• No results found

Status and origin of rare geese in Belgium Statut et origine d'oies rares en Belgique

In document Natuur.oriolus 2005 Themanummer Ganzen (pagina 78-92)

S

AMENVATTING

Dit artikel bespreekt de aanwezigheid en de vermoedelijke herkomst van zeldzame ganzensoorten en –ondersoorten in België, met ruime aandacht voor de internationale context. Alleen gevallen die door het Belgisch Homologatiecomité (BAHC) zijn aanvaard, werden in de statistieken opgenomen.

De eerste gekende meldingen van de Dwerggans Anser erythropus in België dateren van 1856 en 1858/59 en betroffen – net als veel andere gevallen in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw – geschoten vogels.

Voor de periode 1946-2004 registreerde het BAHC ongeveer 140 Dwergganzen (met uitsluiting van dubbeltellingen). Daarnaast waren er een 10-tal ‘verdachte’

waarnemingen van vermoedelijk uit gevangenschap ontsnapte vogels. De gemiddelde aanwezigheid over de laatste 15 winters bedroeg 3 ex. per winter. Uitstekende winters waren 1995/96, 1996/97 en 1997/98 met respect. 19, 15 en 12 exemplaren. De grootste groep bestond uit 8 ex. te Damme in 1974/75. De uiterste data zijn 1 december en 21 maart. De mediane aankomstdatum is 12 januari. Dwergganzen worden uitsluitend in groepen Kolganzen waargenomen en zijn

G

UNTER

D

E

S

MET

vermoedelijk van Siberische afkomst. In België werd tot dusver slechts één vogel gemeld die afkomstig is van

herintroductieprojecten in Fenno-Scandinavië (een Fins exemplaar in 1998 en 2001).

Zonder onderscheid in herkomst werden ca.

170 Sneeuwganzen Anser caerulescens in België waargenomen, goed voor een gemiddelde van 4 individuen per jaar (1963-2003). Topjaren waren 1979 en 2001 met respectievelijk 14 en 18 exemplaren. De herkomst van deze soort in België (en de rest van Europa) is onderwerp van discussie.

Rekening houdend met een aantal criteria (o.a. gedrag, waarnemingsplaats en –datum) blijken vermoedelijk of zeker ontsnapte exemplaren (n = 120) meer dan dubbel zo talrijk als ongeringde Sneeuwganzen die het gezelschap opzoeken van wilde ganzen in traditionele overwinteringsgebieden. Het aantal waarnemingen in België kent een eerste piek in de derde decade van oktober en een tweede in de eerste decade van januari. Het overgrote deel van de meldingen in België heeft betrekking op de Kleine Sneeuwgans A.

c. caerulescens die een blauwe fase kent. Het percentage van die blauwe fase in België bedraagt 8,8 %.

De eerste Belgische waarneming van de Roodhalsgans Branta ruficollis dateert van 1919. Sindsdien werden 62 ex. door het BAHC aanvaard als wilde vogels, tegenover 28 ex. die vermoedelijk of zeker als ontsnapt kunnen worden gecatalogeerd. De voorbije 25 jaar werd de soort zo goed als jaarlijks in België waargenomen. Het maximum per winter bedraagt 4 ex. (in 1978/79, 1982/83 en 1996/97) maar nooit werden meer dan 2 ex.

samen waargenomen. De belangrijkste aankomstmaanden zijn november en december.

Van enkele soorten worden door het BAHC ook alle gevallen van specifieke ondersoorten beoordeeld. Van de Groenlandse Kolgans Anser albifrons flavirostris liggen vier gevallen voor (1957, 1961, 2003 en 2004).

Witbuikrotganzen Branta bernicla hrota bezoeken Vlaanderen hoofdzakelijk in strenge winters. Het maximumaantal bedroeg 41 ex.

in 1996/97. Dergelijke piekaantallen in België gingen de voorbije 30 jaar telkens gepaard met een influx in Nederland. De uiterste data in Vlaanderen zijn 20 september en 9 april.

De Zwarte Rotgans B. b. nigricans werd slechts twee keer in België waargenomen,

respectievelijk te Uitkerke in 2000 en te Heppeneert in 2003.

