• No results found

Het standaardbeeld van de “klassieke” jurist en de rechtswetenschapper Waarom verantwoorden de rechtswetenschappers hun onderzoek conform het

“Methodological Choices in Legal Research”

6 De betekenis van de resultaten

6.4 Het standaardbeeld van de “klassieke” jurist en de rechtswetenschapper Waarom verantwoorden de rechtswetenschappers hun onderzoek conform het

beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt? Na de interpretatie van de resulta-ten in 6.2 wordt in de vier hiernavolgende paragrafen geprobeerd verklaringen te vinden voor de gevonden resultaten.

6.4.1 Inleiding

De rechtswetenschap is verstrengeld met de rechtspraktijk. De aard van de rechtswetenschap wordt in overwegende mate hierdoor bepaald. Hieruit vloeit voort dat de onderzoekers bij het beoefenen van hun vak gebruik maken van de-zelfde methoden als de praktijkjuristen waarbij vooral de rechter als rolmodel fungeert. Deze dominante kenmerken10 leiden tot een wetenschap waarin wei-nig aandacht is voor de explicitering van methodologische onderzoekskeuzes, zoals bedoeld in deze studie. Uit dat oogpunt is een uitslag als gepresenteerd in hoofdstuk 5 niet verrassend te noemen. Het is een normaal resultaat, gezien de stand van de rechtswetenschap op dit moment. Twee relatief korte passages die deze stelling staven, geven een mogelijke verklaring voor de gevonden resulta-ten. Eén passage gaat uit van het standaardbeeld van de rechtswetenschapper als jurist. De tweede is ontleend aan eigen waarneming.

6.4.2 Het standaardbeeld

De rechtswetenschapper is vooral jurist. Een jurist die zijn werkterrein ge-vormd ziet door alle geschreven en ongeschreven rechtsnormen tezamen. Voor de meeste rechtswetenschappers vormen die normen het object van studie en is hun wetenschap in die zin een normenwetenschap, die zich ten doel stelt, het geheel van wettelijke regels, jurisprudentie en ongeschreven recht (het gel-dende recht) te beschrijven, te analyseren, te systematiseren, te interpreteren en

te ontwikkelen in een kritisch perspectief. Het is tevens een interpreterende, argumenterende discipline, waarbij de waarde en zeggingskracht van interpre-taties en argumenten mede af hangt van de manier waarop ze gezegd, d.w.z. in taal gebeiteld worden. 11

Daarbij geldt als taakopvatting van wetenschap dat de twee erkende rechts-vormers (wetgever en rechtspraak) worden geholpen hun taak naar behoren uit te voeren. Zo wordt dit in het algemeen ook gepercipieerd door wetgever en rechtspraak.12

Kummeling formuleert de eisen van een academisch gevormde jurist al-dus13:

“De academicus weet niet alleen de weg in vakliteratuur en jurisprudentie, maar kan die vakkennis ook creatief gebruiken. Hij is niet een afstandelijke, afwachtende toetser van oplossingen die anderen hem ter beoordeling voorleggen, maar een be-trokken, initiatiefrijke meedenker die zich verantwoordelijk voelt en maakt voor het vinden van de beste oplossing voor een voorliggend probleem. Daartoe is hij in staat om praktijkproblemen juridisch te kwalifi ceren en te analyseren, mogelijke oplos-singen kritisch, creatief en met grote kennis van zaken te verkennen en te evalueren, en uit de alternatieven de best mogelijke oplossing te kiezen en voor te stellen. Hij heeft daarbij het vermogen om uit een grote hoeveelheid informatie de juridisch relevante feiten te selecteren. En verder heeft hij oog voor de politieke en maatschap-pelijke context waarin hij functioneert, en voor de verschillende rollen, belangen en posities van de betrokken partijen daarin. In dat complexe proces van probleemver-heldering naar oplossingskeuze toont hij zich een communicatief en sociaal vaar-dige gesprekspartner die goed kan luisteren, openstaat voor kritiek en commentaar en op gepaste wijze feedback aan anderen kan geven. Zijn wetenschappelijke me-thode is de retorica – na kennisname van wetenschappelijke literatuur, wetgeving en jurisprudentie vormt hij zich een mening, velt een weloverwogen oordeel, neemt stelling, gaat het debat aan en overtuigt met kracht van argumenten en op basis van logisch redeneren. Hij is maatschappelijk bewust en bewogen, cultureel ontwikkeld en spreekt zijn talen.”

