• No results found

Specifieke groepen bekoorders

In document … en leid ons niet in bekoring… (pagina 32-58)

8. Leefwereld van Caesarius

9.1 Specifieke groepen bekoorders

De duivel verschijnt niet alleen in individuen. In de exempelen van Caesarius komen drie groepen naar voren die met name vaak door de duivel worden bezocht en het instrument voor

107 DM I, V, 35.

108

Augustinus in zijn De divinatione daemonum, aangehaald in: Schmitt, Bijgeloof, 31.

zijn bekoring van mensen vormen. Dat zijn vrouwen, ketters en joden. Hieronder wordt nader op deze drie groepen ingegaan.

Vrouwen

De houding die uit de exempelen spreekt over vrouwen is grotendeels negatief. Vanuit de middeleeuwse misogyne visie, is dit niet verwonderlijk. In het exempel over de vrouw van de ridder die niet in de zompige poel mocht baden (zie pagina 51), schrijft Caesarius dat de vrouw, toen de ridder en zij spraken over de schuld van Eva „ begon zij, zoals vrouwen dat doen, op haar af te geven en haar slappe karakter te veroordelen.‟110

Monniken moeten bedacht zijn op vrouwen en vooral hun zintuigen onder controle houden. Caesarius zegt de kerkvaders na dat het lichaam van een vrouw vuur is.111 Het zijn niet alleen mannen die last hebben van de bekoring van het vlees. Ook vrouwen proberen mannen te verleiden gemeenschap met hen te hebben.

Een exempel handelt over een adellijke kasteelvrouw die, alleen in de burcht, op enig moment erg veel behoefte krijgt aan seks. Ze gaat naar de poortwachter van de burcht en smeekt hem gemeenschap met haar te willen hebben. De man weigert, en wijst haar op haar goede naam en aanzien. Dan krijgt ze een ingeving van God, rent naar een voorbijstromende rivier en gaat daar net zo lang in het ijskoude water zitten „totdat ze de gloed van haar brandende begeerte uitbluste‟.112

De man, een ondergeschikte, is hier de verstandigste. Gelukkig krijgt de vrouw, op ingeving van God, zoals Caesarius vermeldt, ook nog haar verstand terug maar dat is pas nadat ze is afgewezen door de poortwachter.

In een aantal exempelen probeert de duivel, in de gedaante van een vrouw, het slachtoffer aan te zetten tot onkuisheid. Caesarius heeft hiervan een aantal sprekende voorbeelden. De duivel ging in de gedaante van een non langs de bedden van lekenbroeders die tijdens hun siësta op bed lagen. Bij één van de lekenbroeders bleef de duivel staan, kuste en streelde de broeder. Nadat de gedaante verdwenen was, ging een medebroeder die het schouwspel had gezien naar de broeder toe. Hij vond hem slapend maar bloot „en in een ontuchtige houding.‟ Hij voelde zich loom en kon niet opstaan. Binnen drie dagen was hij dood.113

De angst voor vrouwen die mannen kunnen betoveren komt eveneens naar voren. Sprekend over losgeslagen vrouwen die er maar op losleven zegt Caesarius: „En omdat 110 DM I, IV, 76. 111 DM I, IV, 96. 112 DM I, IV, 102. 113 DM I,V, 33.

dergelijke vrouwen dikwijls hun toevlucht nemen tot magische praktijken om onweerstaanbare liefde op te wekken, zal ik je een exempel geven tegen die ondeugd, waarbij je de haren te berge rijzen.‟114 Vervolgens verhaalt hij van een vrouw die ruggelings uit een waterbekken danste, waarbij ze zei: „Nu dans ik van de macht van God naar de macht van de duivel‟. Onmiddellijk werd ze door de duivel opgepakt en door de lucht weggevoerd over hoge bossen. Tot op de dag van vandaag is ze nergens opgedoken, aldus Caesarius die tevens vermeldt dat het voorval door velen in het dorp en daarbuiten werd gadegeslagen. De vrouw bevond zich in een, waarschijnlijk rond bekken, dat werd geassocieerd met een cirkel die bescherming bood tegen het duivelse. (Elders in de Dialogus heeft Caesarius meerdere exempelen geschreven over mensen die door buiten de cirkel te treden in de macht van de duivel komen.115 Binnen de cirkel genoot men immuniteit en hoewel deze praktijk verboden was, werd hij toch toegepast).