Witbuikrotganzen Branta bernicla hrota (© Marc Slootmaekers)

A

BSTRACT

This article discusses the presence and probable origin of rare goose species and subspecies in Belgium, with special attention given to the international context. All occurrences which have been accepted by the Belgian Rare Birds Committee (BAHC) are included in the statistics.

The first known reports of the Lesser White-Fronted Goose Anser erythropus in Belgium date from 1856 and 1858/9 and refer – as in many other cases in the 19th and the first half of the 20th centuries – to shot individuals.

For the period 1946-2004 the BAHC registered approximately 140 Lesser White-Fronted Geese (excluding double counting).

In addition there were about 10 ‘suspect’

observations of birds which probably were escapes from captivity. The average occurrence over the last 15 winters has been about 3 examples per winter. Exceptional winters were 1995/96, 1996/97 and 1997/98 with 19, 15 and 12 examples respectively. The largest group comprised 8 birds at Damme in 1974/5. The outermost dates are 1st December and 21st March. The median arrival date is 12th January. Lesser

White-R

ÉSUMÉ

Cet article traite de la présence et de l'origine présumée d'espèces et de sous-espèces d'oies rares en Belgique, avec une attention particulière pour le contexte international.

Seuls les cas acceptés par le BAHC (Comité belge d'Homologation) ont été retenus dans les statistiques.

Les premières mentions de l'Oie naine Anser erythropus en Belgique datent de 1856 et 1858/59 et concernent – comme beaucoup d'autres cas du XIXe siècle et de la première moitié du XXe – d'oiseaux tirés. Pour la période 1946-2004 le BAHC a enregistré environ 140 Oies naines (sans compter les doubles). A part ces cas, il y a eu une dizaine d'observations suspectes d'oiseaux

probablement échappés de captivité. La présence moyenne, les 15 derniers hivers, était de 3 ex. par hiver. 1995/96, 1996/97 et 1997/98 étaient d'excellents hivers avec respectivement. 19, 15 et 12 exemplaires. Le groupe le plus important se composait de 8 ex.

à Damme en 1974/75. Les dates extrêmes sont le 1er décembre et le 21 mars. La date moyenne d'arrivée est le 12 janvier. Les Oies naines sont uniquement observées dans des groupes d'Oies rieuses et sont probablement

originaires de Sibérie. En Belgique, il n'y a eu qu'un individu (un oiseau finlandais en 1998 et 2001), issu d'un programme de

réintroduction en Fennoscandie.

Sans distinction d'origine, à peu près 170 Oies des neiges Anser caerulescens ont été observées en Belgique, une moyenne de 4 individus par an (1963-2003). 1979 et 2001 furent des années record avec respectivement 14 et 18 exemplaires. L'origine de cette espèce en Belgique (et dans le reste de l'Europe) est sujet à discussion. Compte tenu de quelques critères (e.a. le comportement, le lieu d'observation et la date) il semble que des exemplaires probablement ou certainement échappés de captivité (n = 120) sont deux fois plus présents que des Oies des neiges sans bague qui cherchent la compagnie d'oies sauvages dans les zones d'hivernage traditionnelles. Le nombre d'observations en Belgique connaît une pointe dans la dernière décade d'octobre et dans la première décade de janvier. L'immense majorité des mentions en Belgique concerne la Petite Oie des neiges A. c.

caerulescens qui connaît une phase bleue. Le pourcentage de cette phase bleue en Belgique s'élève à 8,8 %.

La première observation de la Bernache à cou roux Branta ruficollis en Belgique date de

1919. Depuis, 62 ex. ont été acceptés par le BAHC comme individus sauvages, contrairement à 28 ex. qui peuvent être catalogués avec une quasi certitude comme étant des échappés de captivité. Les 25 dernières années, l'espèce est presque annuellement observée en Belgique. Le maximum par hiver s'élève à 4 ex. (en 1978/79, 1982/83 et 1996/97). Jamais plus de 2 ex. ont été aperçus ensemble. Les mois principaux d'arrivée sont novembre et décembre.

Le BAHC juge également tous les cas de sous-espèces spécifiques. De l'Oie rieuse du Groenland Anser albifrons flavirostris, 4 cas (1957, 1961, 2003 et 2004) sont soumis. La Bernache cravant à ventre pâle Branta bernicla hrota visite la Flandre pendant les hivers rudes. Le maximum atteignait 41 ex.

en 1996/97. De tels nombres extrêmes s'accompagnent les 30 dernières années d'un influx aux Pays-Bas. Les dates extrêmes en Flandre sont le 20 septembre et le 9 avril. La Bernache du Pacifique B. b. nigricans n'a été observée en Belgique qu'à deux reprises, respectivement à Uitkerke en 2000 et à Heppeneert en 2003.

