgebied wordt gebruikt. Wanneer de erecode ‘Wad ik heb je lief’ wordt nageleefd, zijn de effecten marginaal en kunnen effecten op

instandhoudingsdoelen worden uitgesloten.

Tabel 48 Het effect van droogvallen in de Waddenzee op de instandhoudingsdoelstelling van relevante soorten en habitattype Soort Doe ls te lling op pe rvl akt e D oe ls te lling kw alite it Tr end D oe lr ea lis ati e H ui di g aa nt al Aa nta l b ij do els te lling Fluc tua tie s ove r de ja re n Ef fe ct K ar akt er e ff ec t G ev olg v oor in st an dh ou di ng s- do els te lling

Wintertaling Behoud Behoud

leefgebied 0 Onduidelijk ca. 4.000 5.000 Sterk Verwaar-loosbaar Tijdelijk Geen effect Eider Behoud Verbetering

leefgebied - Waarschijnlijk niet ca. 100.000 90.000-115.000 Sterk Klein Tijdelijk Niet significant Eider (brv) Behoud Verbetering

leefgebied - Niet ca. 1.800 5.000 Matig Klein Tijdelijk Niet significant Scholekster Behoud Verbetering

leefgebied - Onduidelijk ca. 125.000 140.000-160.000 Matig Klein Tijdelijk Niet significant Kluut (brv) Behoud Verbetering

leefgebied - Niet 2.000 3.800 Sterk Verwaar-loosbaar Tijdelijk Niet significant Bontbekplevier (brv) Behoud Behoud

leefgebied - Onduidelijk 56 60 Matig Verwaar-loosbaar Tijdelijk Geen effect Kanoet Behoud Verbetering

leefgebied - Onduidelijk ca. 45.000 44.400 Matig Klein Tijdelijk Niet significant Slik- en zandplaten Behoud Verbetering nvt Onduidelijk nvt nvt nvt Klein Tijdelijk Niet significant

6. Mogelijke mitigerende maatregelen

Droogvallers moeten zich houden aan de afspraken uit de Convenant Vaarrecreatie en als onderdeel daarvan de Erecode ‘Wad ik heb je lief’ (zie bijlage B). In de praktijk worden de afspraken echter niet altijd nagekomen, mede door onwetendheid. Het is zaak om mensen die zich niet aan deze afspraken houden zo goed mogelijk voor te lichten. Bij betreding van de Art. 20-gebieden of het niet naleven van de erecode kan handhavend optreden wel nodig zijn. Andere mitigerende maatregelen dan inlichten en handhaven zijn niet direct noodzakelijk, maar is afhankelijk van de feitelijke verstoringen.

Naast toepassen van mitigerende maatregelen kan er monitoring van effecten plaatsvinden op eerder genoemde ‘hotspots’ om een beter beeld te krijgen van de feitelijke verstoring.