De heersende gedachte van de geestelijkheid over vrouwen blijkt uit een opmerking van de novice aan Caesarius. „Hoe komt het dat de demonen de moeder van hun Schepper alleen maar waagden aan te roepen met de naam van haar vrouwelijke natuur en niet met haar erenaam? Vrouw is een naam die verwijst naar verdorvenheid en natuur, maar Maagd of Maria of Moeder van God zijn eretitels.‟ 116

Ketters

Caesarius heeft een aantal exempelen over de bekoring van ketterij.117 Ze handelen over Katharen, Albigenzen en Waldenzen en er spreekt een duidelijke angst voor deze groepen in door. Vanzelfsprekend is het de duivel die in de ketters actief is. Op het moment dat Caesarius zijn Dialogus schreef, was in Duitsland en Frankrijk een kruistocht tegen de Katharen gaande. De groep had ook in het Rijngebied aanhang gevonden, deels door hun heldere preken in de volkstaal, deels door hun leefwijze. Beide spraken de gewone mensen meer aan dan die van de geestelijkheid die ver verwijderd was komen te staan van de gewone gelovige.118 De kruistocht tegen de Katharen duurde van 1209-1229. Caesarius schrijft erover. In tegenstelling tot het overgrote deel van de andere exempelen, bestrijken deze exempelen meerdere pagina‟s en gaan ze dieper in op de achtergronden van de zienswijzen van de ketters. De toon is anders,

114 DM II, IX, 59.

115 Deze exempelen gaan met name over geestelijken die zich bezighouden met zwarte kunst, die een cirkel trekken waarbinnen men veilig is en waarbuiten men overgeleverd is aan de macht van de duivel. DM I, V,2; DM I, V, 3; DM I, V, 4.

116 DM I ,V, 44.

117

DM I, V, 18-25.

beschouwender en van een hoger niveau dan in de andere exempelen. Het feit dat het deels ontwikkelde, gestudeerde clerici waren die twijfelden aan bijvoorbeeld de transsubstantiatie, reliekverering en de verrijzenis van het lichaam,119 moet een situatie zijn geweest die Caesarius zorgen baarde en die hij bewust aan zijn novicen uit de doeken deed om ze te waarschuwen.

Twee ketters verrichtten in Besançon wonderbaarlijke praktijken. Ze liepen over water, lieten hutten waarin ze zaten in brand steken en kwamen er ongedeerd uit. Ze kregen veel aanhang en de bisschop en geestelijken die verkondigden dat het ketters en duivelsknechten waren, ontkwamen ternauwernood aan steniging. Via toepassing van de zwarte kunst kwam de bisschop erachter dat deze ketters een pact met de duivel hadden gesloten, dat in de vorm van een briefje tussen huid en vlees onder hun oksels genaaid was. Zonder dat briefje zouden hun toverkunsten niet meer mogelijk zijn. De bisschop vertelt het volk dan dat hij evenals hen deze mensen wil navolgen, indien ze hun leer met tekenen bekrachtigen. Is dat niet het geval dan zullen ze gestraft worden en keert het volk met de bisschop terug naar het oude geloof. Als teken zullen de ketters door een vuur lopen. Voordat ze het vuur inlopen controleert de bisschop hen op tovermiddelen. De geïnstrueerde soldaten treffen korsten op de oksels aan, snijden deze met messen open en verwijderen de briefjes. De ketters zijn nu bang en willen het vuur niet meer in. De bisschop vertelt dan het verhaal, het woedende volk werpt de ketters in het vuur en wordt gespaard voor de kunsten van de duivel.120

Ketters werden ook vaak beschuldigd van allerlei seksuele uitspattingen. Caesarius verhaalt over een kanunnik van de Sint Gereon (een kerk in Keulen AW) die op bezoek in Verona, bijna een half jaar lang vrijwel iedere nacht met zijn gastheer en diens vrouw en dochter bijeenkomsten van ketters bijwoonde. Na uitleg van de ketterse leer had er seksueel verkeer plaats tussen de aanwezigen. ‘Daarna doofde men de kaarsen en ieder ging af op de vrouw vlak bij hem, zonder enig onderscheid te maken tussen een wettige echtgenote of iemand die niet gebonden was, tussen weduwe en jong meisje, tussen meesteres en dienares en -nog afschuwelijker- tussen zuster en dochter‟.121

