• No results found

Soorten en minimum aantal potten

7.5 Gedraaid Romeins aardewerk

7.5.1 Soorten en minimum aantal potten

In totaal zijn 287 potscherven van handgevormd aardewerk gevonden. Omdat er tijdens de opgraving geen enkele structuur is gevonden uit de ijzertijd mag worden

aangenomen dat al dit handgevormde aardewerk uit de Romeinse tijd dateert. Over de einddatum van de productie en het gebruik van handgevormd aardewerk gedurende de Romeinse tijd bestaat geen eensluidend oordeel. Vaak wordt het einde van de eerste eeuw aangehouden;54 een uitvoerige studie geeft echter het midden van de derde eeuw55. Tussen de handgevormde scherven van het onderzoeksgebied bevinden zich enkele dikwandige scherven van een rood baksel van zoutcontainers (het zogenaamde briquetage‐aardewerk). Dit aardewerk houdt verband met de productie en het transport van zeezout. In het onderzoeksgebied zijn fragmenten gevonden van tenminste 7

verschillende grote cilindervormige zoutcontainers. Van 3 exemplaren is een

randfragment gevonden, alle drie met een van duimindrukken voorziene gegolfde rand.

Dit type blijft gedurende de late ijzertijd en de Romeinse tijd onveranderd van vorm en dateert tot ongeveer het midden van de derde eeuw.56 De enige versierde wandscherf van handgevormd aardewerk heeft een kamstreekversiering die gedurende de hele ijzertijd en de Romeinse tijd tot in het midden van de tweede eeuw voorkomt.57

Afbeelding 53. Handgevormd aardewerk. Links: drie randscherven van zoutcontainers (briquetage‐aardewerk), rechts: scherf met kamstreekversiering. Schaal 1:4.

7.5 Gedraaid Romeins aardewerk

7.5.1 Soorten en minimum aantal potten

In totaal zijn 1869 potscherven van verschillende soorten gedraaid Romeins aardewerk gevonden. De soorten en typen aardewerk zijn bepaald aan de hand van een overzicht van Romeins aardewerk voor de Zuid‐Nederlandse zandgronden.58 Het minimum aantal potten is bepaald na uitvoerig passen van de scherven waarbij telkens is gekeken naar het aantal verschillende randprofielen. Inclusief de 7 zoutcontainers gaat het in totaal om minimaal 214 verschillende potten. Het merendeel daarvan komt uit de vier aan vondsten rijkste potstallen, waarvan potstal 9.120 (hoofdgebouw 8) en potstal 13.028 (hoofdgebouw 11) de meeste vondsten hebben die gezamenlijk meer dan de helft van

54 Hiddink 2010, 5.

55 Van den Broeke 2012.

56 Van den Broeke 2012, 163 en 435.

57 Van den Broeke 2012, 124.

58 Hiddink 2010, voor de dateringen van terra sigillata aangevuld met Tyers 1996 (107).

Van de door Hiddink beschreven soorten gallo‐belgisch aardewerk, arraswaar en late terra nigra, gebronsd aardewerk, pompeiaans rood, gladwandig‐gesmookt, middelgrote

standamforen en laatromeins aardewerk zijn in het onderzoeksgebied geen vondsten gedaan.

het minimum aantal potten van het hele onderzoeksgebied hebben opgeleverd (Tabel 4). Elders zijn de verschillende soorten gedraaid aardewerk reeds uitvoerig beschreven en afgebeeld59, hier wordt daar slechts kort op ingegaan.

Het typische rode en glanzende terra sigillata wordt beschouwd als het luxe

tafelaardewerk. Omdat er een grote variatie bestaat in de potvormen is het heel goed geschikt voor dateringsdoeleinden. Potten van terra sigillata die in Nederland worden gevonden komen vaak van productiecentra in het zuiden en oosten van Frankrijk.

Ook geverfd aardewerk is aan tafel gebruikt. Het bestaat in hoofdzaak uit bekers en borden die zijn gemaakt van witte klei, gelijkend op pijpaarde. Veel geverfd aardewerk is vervaardigd in pottenbakkerijen in Keulen, Xanten en Heerlen. Het oppervlak is vaak versierd, onder meer met kerfbandjes die voordat de pot werd gebakken zijn ingedrukt in de zachte klei.

Metaalglanswaar is eveneens aan tafel gebruikt. Het wordt beschouwd als technisch hoogstaand rood aardewerk met een glanzend zwarte deklaag., vervaardigd in Trier.

Tijdens de opgraving zijn alleen enkele fragmenten gevonden die alle van bekers afkomstig zullen zijn. Dergelijke bekers dateren uit de jaren circa 175‐275 AD.

Het gladwandige aardewerk bestaat in het onderzoeksgebied uitsluitend uit fragmenten van kruiken. Ze zijn gemaakt van een wit baksel dat glad is afgewerkt. Ze dateren uit de tweede en derde eeuw.

Ruwwandig aardewerk komt algemeen voor in het zuiden van Nederland. Het omvat een brede variatie van gebruiksaardewerk voor transport, opslag en bereiding van voedsel.

