• No results found

Oies sauvages hivernant dans le nord de la Flandre-Orientale (Belgique)

In document Natuur.oriolus 2005 Themanummer Ganzen (pagina 57-63)

S

AMENVATTING

De pleisterplaatsen van overwinterende ganzen in het noorden van Oost-Vlaanderen situeren zich in de polders (voornamelijk op het grondgebied van Sint-Laureins en Assenede) en een smalle aangrenzende zone van het Houtland. De poldercomplexen behoren tot de zogenaamde Scheldepolders en grenzen aan Zeeuws-Vlaanderen (Nederland). De landbouw in de streek legt zich vooral toe op akkerbouw waardoor weinig permanent grasland beschikbaar is voor foeragerende ganzen.

Systematische tellingen van overwinterende ganzen zijn beschikbaar sinds 1985. Er wordt vooral geteld in perioden wanneer

piekaantallen aanwezig zijn. Echte totaaltellingen over de volledige regio zijn echter vrij zeldzaam.

Het aantal ganzen in Noord Oost-Vlaanderen is sterk variabel gezien de intense uitwisseling met belangrijke pleisterplaatsen over de grens in Zeeuws-Vlaanderen. De Kolgans Anser albifrons is de talrijkste soort met wintermaxima die meestal variëren tussen 4000 en 10.000 exemplaren. Het absolute maximum bedraagt meer dan 19.000 ex. in de strenge winter 1995/96. Toendrarietganzen Anser fabalis rossicus zijn minder algemeen. In de meeste winters worden hooguit enkele honderden exemplaren geteld, maar in jaren met veel oogstresten op de akkers kan hun aantal veel hoger oplopen (max. 4500 in januari 2001). Pas met het ontstaan van lokale broedpopulaties is ook de Grauwe Gans Anser anser een vaste pleisteraar geworden. De plaatselijke verwilderde vogels krijgen in de winterperiode wellicht het gezelschap van een klein aantal wilde vogels (vooral uit Scandinavië). Het aantal Grauwe Ganzen liep op tot ongeveer 2000 ex. in de periode 2000-2004 maar lijkt sindsdien weer af te nemen als het gevolg van de

vervolgingsdruk. Behalve de Grauwe Ganzen overnachten de meeste ganzen over de grens in Zeeland (o.a. de Hooge Platen in de Westerschelde en de Braakman). De aantallen van andere ganzensoorten zoals Kleine Rietgans Anser brachyrhynchus en Brandgans Branta leucopsis zijn vooralsnog

verwaarloosbaar.

W

ALTER

D

E

S

MET

A

BSTRACT

The wintering areas for geese in the North of East Flanders are situated in the polders (mainly in the region of Sint Laureins and Assenede) and the small adjoining zone of the Houtland region. The polder complexes belong to the so-called River Scheldt polders and border with Zeeuws-Vlaanderen (Netherlands). Farming in the region is mainly agricultural so that little permanent grassland is available for foraging geese.

Systematic counts of wintering geese are available since 1985. Counts have been mainly done in periods when peak numbers have been present. Real total counts over the complete region are rather scarce.

The number of geese in North East Flanders is very variable due to the intense exchange with important goose areas over the border in Zeeuws-Vlaanderen. The White-fronted Goose Anser albifrons is the most numerous species with winter maxima mostly varying between 4000 and 10,000 individuals. The absolute maximum was more than 19000 individuals during the severe winter of 1995/96. Tundra Bean Geese Anser fabalis rossicus occur less often. In most winters only a few hundred individuals have been counted, but in years when more harvest pickings are left behind the number can rise much higher (max. 4500 in January 2001).

Since the establishment of local breeding populations, numbers of Greylag Goose Anser anser have also grown outside the breeding season. In winter the local feral birds enjoy the company of a small number of wild birds (mainly from Scandinavia). The number of Greylag Geese increased to approximately 2000 individuals in the period 2000-2004 but seems to be decreasing again as a result of persecution. Except for Greylag Geese, the majority of geese roost over the border in Zeeland (among other places the Hooge Platen on the River Scheldt and the Braakman creek). The numbers of other goose species such as Pink-footed Goose Anser brachyrhynchus and Barnacle Goose Branta leucopsis remain negligible.