De exempelen moeten de novicen waarschuwen voor de verderfelijkheden van de ketters, die niet geloven „ .. aan de verrijzenis, de hel en de bestraffing van de slechten. Ze denken dat alles wat ze doen straffeloos blijft.‟122

Dit is natuurlijk de essentie van het vertellen van deze exempelen. Wanneer er geen hel zou zijn, zou er ook geen bekoring zijn waarvoor men angst zou moeten hebben. Daarmee zou het fundament onder de leefwijze van de monniken worden weggeslagen. Het is de taak van de novicenmeester ervoor te zorgen dat 119 DM I, V, 21. 120 DM I, V, 18. 121 DM I, V, 24. 122 DM I, V, 24.

zijn leerlingen op het juiste pad blijven en de christelijke leer op een correcte manier interpreteren. Zo zegt Caesarius tegen zijn novice: „Ik zal je aansluitend één voorbeeld van hun levenswijze geven, dan zul je de sekten van de ketters nog meer verafschuwen‟.123

Joden

In de vierde eeuw werd het christendom de staatsgodsdienst in het Romeinse rijk. Dat betekende een verslechtering van de positie van de joden. Joden werden gezien als de moordenaars van Christus. Kerkvader Chrysostomos (ca.345-407) noemde de synagoge de woning van de duivel, terwijl zijn collega Augustinus (354-430) van mening was dat het joodse volk na de geboorte van Jezus slechts Satan als inspirator had.124 Overal verspreid in Europa bevonden zich kleine gemeenschappen van joden. Van de achtste tot het eind van de elfde eeuw konden deze, met dank aan de Karolingische vorsten, in relatieve veiligheid wonen, werken en hun geloof belijden. Theologisch gezien bleven er echter verschillen van opvatting bestaan. Aan het eind van de elfde eeuw werd de eerste kruistocht gehouden en als gevolg daarvan ontstond er in West-Europa jodenhaat. De oude argumenten werden weer herinnerd en er ontstonden hetzes tegen joden. In 1215 vaardigde paus Innocentius III tijdens het vierde concilie van Lateranen uit dat joden een speciaal merkteken op hun kleding moesten dragen. Ze werden beschuldigd van ontwijding van hosties, van onzedelijk gedrag en natuurlijk van duivelse kunsten. Joden werden over één kam geschoren met ketters. Het waren ongelovigen.

De middeleeuwse aversie tegen joden komt ook in de exempelen naar voren. Weliswaar wordt niet rechtstreeks beweerd dat joden de duivel zijn maar Caesarius noemt ze

wel in één adem met ongelovigen, heidenen en ketters.125 De houding van de geestelijkheid tegenover joden wordt wel erg mooi duidelijk uit een exempel dat zich in Engeland afspeelde.

Een geestelijke, neef van de bisschop, is vreselijk verliefd op een joods meisje. Hij begeert haar en uiteindelijk komt het tot seksuele omgang op Goede Vrijdag. Het stel wordt betrapt door de vader van het meisje. De geestelijke durft uit schaamte niet te biechten bij zijn oom. De joodse gemeenschap komt tijdens de mis verhaal halen maar wordt door God letterlijk met stomheid geslagen. De geestelijke biecht na afloop wel aan zijn oom. Deze adviseert hem het meisje, nadat het is gedoopt, wettig te trouwen. Hij had liever dat zijn neef kerkelijke inkomsten zou missen dan dat het meisje, blootgesteld aan vele gevaren, onder de zondeschuld van

123 DM I, V, 23.

124

Vanhemelryck, Marginalen,122.

haar voorgeslacht gebukt zou gaan. De afloop van het exempel is veelzeggend. Het berouw van de geestelijke heeft een gevallene opgericht, joden van hun spraak beroofd en een ongelovig meisje tot geloof gebracht.126

Opmerkelijk is hier dat er niet gerept wordt over het feit dat de kanunnik en het joods meisje seks met elkaar hadden op Goede Vrijdag, een vasten- en onthoudingsdag, dat het hier een jodin betrof, die toch als onrein moest worden gezien, dat er seksuele begeerte in het spel was, terwijl de seksuele daad normaliter slechts binnen het huwelijk plaatsvond en gericht diende te zijn op voortplanting. Hier handelt het om een jongeman die „met moeite het meisje inpalmt om aan zijn begeerte tegemoet te komen, die ernaar snakt in haar armen te liggen en haar dagelijks lastigvalt om gemeenschap met haar te hebben‟.127

Of al deze gedragingen op het conto van de duivel moeten worden geschreven, vermeldt Caesarius niet.