Fronted Geese are observed in groups of White-Fronted Geese and are probably of Siberian origin. In Belgium, so far, only one bird has been reported which comes from the reintroduction project in Fenno-Scandinavia (a Finnish example in 1998 and 2001).

Without division by origin about 170 Snow Geese Anser caerulescens have been observed in Belgium, giving an average of 4

individuals per year (1996-2003). Best years were 1979 and 2001 with 14 and 18 birds respectively. The origin of this species in Belgium (and the rest of Europe) is subject to discussion. Taking account of various criteria (among others, behaviour, observation place and date) it looks as though probable or certain escapes (120) are more than double the number of unringed Snow Geese which seek the company of wild geese at traditional wintering locations. The number of observations in Belgium shows a first peak in the 3rd decade of December and a second in the 1st decade of January. The vast majority of observations in Belgium refer to the Lesser Snow Goose A. c. caerulescens which can exhibit a blue phase. The percentage of the blue phase in Belgium is 8.8%.

The first observation of the Red-Breasted

Goose Branta ruficollis dates from 1919.

Since then 62 birds have been accepted by the BAHC as wild, whereas 28 birds have been catalogued as probable or certain escapes. In the last 25 years this species has been observed almost yearly. The maximum per winter was 4 examples (in 1978/9, 1982/3 and 1996/7) but never more than 2 together at once. The most important arrival months are November and December.

For some species the BAHC has also decided to separate all occurrences of specific subspecies. Greenland White-Fronted Goose Anser albifrons flavirostris has been observed 4 times (1957, 1961, 2003 and 2004). Pale-Bellied Brent Geese Branta bernicla hrota visit Flanders mainly in hard winters. The maximum number was 41 birds in 1996/7. Peak numbers in Belgium were matched, in the last 30 years with influxes in the Netherlands. The outermost dates in Flanders are 20th September and 9th April.

The Black Brant B. b. nigricans has only been observed twice in Belgium, in Uitkerke in 2000 and Heppeneert in 2003.

breekt immers meestal de tijd om aandacht te besteden aan de aanwezigheid van onop-vallende (onder)soorten zoals Dwerggans en Groenlandse Kolgans. Anderzijds is het zoe-ken naar zeldzame ganzen in de traditionele ganzenpleisterplaatsen voor veel vogelkij-kers een populaire activiteit geworden in de winterperiode. Hoewel de meeste waarne-mingen reeds gepubliceerd werden in perio-dieke overzichtjes en BAHC-verslagen, wordt in dit artikel gepoogd om een meer globaal en volledig overzicht te geven van de status van zeldzame ganzensoorten in België, met tevens ruime aandacht voor de internatio-nale context.

Materiaal en methode

Waarnemingen van zeldzame ganzensoorten en –ondersoorten worden in België geregis-treerd en beoordeeld door het Belgisch Avifaunistisch Homologatie Comité (B.A.H.C.). Ze kunnen ondergebracht worden in volgende hoofdcategorieën:

- categorie A: soorten die minstens één keer in een schijnbaar wilde staat in België zijn aangetroffen sinds 1 januari 1950.

- categorie B: soorten die enkel tussen 1800 en 1949 in een schijnbaar wilde staat in België zijn aangetroffen.

- categorie C: uitgezette of ontsnapte soor-ten die een zelfstandige broedpopulatie hebben opgebouwd (geïntroduceerde soorten).

- categorie D: soorten die om welke reden ook, bijv. een dubieuze herkomst niet tot categorie A of B behoren (vermoedelijk ontsnapt).

- categorie E: uit gevangenschap ontsnapt.

Zeker bij watervogels is de herkomst van de waargenomen vogels vaak onderwerp van discussie. Soorten als Sneeuwgans Anser cae-rulescens en Roodhalsgans Branta ruficollis komen immers ook algemeen voor in water-vogelcollecties en planten zich vlot voort in gevangenschap. De kans op ontsnapte vogels is dan ook niet gering. Naast de determina-tiekenmerken vormt de mogelijke herkomst van de waargenomen ganzen een belangrijk aandachtspunt bij de beoordeling door het Belgisch Homologatiecomité.

