• No results found

6.2 Romeinse tijd

6.2.14 Bijgebouwen en spiekers

Tijdens de opgraving zijn (gedeelten van) de plattegronden van vier vermoedelijke bijgebouwen en drie spiekers gevonden.

Bijgebouw 1 (structuur 18) oversnijdt hoofdgebouw 3. Het is 11,5 m lang, de plattegrond is verre van compleet. Drie relatief grote paalsporen zijn mogelijk middenstaanders. In de kern van een van deze mogelijke middenstaanders (spoor 15.39) zijn vier potscherven gevonden van gedraaid Romeins aardewerk. Deze zijn niet nader dateerbaar. Onderin spoor 15.46 is relatief veel verbrande leem gevonden.

Van bijgebouw 2 (structuur 21) zijn slechts twee paalsporen gevonden die 4 m van elkaar liggen. In paalspoor 10.03 zijn enkele potscherven gevonden die niet nader zijn te dateren dan in de Romeinse tijd.

Drie vondstloze paalsporen zijn van het 12 m lange bijgebouw 3 (structuur 27). Ze hebben een onderlinge afstand van 5,5 en 6,5 m en zijn 54 tot 69 cm diep.

Ook van het eveneens vondstloze bijgebouw 4 (structuur 27) zijn slechts drie

paalsporen gevonden die mogelijk als middenstaanders hebben gediend. De lengte van dit gebouw bedraagt 11,75 m. De afstand tussen de paalsporen bedraagt 5,5 en 6 m, ze zijn 40 tot 62 cm diep.

De drie spiekers hebben afmetingen van 2,5 bij 2 m (spieker 1, structuur 4), 3 bij 2,5 m (spieker 2, structuur 17) en 2,5 bij 1,8 m (spieker 3, structuur 19). De eerste twee hebben elk 1 scherf van gedraaid Romeins aardewerk opgeleverd, de derde was vondstloos.

Afbeelding 35. Plattegrond van bijgebouw 1 (structuur 18).

Afbeelding 36. Plattegrond van bijgebouw 2 (structuur 21).

Afbeelding 37. Plattegrond van bijgebouw 3 (structuur 27).

Afbeelding 38. Plattegrond van bijgebouw 4 (structuur 28).

Afbeelding 39. Plattegronden van de drie spiekers.

6.2.15 Waterput (structuur 9)

De enige Romeinse waterput die tijdens de opgraving is gevonden ligt in het beekdal van de Rundgraaf. Kort na het couperen scheurde het profiel waardoor er geen tekening van kon worden gemaakt, maar wel enkele foto’ s. De insteek heeft een doorsnede van ongeveer 2,5 m, de put is minimaal 2 m diep. De putconstructie bestaat uit een houten ton maar het hout is erg slecht geconserveerd. Hierdoor kan de hoogte van de ton niet worden bepaald. De diameter van de ton bedraagt maximaal circa 70 cm. Uit de kern komt een scherf van een gladwandige Romeinse kruik die niet nader dateerbaar is.

Afbeelding 40. Bovenaanzicht en doorsnede van de waterput (S12.001, structuur 9). De pijl geeft de plaats aan van de resten van de eikenhouten ton.

6.2.16 Kuilen

Verspreid over vindplaats A zijn 77 kuilen aangetroffen waarvan er tien aan de hand van de daarin gevonden potscherven met zekerheid gedateerd kunnen worden in de

Romeinse tijd.43 In geen enkel geval is de functie van deze kuilen nader te bepalen. In kuil 14.08 werden een reeks potscherven van Romeins aardewerk gevonden die

gedateerd kunnen worden in de jaren circa 125‐270. Een bijzondere vondst uit deze kuil is een zilveren vingerring.

Afbeelding 41. Doorsnede van kuil 9.203.

Afbeelding 42. Doorsnede van kuil 11.200.