Hoewel in de exempelen sterk de nadruk wordt gelegd op beheersing van seksualiteit bij de geestelijke, blijkt toch ook dat men bepaalde praktijken klaarblijkelijk als normaal zag. In het hierboven aangehaalde exempel over het joodse meisje, wordt geen woord gewijd aan het feit dat het een geestelijke is die hier een hoofdrol speelt. Slechts het feit dat het een joods meisje is, lijkt hier van belang. In een ander exempel wordt een Christusbeeld dat bij een aanval ter bescherming in een vensternis wordt geplaatst, getroffen door het projectiel van een slingeraar. Het beeld krijgt een wond aan de arm en er begint ogenblikkelijk bloed uit te druppelen als uit een menselijke ader. De abt komt en informeert of het voorval echt heeft plaatsgevonden. Een jood die het heeft gezien verzekert de abt, dat dit het geval is geweest. Caesarius schrijft dat het feit dat deze getuigenis van een vijand de abt het meest genoegen deed.128 126 DM I, II, 23, DM I, III, 27. 127 DM I, II, 23. 128 DM II, X, 19.

10. Bekoring

De vierde afdeling van het eerste boek van de Dialogus Miraculorum is de omvangrijkste afdeling en geheel gewijd aan de „bekoring‟, terwijl de vijfde afdeling is gewijd aan het verwante onderwerp „demonen‟. Bekoring was de verleiding door de duivel om het slechte te doen. Demonen waren vaak het instrument waardoor de bekoring zichtbaar werd. Deze werd manifest door het begaan van zonden. De zeven hoofdzonden zoals Caesarius die beschrijft zijn: ijdele roem, toorn, afgunst, lusteloosheid of somberheid, gierigheid, gulzigheid of vraatzucht en de weeldezucht. Zij ontspruiten aan één giftige wortel, de hoogmoed. Uit de zeven hoofdzonden komen volgens Caesarius bijna alle bekoringen voort.129 Caesarius betracht overigens geen consequente handelwijze in de benaming tussen hoogmoed en ijdele roem. Waar hij eerst spreekt over ijdele roem als een loot van de hoogmoed,130 vermeldt hij één hoofdstuk later de hoogmoed als de eerste van de hoofdzonden.131 Daarmee zou hij Gregorius‟ indeling wel volledig volgen. De hoofdzonden hebben alle dochters, vertakkingen waaronder ze zich uiten.132 Hoewel slechts twee van de twaalf afdelingen van de Dialogus

Miraculorum aan bekoring en demonen zijn gewijd, zijn dit wel de onderwerpen die als een

rode draad door de boeken lopen. In vele andere hoofdstukken komen ze ook aan de orde. Het overwegende deel van de exempelen in de vierde afdeling bestaat uit voorbeelden van bekoring waaraan de mens, op instigatie van de duivel, heeft toegegeven of, in een beperkt aantal gevallen, aan heeft weten te weerstaan. De deugden die als tegenhanger zouden moeten worden beoefend, komen in de exempelen aanmerkelijk minder aan bod. Natuurlijk vervullen geestelijken een hoofdrol in de exempelen maar ook leken worden herhaaldelijk genoemd. Hoewel Caesarius niet schroomt zo af en toe ook de zwakheden van leden van zijn eigen orde te vermelden, wordt toch herhaaldelijk aangegeven dat fouten worden begaan door leden van andere orden, seculiere geestelijken, lekenbroeders of wereldlijke personen. Zo verhaalt hij van de zucht naar roem door zingende klerken in een kerk van wereldheren,133 een Benedictijner abt die zijn klooster tot armoede ziet vervallen, nadat hij een eind heeft gemaakt aan vrijgevigheid tegenover armen,134 een overste van de koorheren die, door de duivel daartoe aangezet, gemeenschap heeft met een vrouw, in de -vanzelfsprekend ijdele-

129 DM I, IV, 2.

130 DM I, IV, 2.

131

DM I, IV ,3.

132 In de bijlage is een overzicht opgenomen van alle hoofdzonden met daarbij de door Caesarius vermelde dochters en eventuele verdere vertakkingen.