R

ÉSUMÉ

Les escales d'oies hivernant dans le nord de la Flandre-Orientale se situent dans les polders (principalement des communes de Sint-Laureins et d'Assenede) et dans une étroite zone avoisinant de Houtland. Ces polders appartiennent aux polders de l'Escaut et touchent à la Flandre Zélandaise (Pays-Bas). La région s'est spécialisée dans l'agriculture et laisse peu de terres à pâturage permanent aux oies à la recherche de nourriture. Des comptages systématiques des oies hivernantes sont disponibles depuis 1985. Ils ont surtout été effectués dans les périodes où des pointes ont été notées. Il n'y a pas de véritables comptages globaux pour la région. Le nombre d'oies dans le nord de la Flandre-Orientale est très variable, vu les échanges avec les escales au-delà de la frontière, en Flandre-Zélandaise. L'Oie rieuse Anser albifrons est la mieux représentée avec des maxima hivernaux variant entre 4000 et 10.000 individus. Le maximum absolu s'élève à plus de 19.000 ex.

durant le rude hiver de 1995/96. Les Oies de toundra Anser fabalis rossicus sont moins communes. La plupart des hivers, on ne compte que quelques centaines d'individus, mais dans les années où les restes de la récolte sont abondants, leurs nombres vont croissant (max. 4500 en janvier 2001). Ce n'est qu'après l'apparition de populations nicheuses locales que l'Oie cendrée Anser anser est devenue un hôte régulier. Les oiseaux locaux, retournés à l'état sauvage, reçoivent en hiver la visite d'un petit nombre d'oies sauvages (surtout de Scandinavie). Le nombre d'Oies cendrées s'est élevé à environ 2000 ind. en 2000-2004 mais depuis il va décroissant suite aux persécutions dont elles font l'objet. A part les Oies cendrées, la plupart des oies passent la nuit au-delà de la frontière en Flandre-Zélandaise (e.a. sur les Hooge Platen dans l'Escaut occidental et dans la réserve du Braakman). Les effectifs d'autres espèces comme l'Oie à bec court Anser brachyrhynchus et la Bernache nonnette Branta leucopsis sont pour l'instant négligeables.

Inleiding

Dankzij een grillige vorm van de landsgrens telt Vlaanderen in het noorden van de pro-vincie Oost-Vlaanderen een relatief klein maar waardevol ganzengebied. Het

Meetjeslands polder- en krekengebied maakt eigenlijk deel uit van de uitgestrek-te Scheldepolders in Zeeuws-Vlaanderen (Nederland). Dit gebied is bij vogelkijkers reeds lang gekend omwille van zijn over-winterende ganzenpopulaties. Tot voor

enkele jaren werden de aantallen in Noord Oost-Vlaanderen sterk beïnvloed door de weersomstandigheden ten noorden en ten oosten van het gebied. Sinds eind de jaren

‘90 is er een tendens tot talrijker en lang-duriger pleisteren, vooral wat betreft de Kolgans Anser albifrons.

In dit artikel wordt een beknopt overzicht gegeven van de aantallen en de versprei-ding van de belangrijkste ganzensoorten in de regio Noord Oost-Vlaanderen.

Materiaal en methode

De oudste gegevens over ganzen betreffen vooral occasionele of zelfs toevallige waarnemingen (VAN DEN STEEN 1979, 1985). Sinds 1985 worden de waarnemin-gen systematisch verzameld door leden van de Vogelwerkgroep Noord Oost-Vlaanderen wat een betere dekking en grotere betrouwbaarheid garandeert. De afgelopen 20 jaar werd het gebied dan ook zeer frequent en vrij nauwkeurig geteld door lokale waarnemers. Publicatie van waarnemingen gebeurt in de veldornitho-Grauwe Ganzen Anser anser aan de Bentillekreek (© Ludo Goossens)

Figuur 1. Situering van de belangrijkste ganzenpleisterplaatsen in de regio Noord Oost-Vlaanderen.

