• No results found

Remedies tegen bekoring

In document … en leid ons niet in bekoring… (pagina 58-62)

De duivel is primair gericht op deugdzame mensen. Deze moeten extra op hun hoede zijn voor de duivel. Onze deugden worden herhaaldelijk op de proef gesteld, aldus Caesarius.210 Het vasthouden aan goed gedrag; het beoefenen van deugden is één belangrijk middel in de strijd tegen bekoring. De deugden die het vaakst genoemd worden als middel om bekoringen te weerstaan zijn gehoorzaamheid, nederigheid, gebed en Godsvertrouwen. Daarnaast is er in de exempelen sprake van tal van andere middelen die worden ingezet wanneer de bekoring reeds manifest aanwezig is. Vaak zijn het visioenen of goddelijke inzichten aan de belaagde, die maken dat de bekoring ophoudt. Daarin neemt een engel, of een andere door God gezondene, de bekoorde in een visioen mee naar een plaats waar deze tot inkeer komt en de bekoring verdwijnt. Caesarius heeft hiervan talrijke exempels gegeven.211

Vervolgens zijn er diverse andere mogelijkheden om de kracht van de duivel te breken. De meest voor de hand liggende en veelvuldig gebruikte, zijn het uitspreken van gebeden, waarbij het Onze Vader en Wees Gegroet vaak worden genoemd. 212 Ook biechten en het slaan van een kruisteken bleken effectieve middelen te zijn.213 Het kruisteken boezemt de duivel angst in. Hij krijgt het woord zelfs niet over zijn lippen maar spreekt tegen een pastoorsmeid die een kruisteken slaat om de duivel te verjagen: „Als je dat teken niet gemaakt had, zou je niet meer levend buitengekomen zijn.‟214 Ook de woorden „bidden‟ en „biechten‟ krijgt de duivel niet over zijn lippen. Hij noemt ze „fluisteren‟ en „mompelen.‟ De associatie van „links‟ met het slechte was zo geïnternaliseerd dat dit een door de duivel bekoorde kloosterlinge bijna fataal werd.

Een moniale wordt ‟s nachts door de duivel ernstig beproefd. Ze bidt een Wees Gegroet maar de duivel klemt haar rechterhand zo stevig vast dat hij helemaal blauw en opgezwollen raakt. Ze heeft haar linkerhand vrij maar in de veronderstelling dat het slaan van een kruisteken met de linkerhand niet effectief is, doet ze dit niet. Uiteindelijk maakt ze met haar linkerhand toch een kruisteken op haar lichaam en weet zo de duivel te verjagen.215

De middeleeuwse -en trouwens nog lang daarna aanwezige- connotatie van de linkerhand met het slechte blijkt hieruit. De herkomst ligt in het bijbelverhaal van Mattheüs waarin God bij het laatste oordeel de goeden aan zijn rechterkant en de slechten aan zijn

210 DM I, IV, 2.

211

DM I, IV, 4, DM I, IV, 31, DM I, IV, 53.

212 DM II, VII, 25, 26, 27, 28.

213 DM II, VII, 25; DM II, IX, 50.

214

DM II, IX, 50.

linkerhand zal plaatsen.216 Bij het laatste oordeel gaan de schapen naar rechts, de bokken naar links. Rechts was goed en links slecht. Deze indeling werd behoorlijk ver doorgevoerd. Mannen en vrouwen hadden ook verschillende plaatsen in de kerk, bij preken. Mannen zaten aan de „goede‟ rechterkant, vrouwen links. Dinzelbacher verhaalt over een afbeelding van een preek van Bernardus van Siena waarop de gangbare locaties van de geslachten staan afgebeeld: mannen rechts en vrouwen links van de priester, gescheiden door lakens.217 Opgegroeid in een dergelijke cultuur, is het dus niet verwonderlijk dat de non uit dit exempel geen heil ziet in het slaan van een kruisteken met links. Opvallend is wel dat Caesarius het feit dat ze met haar linkerhand geen kruisteken durfde te slaan, toeschrijft aan „al te grote eenvoud‟.218

Het uitspreken van een bezwering of een bevel tegen de duivel was in de praktijk ook effectief. De woorden die gesproken moesten worden, kwamen vaak van een geestelijke waarbij de bekoorde te rade was gegaan. Een kluizenares had veel last van de duivel. Hij ging zelfs bij haar op bed liggen. De gebruikelijke remedies, bidden, biechten en het slaan van het kruisteken hadden geen resultaat. Daarom deed de kluizenares haar beklag bij een geestelijke. Deze gaf het advies de eerstvolgende keer wanneer de duivel in haar buurt zou komen te zeggen: „Zegent.‟ Dit had wel effect.219

Een jonge monnik had zwaar te lijden van vleselijke lustgevoelens. Hij biechtte dit bij de prior die hem de raad gaf, wanneer het weer zo ver zou zijn, zo hard mogelijk te roepen: „Duivel, mijn biechtvader beveelt je dat je moet ophouden mij te bekoren.‟ Zo geschiedde. De duivel vluchtte „in opperste verwarring‟ en de bekoring was geweken.220 Het, uitspreken van een bezwering of bevel dat door een geestelijke was aangeraden, werkte dus effectief tegen de duivel. Caesarius vertelt ook een exempel waarin het kijken naar het kruis afdoende is tegen de duivel.221