Rechtswetenschappers zijn dus vooral dienstbaar aan de praktijk, waarin de rechter als rolmodel fungeert. Net als de praktijk stellen de wetenschappers de casuïstiek voorop. Net als de rechter aanvaarden ze de gebondenheid aan het geldende recht. Ook stemmen zij hun methoden af op die van de rechter. Die methoden zijn vooral tekstanalytisch van aard (uitleg van regels, beginselen, interne dogmatiek). Het recht wordt daarbij bestudeerd, uitgelegd en doorgere-kend aan de hand van concrete casus.14

11 Kunneman 1991, p. 1.

12 Vranken 2004 (met medewerking van Tijssen) in discussiestuk t.b.v. VOR-commissie voor de totstand-koming van het rapport Oordelen over rechten.

13 Kummeling 1999, 2005, p. 89-90. 14 Vranken 2005, p. 148-150.

6 De betekenis van de resultaten

De meeste publicaties van rechtswetenschappers zijn nog steeds intern ju-ridisch dogmatisch van aard: argumenten worden vooral ontleend aan uitleg, vanuit de idee dat de uit te leggen regels, beginselen en precedenten een samen-hangend geheel (systeem) vormen. Open rechtspolitieke overwegingen worden zoveel mogelijk vermeden of vermomd als uitleg. De feitelijke grondslag van veel argumenten is meer intuïtief dan empirisch.15

Juristen moeten beschikken over een grondige kennis van het recht (op hun terrein) en liefst breder. Daarbij gaat het zowel om procesrechtelijke als mate-rieelrechtelijke kennis met inbegrip van de jurisprudentie. Het verwerven van die kennis gaat hand in hand met de beheersing van juridische vaardigheden, waarbij vooral gedacht moet worden aan taalvaardigheid en analytische vaar-digheden (het oplossen van casus met behulp van vooral taalkundige argumen-ten). Vooral het beschikken over een scherp analytisch vermogen wordt door veel juristen als een belangrijke eigenschap genoemd.16 Het gaat daarbij om het vermogen snel te kunnen doordringen tot de kern van de zaak, informatie se-lecteren en systematiseren. Hoofd- en bijzaken moeten daarbij feilloos worden onderscheiden. Naast een kritische en onafhankelijke attitude bij het nadenken over recht(sontwikkelingen), geldt voor wetenschappers daarbij dat zij breed en algemeen gevormd worden en beschikken over een brede intellectuele oriën-tatie, mede gevoed vanuit een cultureel-historisch besef. Hiertoe rekent Jan-sen17 “het verwerven van historisch, politiek en maatschappelijk besef. Vakken zoals Romeins recht, rechtsvergelijking, recht en literatuur, rechtsfi losofi e of methodologie ontwikkelen dit besef.”... “op [die manier kunnen] op onnavolg-bare wijze de achter het positieve recht liggende waarden, beweegredenen of belangen zichtbaar worden gemaakt. Een brede vorming stelt de jurist in staat een evenwichtig, verantwoord en afgewogen oordeel te vellen.” Jansen vervolgt door vast te stellen dat de jurist en dus in zekere zin ook de rechtswetenschap-per zicht onderscheidt van andere academici door:

“....zijn denkwijze, zijn specifi eke manier van argumenteren, analyseren en aanpak-ken van juridische problemen. Voor alles is rechtswetenschap een tekstwetenschap. Een goed jurist moet daarom leren omgaan met gezaghebbende teksten. Wie deze omgang beheerst, is doorkneed in de dogmatiek van het recht: uitleg van bestaande en de vorming van nieuwe rechtsregels in het licht van het samenhangend geheel van leerstukken en beginselen, waardoor een rechtsgebied wordt bepaald.”