Figure 1. Location of the main goose wintering areas in the region North East Flanders.

logische jaarboeken (DELUSTet al. 1985-1994, DU CHEYNE et al. 1995-2005. De gekende midmaandelijkse tellingen op vaste teldata (DEVOSet al. 2005) volstaan niet om de aanwezigheid van ganzen in de regio goed te registreren omdat de aantal-len sterk kunnen wisseaantal-len in een korte periode. Het gebied sluit immers nauw aan bij Zeeuws-Vlaanderen (Nederland) en er is dan ook een grote, grensoverschrijdende uitwisseling. Er werd voornamelijk geteld op het ogenblik dat er veel ganzen aanwe-zig waren, op piekmomenten soms dage-lijks en gebiedsdekkend. Het feit dat de tel-lers in het gebied zelf wonen en zo goed als dagelijks de evolutie kunnen volgen, vormt hierbij een belangrijk voordeel. Er was wel relatief weinig coördinatie tussen verschil-lende ganzentellers waardoor nagenoeg geen simultaantellingen voorhanden zijn voor de volledige regio. De beschikbare tel-lingen hebben voornamelijk betrekking op de twee belangrijkste deelgebieden: het krekengebied van Sint-Laureins en het kre-kengebied van Assenede.

Gebiedsbeschrijving

De pleisterplaatsen van ganzen in dit deel van Oost-Vlaanderen situeren zich in de polders en een smalle aangrenzende zone van het Houtland. De landbouw in de streek legt zich vooral toe op akkerbouw, met als belangrijkste teelten aardappelen, tarwe, suikerbieten en vlas. De laatste jaren neemt de maïsteelt ook hier toe. Er is wei-nig permanent grasland beschikbaar voor de ganzen en ook graszaadteelt komt nau-welijks voor. In erg strenge, sneeuwrijke winters komen soms grote aantallen gan-zen voor in het Houtland, net ten zuiden van de polders, waar wel veel graslandge-bieden liggen.

Het landschap in de polders wordt geken-merkt door verschillende kreken en kreek-restanten. Deze kreken zijn ontstaan door vroegere dijkdoorbraken en zijn eeuwen-oude relicten van een even lange evolutie.

Wat hun oppervlakte betreft zijn deze pol-ders geenszins te vergelijken met deze net over de grens in Nederland. Aan Vlaamse zijde gaat het vooral om relatief kleine pol-dercomplexen die veelal door dijken met populierenrijen zijn begrensd.

De belangrijkste ganzengebieden liggen in de fusiegemeenten Sint-Laureins en Assenede (Figuur 1). In mindere mate

komen ook pleisterende ganzen voor op het grondgebied van de gemeenten Maldegem, Eeklo, Kaprijke, Zelzate, Wachtebeke en Moerbeke.

Resultaten

A

Aaannttaallsseevvoolluuttiiee eenn vveerrsspprreeiiddiinngg ppeerr ssoooorrtt K

KoollggaannssAnser albifrons

Wellicht heeft de Kolgans altijd al in de

streek gepleisterd. In de jaren ‘60, ‘70 en ‘80 ging het maximaal om enkele honderden exemplaren. Topwinters waren 1978/79 met maximaal 8000 ex. en 1981/82 met max. 4500 ex. te Assenede.

Globaal gezien is de soort sinds de jaren ’90 duidelijk toegenomen (Tabel 1), terwijl ook de verblijfsduur is verlengd door een vroe-gere aankomst en een later vertrek.

Kolganzen zijn nu ongeveer van oktober tot maart in de regio aanwezig. De aanwezig-heid lijkt dan ook minder afhankelijk van de Tabel 1. Maximale aantallen en hun respectievelijk piekdata van de Kolgans Anser albifrons in Noord

Oost-Vlaanderen sinds 1990. (* inclusief Wachtebeke)

Table 1 Winter maximum numbers (+ date) of White-Fronted Goose Anser albifrons in the region North East Flanders. Columns 2 and 4: numbers for two sub areas, column 6: numbers for the whole

study area.