Alleen die soorten (Dwerggans Anser eryth-ropus, Sneeuwgans, Roodhalsgans) of ondersoorten (Groenlandse Kolgans Anser albifrons flavirostris, Witbuikrotgans Branta bernicla hrota en Zwarte Rotgans Branta

bernicla nigricans) waarvan een wilde oor-sprong bij minstens een deel van de vogels zeker of waarschijnlijk is (categorie A en B), komen aan bod. Niet-inheemse soorten waarvan een wilde herkomst van de tot dus-ver in België waargenomen vogels zo goed als uit te sluiten valt (categorieën C, D en E), val-len buiten het bestek van deze bijdrage (bv.

Magelhaengans Chloephaga picta, Indische Gans Anser indicus, Ross Gans Anser rossii).

Eventuele trends in het voorkomen van zeld-zame soorten moeten met de noodzakelijke voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. De waarnemingsinspanning, de manier waarop naar (zeldzame) vogels wordt gekeken, de kennis over determinatiekenmerken en de beschikbaarheid van optisch materiaal zijn immers aanzienlijk gewijzigd in de voorbije decennia.

Soortbespreking

G

Grrooeennllaannddssee KKoollggaannss Anser albifrons flavi-rostris

B Beellggiiëë

Er zijn vier aanvaarde gevallen van Groenlandse Kolgans in Vlaanderen:

14/02/1957 Zandvliet (A) (DEBLIECK1958), 07/01/1961 Damme (W), 15-16, 21/12/2003 Uitkerke (W), 02/02/2004 Woumen (W) en zelfde vogel op 29/02/2004 Woumen (W). Daarnaast wer-den drie meldingen (8 ex.) niet onderzocht en twee meldingen (3 ex.) als onvoldoende gedocumenteerd beschouwd. De twee waarnemingen in de winter 2003/04 zijn de eerste die fotografisch gedocumenteerd werden.

Groenlandse Kolgans Anser albifrons flavirostris te Uitkerke op 22/12/03 (© Koen Verbanck)

Groenlandse KolgansAnser albifrons flavirostris in de IJzerbroeken op 06/03/04 (© Koen Verbanck)

H

Heerrkkoommsstt eenn iinntteerrnnaattiioonnaaaall kkaaddeerr

De Kolganzen die in Vlaanderen overwinte-ren zijn van Siberische herkomst en behooverwinte-ren tot de ondersoort A. a. albifrons. De groot-ste populatie – de zogenaamde Baltische Noordzee-populatie die overwintert in Noordwest-Europa – wordt momenteel geschat op 1.000.000 exemplaren. De zoge-naamde Groenlandse Kolgans A. a. flaviro-stris werd pas in 1948 als een nieuwe onder-soort beschreven (DALGETY& SCOTT1948) en is veel minder talrijk. De broedgebieden situeren zich in het westen van Groenland.

In de herfst trekken ze via IJsland naar de overwinteringsgebieden in Ierland en Groot-Brittannië. Tellingen in de jaren ‘50 leverden hier 17.500-23.000 Groenlandse Kolganzen op. In het midden van de zeven-tiger jaren daalde dit aantal naar 14.300-16.600 ex. Om die reden werd sinds 1982/83 een jachtverbod ingesteld in de overwinteringsgebieden. Nadien zijn Groenlandse Kolganzen in Groot-Brittannië en Ierland t.e.m. 1994/95 jaarlijks met 5 % toegenomen, van 16.541 exemplaren in het voorjaar van 1983 naar 30.459 ex. in 1995 (FOXet al. 1998) en 35.500 ex. op het einde van de jaren ’90 (WETLANDS INTERNATIONAL

2002). De totaaltelling in 2001/02 voor Groot-Brittannië en Ierland leverde minder dan 27.000 ex. op. De lichte achteruitgang wordt toegeschreven aan een afnemend broedsucces (G.W.G.S. 2003).