Het werk van juristen en dus ook van rechtswetenschappers bestaat voor een groot deel uit analyseren, interpreteren, (logisch) redeneren, argumenteren en formuleren. Juristen, ook als zij de wetenschap beoefenen, krijgen bij het doen van rechtsvormende uitspraken altijd te maken met tegengestelde belangen. Dat impliceert het maken van beredeneerde en beargumenteerde keuzes, keu-zes gebaseerd op een overtuigende interpretatie van op feitencomplexen

geba-15 Idem vorige noot. 16 Brouwer (red.) 2005. 17 C.H.J. Jansen 2005, p. 68-69.

seerde of aan dreigende belangentegenstellingen ontleende normen. Originali-teit, creativiteit en een op rationaliteit gefundeerde bijna artistieke taalvaardig-heid worden door het brede forum van juristen daarbij hooglijk gewaardeerd. Dat is wat op te maken valt uit het boekje “Wat maakt een goed jurist?, over academische vorming en het recht”.18 Dat redeneren en argumenteren binnen de rechtswetenschap duidelijk prevaleren boven uitleggen en verantwoorden in andere disciplines is door Nieuwenhuis19 treff end verwoord (zie citaat in hoofd-stuk 1).

Samenvattend is het begrijpelijk dat Westerman en Wissink20 tot de conclusie komen dat rechtswetenschappelijk onderzoek derhalve bestaat uit het inventa-riseren en lezen van de relevante wetgeving en jurisprudentie, historisch on-derzoek naar de ontwikkelingen daarvan, nadenken over de gehanteerde argu-menten en zelf argumenteren. En dat uit deze conclusie volgt dat deze methode van rechtswetenschappers gangbaar, algemeen geaccepteerd en volstrekt hel-der is voor vakgenoten. Deze conclusie zou indirect empirisch kunnen worden gestaafd met behulp van de resultaten uit dit onderzoek. De methodologische dimensies ‘bronnen’ en ‘methoden’ worden immers nauwelijks onderbouwd met een expliciete verantwoording, zo is overduidelijk gebleken uit de resulta-ten. Het is toepasselijk om deze subparagraaf af te sluiten met een citaat van Paul Scholten:21

“Recht vinden is altijd tegelijk èn intellectueel èn intuïtief zedelijk werk. Het is de beslissing over wat is en wat zijn moet in één en juist daardoor zowel van het zedelijk als van het wetenschappelijk oordeel te onderscheiden.”

Het is de vraag of deze invloedrijke passage waar vaak naar verwezen wordt niet voor een deel mede verantwoordelijk is voor – zoals Kranenburg22 het verwoordt – “het terugwerpen van de jurist op zijn intuïtie en zijn individueel geweten”. Als dat zo is, dan zou voor een belangrijk deel verklaard kunnen worden hoe vele rechtswetenschappers hun wetenschap beoefenen en hoe zij hun metho-dologische keuzes daarbinnen verantwoorden. In de ogen van velen een manier van wetenschapsbeoefening die recht doet aan de aard van de rechtswetenschap en haar methoden.

6.4.3 Analyse op grond van eigen waarneming

In deze korte subparagraaf volgt een korte impressie, een poging tot een sa-menvattend profi el, van hoe ik de 90 onderzochte juridische proefschriften van een onderzoeksperspectief meen te mogen typeren. De hieronder geformuleer-de analyse bevestigt het beeld uit geformuleer-de vorige subparagraaf en complementeert

18 Brouwer (red.) 2005. 19 Nieuwenhuis 2007, p. 924. 20 Westerman en Wissink 2008, p. 507. 21 Scholten 1974, p.132.

6 De betekenis van de resultaten

daarmee het beeld van een wetenschap waarin vooralsnog weinig plaats is voor methodologische verantwoording.