K

Krreekkeennggeebbiieedd KKrreekkeennggeebbiieedd TToottaaaall SStt..LLaauurreeiinnss AAsssseenneeddee NNOO--VVllaaaannddeerreenn aaaannttaall ddaattuumm aaaannttaall ddaattuumm aaaannttaall ddaattuumm 1

1999900//9911 - 1150 14/02

-1

1999911//9922 3400 11/02 1200 05/02

-1

1999922//9933 - 1530 14/02

-1

1999933//9944 750 23/01 1000 10/01

-1

1999944//9955 146 30/01 380 29/12

-1

1999955//9966 10.000 07/02 17.000 26/02 > 19.000* 26/02 1

1999966//9977 2800 10/01 3100 04/01

-1

1999977//9988 - 850 25/12

-1

1999988//9999 300 20/02 700 22/02

-1

1999999//0000 3580 14/01 4200 20/01 4780 23/01

2

2000000//0011 140 02/12 4000 04/01 4000 04/01

2

2000011//0022 3060 09/01 8450 13/01 8735 13/01

2

2000022//0033 2000 26/01 7600 11/01 8270 11/01

2

2000033//0044 1240 17/01 4218 17/01 5458 17/01

2

2000044//0055 4200 01/01 5925 01/01 10.125 01/01 KolganzenAnser albifrons (© Rudi Debruyne)

weersomstandigheden ten noorden en ten oosten van onze regio, hoewel piekaantal-len zoals in de winter van 1995/96 nog steeds vooral samenvallen met sneeuw en vorst in de traditionele wintergebieden.

Vroeg in de winter, soms al vanaf oktober, vinden we de Kolganzen vooral op akker-land waar gefoerageerd wordt op aardap-pel- en bietenresten. Waar maïsstoppels voorhanden zijn wordt er snel en opportu-nistisch overgeschakeld. Vanaf januari treedt een duidelijke verschuiving op naar de weinige graslanden in de polders. Vaste

pleisterplaatsen zijn dan de Nicasius- en Rode Polder te Assenede (3130 en 3120), de weilanden ten zuiden van de dorpskern van Boekhoute (3240), de weilanden in de buurt van de Noorddijk te Watervliet (3230), Roste Muis te Waterland-Oudeman (3440) en de omgeving van de Roeselarekreek te St.Margriete (3430 en 3460) (de nummers verwijzen naar Figuur 1).

Er is veel uitwisseling met gebieden in Zeeuws-Vlaanderen. Op grond van afgele-zen halsbanden en vliegbewegingen teke-nen zich grosso modo twee verschillende grensoverschrijdende complexen af: (1) het krekengebied van St.Laureins samen met de polders rond Aardenburg en Oostburg en (2) het krekengebied van Assenede samen met het Braakmangebied en de omgeving van de Axelse kreek, Zwartenhoek en Autrichepolder. Noord Oost-Vlaanderen is ook een tussenstation tussen de grotere, meer oostelijke en noordelijk gelegen Kolganzengebieden (o.a. Yerseke Moer, omgeving Groot Eiland te Hulst en omgeving van de Putting) en de Vlaamse kustpolders. Elk jaar weer zien we de soms opvallende doortrek van Kolganzen tussen beide regio’s, meestal met een piek tussen 20 december en 10 januari. Op bepaalde dagen gaat het om duizenden vogels.

R

RiieettggaannssAnser fabalis

De Rietgans komt traditioneel in vrij klein aantal voor in de streek. Het gaat hier nagenoeg uitsluitend om Toendrarietgan-zen A. f. rossicus. Elk jaar worden

welis-waar fabalis-type Rietganzen waargeno-men in de groepen rossicus maar echt dui-delijke waarnemingen zijn erg schaars, zeker sinds het eind van de jaren ’80. Een uitschieter betrof 240 Taïgarietganzen tij-dens een koudeperiode in februari 1986.

Het aantal Rietganzen bedraagt in de meeste winters hooguit een paar honderd exemplaren, maar kan in bepaalde jaren merkelijk hoger oplopen. In de winter van 1976/77 werden maximaal 1800 ex.

geteld, en in januari 1982 zelfs ongeveer 5000 ex.. Hetzelfde fenomeen werd ook de voorbije 15 jaar vastgesteld (Tabel 2).

Piekaantallen vallen gemiddeld vroeger dan bij de Kolgans.

De aanwezigheid van deze soort is veel minder voorspelbaar dan bij andere gan-zensoorten en is vooral afhankelijk van het aanbod aan geschikte foerageergebieden.

De soort heeft een uitgesproken voorkeur voor grotere, rustige polders met een vol-doende groot aanbod aan akkers met aardappel- of bietenresten. Daar foerage-ren ze vaak samen met Kleine Zwanen Cygnus columbianus. De overschakeling naar maïs (in dit geval vooral korrelmaïs) werd door de Rietganzen onmiddellijk meegepikt.