Door de toename in de loop van de jaren ’80 en ’90 is vermoedelijk ook de kans om een Groenlandse Kolgans in Vlaanderen waar te nemen verdubbeld. Anderzijds wordt de laatste jaren ook meer gericht gezocht naar

deze zeldzame ondersoort en zijn veel waar-nemers beter vertrouwd met de determina-tiekenmerken. Ideale waarnemingsomstan-digheden zijn vereist om Groenlandse Kolgans te determineren (zie o.a. KEMP

2003). Aangezien ook abnormaal donkere Siberische Kolganzen voorkomen, is het noodzakelijk om snavelkleur en –vorm goed waar te nemen. Hoewel Groenlandse Kolganzen gemakkelijker over het hoofd gezien kunnen worden dan andere zeldzame ganzen, is er geen twijfel over dat zij ook werkelijk zeldzaam zijn tussen de Siberische Kolganzen die in Vlaanderen overwinteren.

D

Dwweerrggggaannss Anser erythropus B

Beellggiiëë

Een adres in hartje Brussel: Duquesnoystraat 14. Achter de geklasseerde façade van de Magdalenazaal lag ooit een bruisende over-dekte markt. Hier rommelden verzamelaars van rariteiten tussen het jachtwild op zoek naar zeldzame stukken. Zo boden marktkra-mers op de ‘marché de la Madeleine’ twee geschoten Dwergganzen te koop aan, een eerste in november 1856 en een tweede in de winter van 1858/59 (DUBOIS1860, 1894).

De precieze herkomst van deze vogels kon niet achterhaald worden, maar het betreft de eerste meldingen voor België. Op 12 januari 1946 lag bij een Sint-Niklase poelier een Dwerggans tussen een stel eenden en rietganzen. De eerstejaars vogel kwam naar verluidt uit Kieldrecht (O) (DEBLIECK1946).

Rond 26 januari 1955 werd te Denderbelle (O) een Dwerggans vleugellam geschoten.

De vogel hield zich op tussen een honderd-tal ganzen. Hij werd ongeveer een maand

lang in een kippenhok ondergebracht maar kon daarna ontsnappen (Giervalk 47: 136, 1957).

Vanaf 1959/60 werd Vlaanderen in vier op vijf winters vereerd met Dwergganzen-bezoek. Voor de periode 1946-2004 regis-treerde het BAHC ongeveer 140 Dwergganzen (met uitsluiting van dubbel-tellingen). Gerichte zoektochten in de pol-ders worden ‘s winters regelmatig met een waarneming van Dwerggans beloond. Bij routinematige ganzentellingen in uitge-strekte zones blijft de soort dikwijls ver-scholen tussen duizenden Kolganzen. De meeste gevallen werden in West-Vlaanderen opgetekend (79 %), gevolgd door Oost-Vlaanderen (11 %), Antwerpen (6 %) en Limburg (4 %). Uitstekende win-ters waren 1995/96, 1996/97 en 1997/98, met resp. 19, 15 en 12 ex.. Daarna volgen 2003/04, 1978/79 en 1974/75 met resp. 7, 8 en 9 ex. De grootste groep bestond uit 8 ex. (twee families) te Damme (W) in 1974/75. In februari 1996 pleisterden in totaal 10 ex. tussen Assenede en Watervliet (O) maar daarvan werden er nooit meer dan 6 tegelijk gezien.Tenslotte liepen er 7 samen in december 1996 te Uitkerke (W) en in december 1997 te Maaseik (L). De gemid-delde aanwezigheid over de laatste 45 win-ters bedroeg 3 ex. per winter. De leeftijds-verhouding is als volgt: 26,5 % onbekend, 25

% eerstejaars en 48,5 % tweedejaars of ouder. Dwergganzen worden uitsluitend bij Kolganzen waargenomen en zijn vermoede-lijk van Siberische herkomst.

De uiterste data zijn 1 december en 21 maart; de korte tijdsspanne waarbinnen de overgrote meerderheid van de waarnemin-gen valt, pleit eveneens voor een wilde her-komst van de meeste Dwergganzen.

Maartgegevens zijn uitzonderlijk (n=5). Het enige oktobergegeven, op 24/10/1964 bij Het Zwin, Knokke (W), werd verworpen door de Commissie voor de Belgische Avifauna (zie Giervalk 57: 278). De aan-komstdata van Dwerggans (n=69) vertonen een eerste piek in de laatste decade van december (ca. 22 % van de gevallen) en een tweede in de laatste decade van januari (ca.

