• No results found

Definitief onderzoek (fase 2)

Fase 2 van het archeologisch onderzoek bestond uit de vlakdekkende opgraving van vindplaats A en vond plaats van 22 februari tot en met 9 maart 2012. Er waren vijftien werkdagen gepland voor deze opgraving maar dit bleek te krap. Om de opgraving toch tot een goed einde te brengen werd een oproep gedaan aan de vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen‐ en Peelland. De respons was groot. Vrijwilligers hebben met name meegeholpen bij het couperen en leeggraven van de sporen en met metaaldetectie. De wetenschappelijke en de dagelijkse leiding van het onderzoek waren in handen van respectievelijk Jeanne‐Marie Vroomans en Liesbet Van den Bruel.

Tijdens deze opgraving werden zes nieuwe werkputten onderzocht. In werkput 10 (660 m2) werden twee greppels gevonden en verder nauwelijks andere archeologische sporen. In werkput 11 (715 m2) werden gebouwplattegronden uit de Romeinse tijd en enkele meilers gevonden. In werkput 12 (422 m2) werden een waterput uit de Romeinse tijd en een middeleeuwse greppel onderzocht. In werkput 13 (634 m2) en 14 (996 m2) werden verschillende elkaar overlappende Romeinse gebouwplattegronden en een meiler gevonden. Vervolgens werd de tijdens fase 1 al opengelegde werkput 9 verder onderzocht en uitgebreid. Ook hier werden de sporen van verschillende Romeinse gebouwen gevonden. De uiteindelijke oppervlakte van werkput 9 bedroeg 1462 m2. Ook in werkput 15 (1428 m2) bevonden zich sporen van verschillende gebouwen uit de Romeinse tijd en een meiler. Tijdens fase 2 is een oppervlakte van 6344 m2 opgegraven (Afbeelding 15).

Zoals gewoonlijk werden de werkputten aangelegd met een graafmachine met een platte graafbak door een machinist met ervaring in archeologisch graafwerk. Er is telkens één vlak aangelegd dat zich direct op de overgang van de bovengrond (het plaggendek) en de natuurlijke ondergrond (het dekzand) bevond. De aangelegde vlakken en de stort zijn systematisch afgezocht met een metaaldetector. Na aanleg van het vlak zijn de

aangetroffen sporen opgeschaafd en ingekrast waarna de werkputten werden gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:50. Alle sporen zijn gecoupeerd,

gefotografeerd en getekend op schaal 1:20. De noordwand van de werkputten 12 en 13 is gefotografeerd en ingetekend op schaal 1:20. Van de aangelegde vlakken zijn in principe om de 5 meter hoogtematen gemeten met een waterpas. De aangetroffen vondsten zijn verzameld per spoor en of stratigrafische laag. Bijzondere vondsten zijn afzonderlijk ingemeten. Vlakvondsten zijn verzameld in vakken van 5 x 5 m.

Vindplaats A kon grotendeels worden opgegraven.

De bedoeling was om tijdens fase 2 ook vindplaats B uitgebreider te onderzoeken. Dit terreindeel stond als gevolg van sneeuwsmeltwater en overvloedige regenval geheel onder water. Er had hier ook nog geen explosievenonderzoek plaats gevonden. Ook diende hier ook de tijdens fase 1 in werkput 2 gevonden plaggenput nog te worden opgegraven. Provisorisch werd het ondergelopen terreindeel door Bodac droog gepompt. Door de van water verzadigde grond bleek het niet verantwoord de

plaggenput naar behoren op te graven. Het bleek niet mogelijk een coupetekening te maken. Laagsgewijs werd de put tot op de bodem verdiept. Zoals meestal het geval is bij plaggenputten bleek ook deze put te zijn gefundeerd op de velg van een karrenwiel.

Enkele potscherven uit de vulling dateren de put in de zeventiende eeuw. Vanwege de natte omstandigheden werd vindplaats B niet verder onderzocht.

Afbeelding 14. Overzicht van de opgraving die werd uitgevoerd met hulp van vrijwilligers van de Archeologische Vereniging Kempen‐ en Peelland.

Afbeelding 15. Overzicht van de ligging van werkputten (wp) en de meetpunten in het onderzoeksgebied in fase 2.

Afbeelding 16. Het onder water staande onderzoeksterrein ter hoogte van vindplaats B.

5.3.3 Administratie

Tijdens de opgraving zijn dagrapporten geschreven over de werkzaamheden en de vorderingen. Direct na aanleg van iedere werkput zijn foto’ s van het aangelegde vlak gemaakt. Alle tijdens het veldwerk gemaakte foto’ s zijn geregistreerd in een fotolijst.