Het voorkomen is meestal erg geconcen-treerd op één of twee goede locaties die ook weer relatief snel verlaten worden. Die grote mobiliteit is kenmerkend voor de Rietganzen in de regio.

G

Grraauuwwee GGaannssAnser anser

Deze soort is van oudsher doortrekker in de streek, maar werd vroeger nauwelijks foeragerend waargenomen. Met de ont-wikkeling van lokale broedpopulaties vanaf 1984 is dit veranderd en inmiddels is het aantal pleisteraars in de winterperiode opgelopen tot ongeveer 2000 vogels (periode 2000-2004) (Tabel 3). Het gaat hier hoofdzakelijk om de plaatselijke broedvogels en hun nakomelingen die in de trek- en winterperiode wellicht het gezelschap krijgen van een klein aantal noordelijke en oostelijke doortrekkers (op grond van afgelezen nekringen vooral tot de Scandinavische populatie behorend).

De recente daling van het aantal Grauwe Ganzen is vermoedelijk het gevolg van de sterke vervolgingsdruk (jacht, verjaging en schudden van de eieren).

Tabel 2. Maximale aantallen en piekdata van de ToendrarietgansAnser fabalis rossicus in Noord

Oost-Vlaanderen vanaf 1990.

Table 2 Winter maximum numbers (+ date) of Bean Goose Anser fabalis rossicus in two subareas in the

region North East Flanders.

K

Krreekkeennggeebbiieedd KKrreekkeennggeebbiieedd SStt..LLaauurreeiinnss AAsssseenneeddee aaaannttaall ddaattuumm aaaannttaall ddaattuumm 1

Toendrarietganzen Anser fabalis rossicus te Sint-Margriete (© Koen Verbanck)

O

Ovveerriiggee ssoooorrtteenn

De aantallen van andere wilde ganzensoor-ten zijn weinig betekenisvol. KKlleeiinnee R

RiieettggaannssAnser brachyrhynchus wordt wel-iswaar jaarlijks waargenomen, maar meestal gaat het om enkelingen of zeer kleine groepjes. Half december 2002 werd een gemerkt exemplaar waargenomen te Assenede dat een week later al in Damme zat. BBrraannddggaannzzeenn Branta leucopsis waren tot in de jaren ‘80 zeer zeldzaam maar recent is er sprake van een toename. Of het hier gaat om lokale, verwilderde vogels dan wel om doortrekkers valt niet altijd uit te maken. In ieder geval liggen de aantallen onmiddellijk na het broedseizoen hoger dan in de winter. Daarnaast zijn er regel-matig maar niet jaarlijks meldingen van zeldzame soorten als DDwweerrggggaannss Anser erythropus, RRooooddhhaallssggaannssBranta ruficollis en RRoottggaannssBranta bernicla.

SSllaaaappttrreekk

Behalve de Grauwe Ganzen blijven de meeste ganzen niet in de regio overnach-ten. Alle bekende slaapplaatsen liggen over de grens, in Zeeland. Van de Rietganzen is bekend dat de belangrijkste slaapplaats op de Hooge Platen in de Westerschelde ligt, 12-20 km van de foerageergebieden. Voor de Kolgans is de situatie veel complexer.

Bekende slaapplaatsen zijn naast de Hooge Platen ook de Braakman, omgeving Zwartenhoek en Axelse kreek, recent ook Canisvliet. Heel zelden wordt op plaatselij-ke kreplaatselij-ken overnacht. Toch lijkt ook dit de laatste jaren meer voor te komen. Bij stren-ge vorst wijken de ganzen meestal uit naar de spaarbekkens van Philippine.

In zeer strenge winters pendelen de vogels ook overdag tussen de voedselgebieden en open water om te drinken en te poetsen.

Vooral de spaarbekkens en het kanaal Gent-Terneuzen zijn dan erg in trek.