19 % van de gevallen). De mediane aan-komstdatum is 12 januari. Dat sommige Dwergganzen laat in de winter opgemerkt worden, kan te maken hebben met grillige verplaatsingen van ganzen onder invloed van weersomstandigheden. Een verklaring die mogelijk ook speelt is dat ganzen naar-Twee Dwergganzen Anser erythropus in de IJzerbroeken op 21/02/04 (© Diederik D’Hert)

mate de winter vordert naar de periferie van weilanden uitwijken omdat de voedselvoor-raad in het centrum afneemt. Ze worden dan vaak iets stoutmoediger en laten zich dichter benaderen dan in het begin van hun verblijf. De waarnemingsafstand wordt hier-door gunstiger zodat de kans op een posi-tieve determinatie vergroot.

Sommige waarnemingen betreffen evenwel uit gevangenschap ontsnapte vogels (cate-gorie E). Op grond van datum en locatie zijn slechts een tiental meldingen ‘verdacht’: o.a.

25/08/1963 Turnhout (A), 24/04/1988 Veurne (W), 12-26/03/2000 Erembodegem (O) en 06/07/2001 Lommel (L). De eerste melding voor België (in november 1856) valt ook buiten de huidige uiterste data. In 1991 werden door een derde van de leden van Aviornis Internationaal Nederland 335 volwassen en 451 jonge Dwergganzen opgegeven in gevangenschap (VAN DERLAAR

et al. 1994). In de Achterhaven van Zeebrugge (W) verbleven in 1995-98 maxi-maal 4 hybride ganzen die door sommige waarnemers ten onrechte als Dwergganzen beschouwd werden. In België zijn er voorals-nog geen meldingen van Dwerggans x Kolgans-hybriden in de vrije natuur (zie MÜLLER2001 voor een beschrijving van een dergelijke vogel).

H

Heerrkkoommsstt eenn iinntteerrnnaattiioonnaaaall kkaaddeerr

Dwerggans is een van de zeldzaamste gan-zensoorten met een globale midwinterpop-ulatie van 25.000-30.000 ex. (BIRDLIFE

INTERNATIONAL2000). De westelijke popula-tie die broedt in Noord-Scandinavië en arc-tische gebieden van West-Rusland, wordt geschat op 8000-13.000 ex. De oostelijke

Dwerggans-populatie – met broedgebieden in het noorden van Azië – is iets talrijker, zo blijkt uit tellingen in de overwinteringsge-bieden in Noordoost-China (LU1990). Daar werden in februari 1999 11.800 tot 16.800 Dwergganzen geteld aan het Oost Dongting-meer, Hunan. In april 1999 ver-bleef daar zelfs een recordaantal van 16.500 ex. (MARKKOLAet al. 1999). De meest recen-te beschikbare totaalrecen-telling voor Noordoost-China bedraagt 16.600 exem-plaren in januari 2003. Gevaren blijven ech-ter om de hoek gluren: Chinese stropers ver-giftigden in oktober 2000 een 1000-tal Dwergganzen langs het Dongting-meer.

Alleen al in het ‘East Dongting Lake National Nature Reserve’ wordt jaarlijks ongeveer twee ton ‘Funandan’ uitgestrooid, een pesti-cide met carbofuraan als actief bestanddeel (GANG 1999). De FMC Corporation uit de Verenigde Staten verkreeg hierop het patent. De Wereldgezondheidsorganisatie (W.H.O.) beschouwt dit product als zeer gevaarlijk en het gebruik ervan is dan ook in de meeste landen verboden. Omwille van verwarring met Kolgans A. albifrons is regu-liere jacht ook een probleem. Dat ook Belgische jagers zich schuldig maken aan jacht op deze wereldwijd bedreigde soort blijkt helaas uit een artikel in het maandblad van de Sint-Hubertusclub waarin pretjacht in de Volga-delta gepromoot wordt (HAEGELSTEEN2000).

Dwerggans was ooit minder zeldzaam. In Fenno-Scandinavië bestond de populatie in het begin van de 20ste eeuw zeker nog uit

Dwerggans was ooit minder zeldzaam. In Fenno-Scandinavië bestond de populatie in het begin van de 20ste eeuw zeker nog uit

In document Natuur.oriolus 2005 Themanummer Ganzen (pagina 78-92)