Afgezien van het vakgebied waaruit zij afkomstig zijn, leggen de rechtswe-tenschappers een enorme diversiteit aan onderzoek aan de dag. Er is niet één type onderzoek. Juristen beschrijven veel, vergelijken veel, beoordelen veel en hebben vrijwel altijd de neiging om elk onderzoek af te sluiten met een oplos-sing. Opvallend is dat de onderzoeker vrijwel altijd onderzoek doet vanuit een oplossingsgerichte attitude; zijn doel is primair om verbeteringen of verande-ringen te willen doorvoeren met het oog op een rechtvaardiger functioneren van het recht of gericht op het streven naar een eff ectieve en effi ciënte werking ervan. In veruit de meeste gevallen wordt vanuit de juridische dogmatiek ge-zocht naar het oplossen van maatschappelijke problemen. Dat gebeurt onder meer door inconsistenties binnen het rechtssysteem weg te nemen, hiaten in de wetgeving op te vullen, wenselijk recht te formuleren door middel van bij-voorbeeld herinterpretatie van begrippen of via rechtsvergelijking met andere rechtsordes of te streven naar een hogere eff ectiviteit van regelgeving. Steeds bouwt een rechtswetenschapper een overtuigend betoog op, op basis van slui-tende argumenten. De omgang met taal speelt daarbij een cruciale rol. De on-derzoeker leidt zijn lezerspubliek naar een concreet resultaat waarbij zorgvul-dig geredeneerd wordt hoe het recht behoort te zijn.

Bijna alle onderzoekers gebruiken het woord ‘analyseren’ waar het gaat om de nadere uitleg van hun methoden. Vergeefs kan gezocht worden wat eronder wordt verstaan en hoe hun analyse methodologisch wordt onderbouwd. Het is al eerder in 2.6 opgemerkt dat juristen niet spreken van (uitleg van) dataver-zameling, data-analyse en data-interpretatie. Een methodologisch jargon zoals gebezigd in dit proefschrift ontbreekt in veruit de meeste gevallen. Wel is het belang van het formuleren van een probleemstelling doorgedrongen. Dat blijkt ook wel uit de onderzoeksresultaten van deze studie.

Op het punt van bronnenverantwoording valt op dat de meeste onderzoe-kers weinig motiveren hoe ze selecteren en waarom zo. De resultaten spreken boekdelen aangaande bronnenselectie en -verantwoording. Bij het verwijzen naar literatuur valt op dat onderzoekers een faculteitsgebonden indruk of een zekere mate van eenkennigheid laten zien. Het is niet moeilijk om met het literatuurregister of met het notenapparaat in de hand te traceren aan welke universiteit de onderzoeker is gepromoveerd. Wellicht is dat geen doodzonde, in dit proefschrift is wellicht met dezelfde bronnen (register en noten) ook te traceren waar de onderzoeker23 vandaan komt, maar een motivering helpt om te laten zien dat de onderzoeker het onderwerp een stevige inbedding geeft in “the state of the art” van zijn vakgebied en er zelf ook kijk op heeft. Het wegla-ten van bronnenverantwoording verhult dat er wellicht verschillende andere posities kunnen worden ingenomen binnen een wetenschappelijk of juridisch debat. De bronnenverantwoording van juristen laat weinig verschil zien tussen het gebruik van nationale en internationale bronnen. Rechtswetenschappers

wekken de indruk dat ze nationaal op hun eigen terrein alle juridische bronnen kennen en derhalve compleet zijn, alsof er niet geselecteerd hoeft te worden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de uitgebreide jurisprudentieregisters. Je zou verwachten dat door een veelvoud aan beschikbare buitenlandse bronnen er wel enige se-lectie en motivering plaatsvindt, zodra onderzoekers buitengaats gaan. Niets is minder waar, het valt op dat bij het doen van rechtsvergelijking of bij een inter-nationale benadering van het recht sommige onderzoekers de neiging hebben om nog minder te verantwoorden omdat ze (nog) minder zicht hebben in wat er aan bronnen beschikbaar is.

Tot slot kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat promotores en bege-leiders van promotieonderzoek een belangrijke rol spelen bij de manier waarop hun promovendi hun onderzoekskeuzes verantwoorden. Het betreft onmisken-baar zeer gewaardeerde juristen, maar ook – hoe kan het ook anders – opgeleid vanuit dezelfde optiek van wetenschapsbeoefening als in het standaardbeeld aangegeven. Zeer waarschijnlijk zullen zij niet anders, zo niet nog minder goed, hun keuzes hebben verantwoord bij het schrijven van hun eigen proefschrift. Ook dat is verklaarbaar, want als we nog een generatie teruggaan, zal het forum vrijwel helemaal geen sporen meer terugvinden van methodologische verant-woording.24 De keus van het onderwerp en de opzet van de dissertatie is dan bij benadering het maximaal haalbare.

6.5 Historische grondslag van rechtswetenschap: verschillen tussen drie