Discussie

Een analyse van aantalspatronen en trends van ganzen in Noord Oost-Vlaanderen wordt bemoeilijkt door de intense uitwisse-ling met Nederlandse pleisterplaatsen net over de grens. De aanwezige aantallen aan de Vlaamse zijde van de grens weerspiege-len niet noodzakelijk de algemene trend in Zeeuws-Vlaanderen of Zeeland (gegevens R. Remmerts), maar lijken vaak meer

afhan-kelijk te zijn van het beschikbare voedsel-aanbod. Ook verstoring en jacht beïnvloe-den de verspreiding van de ganzen aan weerszijden van de landsgrens. Terwijl in Vlaanderen een langere rustperiode werd ingevoerd door de jacht in een aantal gebie-den te beperken tot de periode 15 septem-ber – 15 novemseptem-ber, is verstoring en verja-ging in een groot deel van Zeeland de laatste twee jaar net toegenomen. De gan-zen zijn er ook veel schuwer geworden.

Echte gedoogzones – waar de ganzen doel-bewust niet verstoord worden – zijn te klein

of te veraf gelegen.

Hoewel het aantal ganzen nog steeds grote fluctuaties kan vertonen, kunnen we stellen dat er een tendens is naar regelmatiger en langduriger pleisteren in de regio Noord Oost-Vlaanderen. Gezien het beperkte are-aal aan grasgebieden in de polders is de druk op die gebieden hoog en wordt vooral in januari en februari ook wel uitgeweken naar wintertarwe. Dit kan aanleiding geven tot conflictsituaties met de landbouw. Deze winter wordt een proefproject gestart waar-bij geoogste landbouwpercelen niet worden

Tabel 3. Maximale aantallen en piekdata van de Grauwe Gans Anser anser in Noord Oost-Vlaanderen vanaf 1990.

Table 3 Winter maximum numbers (+ date) of Greylag Goose Anser anser in the region North East Flanders. Columns 2 and 4: numbers for two sub areas, column 6: numbers for the whole study area.

K

Krreekkeennggeebbiieedd KKrreekkeennggeebbiieedd TToottaaaall SStt..LLaauurreeiinnss AAsssseenneeddee NNOO--VVllaaaannddeerreenn aaaannttaall ddaattuumm aaaannttaall ddaattuumm aaaannttaall ddaattuumm 1

Grauwe Ganzen Anser anser (© Ludo Goossens)

ingeploegd, in de hoop de ganzen daar te concentreren en schade op andere percelen te vermijden.Voor een evaluatie van dit pro-ject is het nu uiteraard nog te vroeg.

Daarnaast zou prioriteit moeten gegeven worden aan het behoud van de weinige overblijvende permanente graslanden in de regio, die helaas vaak geen beschermd sta-tuut hebben.

Dankwoord

We danken alle tellers in de regio en in het bijzonder Walter Hamelinck die het gros van de tellingen in de omgeving van Sint-Laureins voor zijn rekening neemt. Rob Remmerts, coördinator van de ganzentellin-gen in Oost-Zeeuws-Vlaanderen, verleende ons bereidwillig inzage in de telresultaten van de Nederlandse provincie Zeeland.

Referenties

DEVOSK., KUIJKENE., VERSCHEUREC., MEIREP., BENOYL., DESMETW. & GABRIËLSJ., 2005. Overwinterende wilde gan-zen in Vlaanderen, 1990/91 – 2003/04.Natuur.oriolus 71 : ???.

DUCHEYNEG., W. HAMELINCK ENW. DESMET (1995) (1996) (1997) (1998) (1999) (2000) (2001) (2002) (2003) (2004) (2005) Jaarboek Vogelwerkgroep Noord Oost-Vlaanderen 1994 t/m 2004.

DELUSTR., W. DESMET ENG. DUCHEYNE(1985) (1986) (1987) (1988) (1989) (1990) (1991) (1992) (1993) (1994) Eerste t/m zevenentwintigste verslagbundel Noord Oost-Vlaamse vogelwerkgroep Luscinia.

VAN DENSTEENJ. (1979) Avifauna van het gewest Gent en de Kanaalzone, Vogelwerkgroep Gent.

VAN DENSTEENJ. (1985) Avifauna van het gewest Gent en de Kanaalzone 1977-1982, Vogelwerkgroep De

VAN DENSTEENJ. (1985) Avifauna van het gewest Gent en de Kanaalzone 1977-1982, Vogelwerkgroep De

In document Natuur.oriolus 2005 Themanummer Ganzen (pagina 57-63)