Nederig, onderdanig gedrag werd ook toegepast om de bekoring van de duivel tegen te gaan. In het bijzonder het maken van buigingen was daarbij essentieel. Want, zoals Caesarius schrijft „Als de duivel jullie bekoort, buig dan diep op de plaatsen waar men dat dient te doen en terstond zal hij van jullie wegvluchten.‟222

216 Matth. 25,33.

217 Peter Dinzelbacher, Lebenswelten des Mittelalters 1000-1500 (Badenweiler 2010) 127.

218 DM I,V, 44. 219 DM I, V, 46 220 DM I, IV, 95. 221 DM I, IV, 52. 222 DM I, IV,91.

In de middeleeuwen was het geloof in de helpende werking van relieken wijdverbreid. Caesarius geeft een mooi voorbeeld van de effectieve werking van relieken tegen de bekoring in het volgende exempel.

Een monnik was, voor hij intrad, ergens naar op weg. Hij droeg in een doosje tegen zijn zijde relieken van Johannes en Paulus bij zich. Onderweg kreeg hij „vleselijke prikkels die hem tot lust wilden bewegen‟. Omdat hij niet probeerde die te bedwingen, begonnen de martelaren hem door het doosje heen erg pijnlijk in zijn zij te prikken. Toen de neigingen ophielden, verdwenen na enkele uren ook de prikkels. Toen ze later weer terugkwamen, verschenen ook de pijnlijke steken van de relieken.223

Geestelijken werden aangezocht om duivels te bezweren. Nigromantie, ofwel zwarte magie, was in de middeleeuwen populair. Het omvatte het bezweren van hekserij, duivels- en geestenbezwering. Nigromantie behoorde tot de artes incertae, de verboden kunsten, en was door zowel kerk als staat verboden. Vanaf de 14e eeuw werd nigromantie gelijkgesteld aan ketterij. Niettegenstaande dat verbod hielden velen binnen de kerk zich er hartstochtelijk mee bezig. Van de oprichter van de beweging van de moderne devotie, Geert Grote, is bekend dat hij veel boeken bezat over de zwarte kunst en hierin onderwees. Toen hij, ziek geworden, om het H. Oliesel vroeg, werd hem dat geweigerd, vanwege zijn boekenverzameling over zwarte kunst. Na aanvankelijk geweigerd te hebben de zwarte kunst af te zweren, deed Grote dit korte tijd later toch. Hij had aan zijn urine gezien dat hij niet lang meer te leven had en riep opnieuw de priester. Hij zwoer de zwarte kunst af, kreeg het sacrament en liet zijn boeken over de zwarte kunst verbranden op de Brink in Deventer. Bovendien genas Geert Grote van de ziekte waaraan hij toen leed. 224

Een eeuw eerder werd er in de exempelen van Caesarius niet geheimzinnig over gedaan dat de geestelijkheid thuis was in de zwarte kunst. Integendeel, een ridder die twijfelt aan het bestaan van demonen, ontbiedt een priester met een grote naam op het terrein van de zwarte kunst, met het dringende verzoek ze aan hem te laten zien. De priester geeft hier, met de nodige bedenkingen aan toe. De ridder is overtuigd en leeft vanaf dan correcter maar hij wordt niet meer de oude en overlijdt al spoedig.225 Niet iedereen kon demonen zien. Het werd beschouwd als een gunst van God. Monniken baden vurig om ook demonen te mogen zien.226

223

DM II, VIII, 67

224 A.C.F. Koch, Zwarte kunst in de Bisschopstraat. Boek en druk te Deventer in de 15e eeuw. (Deventer

2007)36-7.

225

DM I, V,2.

Het was echter verboden door de kerk en uit de exempels laat Caesarius blijken dat het verkeerd kan aflopen met mensen die zich hiermee inlaten.

Soms kwamen Jezus of Maria er zelf aan te pas om de bekoring te bestrijden. Een moniale ging in op de avances van een klerk en had afgesproken hem na de completen te ontmoeten. Op weg daar naartoe werd haar de doorgang versperd door Christus die in de deuropening stond met de handen uitgestrekt aan het kruis. Nadat haar dit bij enkele deuropeningen was overkomen begreep ze dat haar voornemen tegen Gods wil inging. Daarom wierp ze zich in de kapel voor het beeld van Maria om vergiffenis te vragen voor haar zonde. Het beeld wendde zich echter van haar af. Daarop ging ze dichter naar het beeld toe om nog indringender om vergeving te smeken. Het beeld gaf haar echter met de hand een kaakslag terwijl ze zei: „Waar wil je naartoe, jij dwaas? Ga naar je slaapzaal.‟227 Ook Christus zelf kwam in een visioen bij een kloosterzuster die hevig bekoord werd. Hij omhelsde haar en direct was de bekoring verdwenen.228

227

DM II, VII 33.

In document … en leid ons niet in bekoring… (pagina 58-62)