Het aardewerk is gemagerd met grof zand dat het oppervlak een ruw uiterlijk geeft.

Gedurende de tweede en derde eeuw is een groot aandeel van het aardewerk van deze soort. Dat geldt ook voor het onderzoeksgebied waar fragmenten van minimaal 100 verschillende potten van ruwwandig aardewerk zijn gevonden, dat is bijna de helft van het totaal aantal potten.

Grijs aardewerk is fijner dan het ruwwandige aardewerk. Meestal gaat het om grote kommen of potten. Veel is er nog niet over bekend. Wel is gesuggereerd dat het mogelijk geproduceerd is in het Nederlandse rivierengebied en dat het dateert uit de tweede en derde eeuw.

Amforen zijn grote containers voor het transport van wijn vanuit het zuiden en noorden van Frankrijk, het noorden van Spanje of het Rijnland. Er bestaan twee varianten:

middelgrote (de standamfoor, inhoud circa 20 liter) en grote exemplaren (inhoud 25 tot wel 80 liter). Het baksel is iets grover dan dat van gladwandig aardewerk.

In wrijfschalen werden doorgaans kruiden en sauzen fijngewreven. Omdat ze

geassocieerd worden met Mediterraine gerechten worden ze ook wel beschouwd als een belangrijk kenmerk van de romanisering. Wrijfschalen zijn gemaakt van meestal

hardgebakken en enigszins ruwwandig aardewerk. Ze zijn regelmatig op de rand voorzien van de stempel van de pottenmaker. In het onderzoeksgebied is er slechts 1 incompleet voorbeeld van gevonden: een naam eindigend op ‘…NOF’.

Dolia (meervoud van dolium) zijn grote bolle voorraadpotten met een typische platte en naar binnen uitstekende rand. Ze werden gebruikt voor opslag van allerlei producten zoals wijn, olie, water, vruchten en graan. In het zuiden van Nederland hebben ze meestal een volume van maximaal circa 200 liter, maar er zijn er ook veel met een volume van 5 tot 15 liter.

Blauwgrijs aardewerk bestaat meestal uit grote potten die mogelijk in de omgeving van Bergen op Zoom zijn vervaardigd.

59 O.a. Hiddink 2010.

soort totaal 9.117 9.120 11.192 13.028 overige

terra sigillata 14 ‐ 7 2 3 2 geverfd aardewerk 11 ‐ 6 2 3 ‐ metaalglanswaar 3 ‐ 2 ‐ 1 ‐ gladwandig aardewerk 18 1 4 3 2 8 ruwwandig aardewerk 100 3 24 8 14 51 grijs aardewerk 16 ‐ 10 2 4 ‐ amforen 6 ‐ 2 ‐ 4 ‐ wrijfschalen 22 1 6 2 8 5 dolia 16 2 6 2 3 3 blauwgrijs aardewerk 1 ‐ ‐ ‐ 1 ‐ zoutcontainer 7 ‐ 1 ‐ 1 5

totaal 214 7 68 21 44 74

Tabel 4. Minimum aantal potten van de verschillende soorten gedraaid Romeins aardewerk uit de vier aan vondsten rijkste potstallen en uit de overige sporen (potstal 9.117 in hoofdgebouw 6, potstal 9.120 in hoofdgebouw 8, potstal 11.192 in hoofdgebouw 2, potstal 13.028 in hoofdgebouw 11).

Afbeelding 54. Terra sigillata. Nr. 1: type Curle 21 (S13.028, 150‐200 AD), nr. 2: type Dragendorff 31 (S14.008, 150‐270 AD), nr. 3: type Dragendorff 31 met arcering (V243, 150‐270 AD), nr. 4: type Dragendorff 31 (S9.120, 150‐270 AD), nr. 5: type Dragendorff 37 (V229/275/314, 70‐270 AD), nr. 6: type Dragendorff 18/31 met stempel in bodem

binnenzijde ‘MII … O[?]F’ (V310, 90‐150 AD), nr. 7: type Dragendorff 37 (S13.028, 150‐270 AD). Schaal 1:4.

Afbeelding 55. Geverfd aardewerk. Boven: beker type Niederbieber 32 versierd met kerfbandjes (S13.028, 150‐270 AD), onder: bord type Stuart 10 (S13.028, na 100 AD).

Schaal 1:4.

Afbeelding 56. Gladwandig aardewerk. Boven: kruik type Niederbieber 61 (S.13.028, 100‐

270 AD), midden: kruik type Vanvinckenroye 71/72 (S13.900, na 135 AD), onder: kruik type Stuart 110b (S11.192, 130‐200 AD). Schaal 1:4.