133

DM I, IV, 9.

verwachting daarmee te genezen van een dodelijke ziekte.135 Het is duidelijk dat hij zijn eigen cisterciënzer orde als bevoorrecht ziet.

Andere bevolkingsgroepen zijn ook volop aanwezig. Zo worden gezagsdragers een beperkt aantal keren genoemd. Wat hierbij opvalt is de deugdzaamheid die ze uitstralen. De Franse koning Philips velt een wijs oordeel over een zwarte monnik (Benedictijn) die door zijn fraaie schoenen aandacht trekt.136 Vrouwen, ketters en joden blijken groepen te zijn die herhaaldelijk door de duivel worden gebruikt als vehikel om christenen te bekoren.

De aandacht die in de 103 hoofdstukken van de vierde afdeling aan de onderscheiden hoofdzonden wordt besteed varieert sterk.

Inleiding op de afdeling 2

Hoogmoed/ ijdele roem 13

Toorn 7 Afgunst 4 Lusteloosheid 30 Gierigheid 16 Gulzigheid 19 Weeldezucht 12

Hieronder wordt ingegaan op de bekoring zoals die in de exempelen naar voren komt.

10.1 Hoogmoed/ IJdele roem (superbia/ inanis gloria)

Hoogmoed is voor Caesarius het streven ver boven de anderen uit te steken. IJdele roem wordt door sommigen hieronder ook begrepen. Er bestaan voor Caesarius twee soorten hoogmoed, inwendige en uitwendige. De inwendige heet trots: wanneer het hart zich opblaast. De uitwendige is grootspraak of ijdel vertoon, wanneer men pocht op wat men heeft gedaan. De dochters van de trots zijn ongehoorzaamheid, onstandvastigheid, huichelarij, ruzies, koppigheid, onenigheid, zich laten voorstaan op nieuwigheden.137

In de middeleeuwen lagen rangen en standen vast. Dat gold in de lekenwereld maar dat gold evenzeer voor de geestelijke gemeenschappen. Monniken legden een gelofte van

135 DM I, IV, 101.

136

DM I, IV, 12.

gehoorzaamheid af en werden geacht zich daaraan te houden. Men had zich te schikken in het lot. Eigen initiatief om daaraan te ontsnappen werd niet op prijs gesteld. Aan de hand van een aantal exempelen laat Caesarius zien hoe de duivel op de loer ligt om mensen te verleiden van dat rechte pad af te gaan en het verkeerde te doen.

Een lekenbroeder verrichtte simpel werk in het klooster. Hij was varkenshoeder. Toen hij oud was kreeg de duivel vat op hem. Hij werd ontevreden, voelde zich eigenlijk te goed voor het werk dat hij deed en besloot het klooster te verlaten. In de nacht voordat hij zou vertrekken verscheen hem iemand die hem meenam naar het kloosterkerkhof. Alle graven openden zich en hij zag en rook de rottende lijken. Toen hem nog meer graven zouden worden getoond, vroeg hij daarvan verschoond te blijven. Zijn metgezel antwoordde hem waarom hij, vanwege een schamele trots, weg zou gaan uit deze haven van heil, wanneer hij er niet eens tegen kon te zien wat hij binnenkort zou worden. De lekenbroeder wilde gespaard worden en beloofde daarop te blijven. De novice aan wie het exempel wordt verhaald, trekt de juiste conclusie dat God met een dergelijk huiveringwekkend visioen de trotse lekenbroeder wilde onderrichten en weer in zijn nederige staat terugbrengen.138

De duivel, die immers in staat was in de toekomst te kijken, een zaak waarmee de middeleeuwer goed bekend was, toonde de monnik zijn voorland. Ook andere exempelen over deze bekoring gaan over het streven de monnik vooral tevreden te laten zijn met zijn positie en hem geen trotse, hovaardige gedachten te laten ontwikkelen. Monniken moeten toegewijd zijn, niet verwaand. De deugd die Caesarius dan ook tegenover de ijdele roem plaatst en die beoefend dient te worden is nederigheid.139

Het zich verheven voelen boven anderen omdat men zich aan bepaalde geboden houdt, betekent nog niet dat men dan niet vatbaar kan zijn voor de duivel. Integendeel! Caesarius haalt een exempel aan van een monnik die door de prior bij een bezetene wordt geroepen. Van

In document … en leid ons niet in bekoring… (pagina 32-58)