Van alle aangelegde werkputten zijn vlaktekeningen gemaakt op schaal 1:50. De tekenvellen met de vlaktekeningen zijn genummerd en geregistreerd op een

tekeningenlijst. De coupes van de sporen zijn alle gefotografeerd, getekend op schaal 1:20 en geïnterpreteerd. De sporen zijn op de vlaktekeningen per werkput genummerd en gedocumenteerd in een sporenlijst. De vondsten zijn genummerd, voorzien van vondstkaartjes en geregistreerd in een vondstenlijst. De tijdens de opgraving gemeten hoogten zijn geregistreerd op hoogtematenformulieren en op de vlaktekeningen.33

5.3.4 Meetsysteem

Tijdens fase 1 van het onderzoek is in de werkputten 1, 2, 4 en 9 aan de hand van houten piketjes een tijdelijk meetsysteem gebruikt. Later zijn deze piketjes door de afdeling Geo‐Informatie van de gemeente Eindhoven samen met de werkputten van fase 2 ingemeten en voorzien van de landelijke x‐ en y‐coördinaten. In de werkputten 5, 6, 7 en 8 zijn piketjes uitgezet door medewerkers van Bodac en door hen ingemeten in het landelijke coördinaten‐systeem.

Omdat er in de directe omgeving van het onderzoeksterrein geen NAP‐bouten aanwezig waren is tijdens fase 1 een putdeksel in het trottoir aan de Noord‐Brabantlaan gebruikt als tijdelijke referentie voor de hoogtemetingen. De hoogte van deze putdeksel is later ingemeten door de afdeling Geo‐Informatie van de gemeente Eindhoven en werd bepaald op 19,17 m + NAP. Dit punt is ook gedurende fase 2 gebruikt als hoogte‐

referentie.

33 De tijdens het onderzoek samengestelde lijsten en de vondstenlijsten zijn ingevoerd in het archeologisch informatiesysteem ArcheoLINK en de veldtekeningen zijn gedigitaliseerd in KaartLINK.

6 Sporen en structuren

6.1 Inleiding

In de 15 werkputten gezamenlijk zijn in totaal 793 sporen ingetekend. Hiervan hebben er 144 een natuurlijke oorzaak; meestal zijn dat als gevolg van bodemvorming ontstane bodemverkleuringen. Dat er zo veel natuurlijke bodemverkleuringen op de

veldtekeningen werden ingetekend komt omdat de archeologische sporen door extreem sterke uitloging moeilijk of vaak nauwelijks herkenbaar waren (Afbeelding 17). Daarom werden preventief alle verkleuringen ingetekend en tijdens het couperen bleek dan vaak dat ze een natuurlijke oorzaak hadden. De uitloging van de sporen zal zijn ontstaan door verlaging van de grondwaterspiegel in de vorige eeuw. Onder de natuurlijke sporen bevinden zich ook enkele sporen die zijn ontstaan als gevolg van het omvallen van een bomen. In totaal 49 sporen hebben een recente oorsprong.

De meeste van de 600 archeologisch relevante antropogene sporen dateren uit de Romeinse tijd. Daaronder bevinden zich veel paalsporen die meestal toegeschreven kunnen worden aan verschillende gebouwplattegronden (Afbeelding 18).

type aantal

paalspoor 437 potstal 9 wandgreppel 23

‘kuil’ 84 walgreppel 4

greppel 34

waterput 2 meiler 7 recent 49 natuurlijk 144

totaal 793

Tabel 1. Overzicht van typen en aantallen opgegraven grondsporen. Met walgreppel wordt een greppel bedoeld die langs een aarden wal lag; aan de andere zijde van die wal lag ook zo’ n greppel.

Afbeelding 17. Voorbeeld van een van de extreem sterk uitgeloogde sporen, in dit geval een middenstaander van een Romeins hoofdgebouw. Het spoor wordt doorsneden door een laatmiddeleeuwse walgreppel waarvan de grijsbruine vulling zich onder het fotobordje bevindt.

Afbeelding 18. Overzichtsplattegrond van alle sporen.

Afbeelding 19. Overzichtsplattegrond van de Romeinse en middeleeuwse structuren.

6.2 Romeinse tijd

6.2.1 Inleiding

De sporen uit de Romeinse tijd duiden op een meerfasige nederzetting die, zoals blijkt uit de datering van de gebouwplattegronden en de vondsten, in de jaren tussen circa 50 of 125 en uiterlijk 270 werd bewoond. Van de nederzetting is ruim een halve hectare opgegraven (vindplaats A). De nederzetting wordt in het westen begrensd door het beekdal van de Rundgraaf. De dichtheid van sporen neemt in het oosten van het

opgegraven terrein beduidend af. In het noorden en het zuiden liggen een reeks sporen en structuren tegen de randen van het onderzoeksterrein. Dit duidt erop dat de

nederzetting zich in die richtingen verder uitstrekte en dus dat de nederzetting niet volledig kon worden opgegraven. In het noorden loopt de Noord‐Brabantlaan, daar onder zal de archeologische ondergrond geheel zijn weggegraven, en in het zuiden het voormalige bedrijventerrein, waarvan niet bekend is of zich daar nog archeologische overblijfselen bevinden.