Afbeelding 57. Ruwwandig aardewerk. Nr. 1: kom type Stuart 210b/Vanvinkenroye 508 (S13.028, 1e‐3e eeuw AD), nr. 2 kom type Stuart 210b (S13.900, 175‐200 AD), nr. 3: kom type ? (S11.033), nr. 4: kom type Vanvinckenroye 508 (S13.028, 175‐250 AD), nr. 5: kom type Stuart 210b (S15.002, na 175 AD), nr. 6: kom type Niederbieber 89 (S11.192, 175‐270 AD), nrs. 7 en 8: beker type Vanvinckenroye 104a (S13.028, 190‐270 AD), nr. 9 kom type Stuart 210b (S9.120, na 175 AD), nr. 10 en 11 kom type Stuart 210b (S13.028, 1e‐3e eeuw AD), nr. 12: kom type Niederbieber 87 (S13.028, 2e‐3e eeuw AD); nr. 13: kom type Stuart 211 (S9.120, na 100 AD), nr. 14: beker type Vanvinckenroye 526 (S13.028, 175‐250 AD), nr.

15 deksel type Niederbieber 12a (S13.028), nr. 16 kom type Vanvinckenroye 479 variant 4 (S15.021, 150‐300 AD), nr. 17: bord type Vanvinckenroye 157 (S15.111), nr. 18: beker type Vanvinckenroye 525 (S9.120, 165‐200 AD). Schaal 1:4.

Afbeelding 58. Potten van grijs aardewerk (alle 2e‐3e eeuw AD). Nr. 1 (S9.120), nr. 2 (9.120), nr. 3 (S13.900), nr. 4 (S13.028), nr. 5 (S9.900), nr. 6 (S12.001), nr. 7 (S13.900), nr.

8 (S13.028), nr. 9 (S9.121), nr. 10 (S15.900), nr. 11 (S11.192), nr. 12 (S13.028). Schaal 1:4.

Afbeelding 59. Amforen. Nr. 1: standamfoor type Haalebos 8052 (S9.003, na 125 AD), nr. 2:

amfoor type Gauloise 4 (S13.028), nr. 3 standamfoor type Brunsting 22 (S15.002, na 150 AD), nr. 4 standamfoor type Haalebos 8052 (S15.900, na 125 AD). Schaal 1:4.

Afbeelding 60. Wrijfschalen. Nr. 1: type Vanvinckenroye 352 (S9.120, 175‐300 AD), nr. 2:

type Vanvinckenroye 253 (S13.028, 100‐175 AD), nr. 3: type Vanvinckenroye 352

(S9.120+S11.027, 200‐270 AD), nr. 4: type Vanvinckenroye 253 (S.9.120, 3e eeuw), nr. 5:

type Vanvinckenroye 352 (S9.120, 200‐300 AD), nr. 6: type Vanvinckenroye 352/353 (S13.930, 200‐270 AD), nr. 7: type Vanvinckenroye 352 (S9.120, 175‐300 AD), nr. 8: type Vanvinckenroye 94 (S13.028, 175‐270 AD), nr. 9: type Vanvinckenroye 350 (S13.028, 125‐

225 AD), nr. 10: type ? (S13.028), nr. 11 type Vanvinckenroye 350 met stempel ‘…NOF’

(S13.028, 125‐225 AD). Schaal 1:4.

Afbeelding 61. Dolia en blauwgrijs aardewerk. Nr. 1: dolium (S9.120), nr. 2: dolium (S11.192, na 175 AD)nr. 3: dolium type Stuart 147 (S11.192+S11.269), nr. 4: dolium

(S15.089), nr. 5: dolium (S13.028, 150‐270 AD), nr. 6: dolium type Stuart 147 (S15.900), nr.

7 blauwgrijs aardewerk type Holwerda BG142 (S13.028, na 150 AD). Schaal 1:4.

7.5.2 Passende scherven tussen verschillende sporen

Tijdens het passen van het Romeinse gedraaide aardewerk is niet alleen gekeken naar de potscherven uit dezelfde potstal of een ander spoor, maar ook uitvoerig naar de potscherven uit de sporen onderling. Het resultaat is dat elf keer een scherf past aan een scherf uit een ander spoor (Tabel 5). Twee keer gaat het om een scherf uit een potstal die past aan een scherf die is gevonden tijdens de aanleg van het opgravingsvlak. In twee andere gevallen gaat het om een scherf uit een potstal die past aan een scherf uit een paalspoor midden in dezelfde potstal. In een volgend geval gaat het om een scherf uit een paalspoor die past aan een scherf uit de potstal van hetzelfde hoofdgebouw. De meest interessante passende scherven komen uit drie verschillende potstallen waarvan de middelpunten circa 22 (S9.120 en S11.027) en 34 m (S9.120 en S13.028) van elkaar liggen. Het gaat hierbij om twee passende bodemscherven van terra sigillata en twee keer twee passende randscherven van wrijfschalen. Hiervan kan worden afgeleid dat deze potstallen gelijktijdig toegankelijk zijn geweest voor het deponeren van

potscherven, vermoedelijk omdat ze gelijktijdig als zodanig hebben gefunctioneerd, ofwel dat de drie hoofdgebouwen waarin die potstallen zich bevinden gelijktijdig hebben bestaan. Een verklaring voor hoe het komt dat scherven van dezelfde potten over zo’ n grote afstand terecht zijn gekomen is niet voorhanden.