43 Spoor 9.108, 9.110, 9.116, 9.203, 11.200, 14.005, 14.008, 14.039, 15.009 en 15.184.

6.3 Middeleeuwen

6.3.1 Meilers

Verspreid over vindplaats A zijn zeven meilers aangetroffen. Deze zeer houtskoolrijke kuilen zijn overblijfselen van de productie van houtskool, vermoedelijk ten behoeve van de productie van ijzer uit ijzeroer. Tijdens de houtskoolproductie bestond een meiler uit een compacte stapel hout die werd afgedekt met plaggen met daarin luchtgaten. Meilers werden in principe altijd aangelegd in een bos want alleen daar is voldoende hout aanwezig.

Zes van de op het onderzoeksterrein aangetroffen meilers hebben een ronde vorm met een gemiddelde doorsnede van 125 cm.44 De zevende meiler is langwerpig van vorm en meet 80 bij 300 cm.45 De diepte varieert van 6 tot 50 cm. In enkele meilers zijn

potscherven van handgevormd aardewerk en van gedraaid Romeins aardewerk gevonden alsmede een vuurstenen kern, een slijpsteen en een kleine hoeveelheid verbrand bot. Deze vondsten moeten er secundair zijn ingekomen en geven dus geen datering van deze sporen. Van het houtskool van drie meilers (telkens eikenhout46) is de ouderdom bepaald door middel van C14‐dateringen (tabel 2).47 Daaruit blijkt dat de langwerpige meiler uit de vijfde of zesde eeuw dateert en twee ronde meilers uit de elfde, twaalfde of begin dertiende eeuw. De ouderdom van de langwerpige meiler is hoogst opmerkelijk want deze dateert uit een periode waaruit we uit Noord‐Brabant nauwelijks archeologische vondsten kennen. Doorgaans wordt er daarom van uit gegaan dat het gebied toen onbewoond was. De datering van de andere twee meilers valt in een tijdspanne waaruit we in de regio wel allerlei bewoningssporen hebben.

Van meiler S11.05 is een lakprofiel gemaakt dat wordt bewaard in het Erfgoedhuis Eindhoven.

spoor vorm meiler lab.nr. datering kalenderjaren

11.12 rond GrA‐57774 885 ± 30 1041‐1220 AD 11.05 rond GrA‐57758 960 ± 35 1018‐1158 AD 9.50 langwerpig GrA‐57755 1565 ± 35 412‐569 AD

Tabel 2. C14 dateringen van drie verschillende meilers.

44 Spoor 11.005, 11.012, 12.004, 14.056, 15.188 en 15.191.

45 Spoor 9.50.

46 Van der Meer 2014, 4.

47 Gecalibreerd met het programma OxCal 4.2 (Bronk Ramsey 2009).

Afbeelding 43. Bovenaanzichten en profielen van de zeven meilers.

Afbeelding 44. Profiel van meiler 9.50, blijkens C14‐datering uit de vijfde‐zesde eeuw.

Afbeelding 45. Profielen van meiler 11.05, blijkens C14‐datering uit de elfde‐twaalfde eeuw.

Afbeelding 46. Profiel van meiler 11.12, blijkens C14‐datering uit de elfde‐twaalfde‐begin dertiende eeuw.

6.3.2 Greppels

In het onderzoeksterrein (vindplaats A) zijn vijf greppels aangetroffen die door een groot deel van het terrein lopen en sporen uit de Romeinse tijd doorsnijden. Het gaat hierbij om een tot 42 cm diepe greppel langs de rand van het beekdal van de Rundgraaf en twee dubbele greppels. In de greppel langs het beekdal is 1 scherf gevonden van grijs gedraaid aardewerk, dat uit de veertiende of vijftiende eeuw dateert. De dubbele

greppels, die slechts maximaal 22 cm diep zijn en gemiddeld 2,5 m van elkaar liggen, dateren vermoedelijk uit de late middeleeuwen en zullen wijzen op het destijds bestaan van een aarden wal tussen elk van deze dubbele (wal)greppels.48 Op de datering van deze greppels in de late middeleeuwen wijzen enkele potscherven van grijs gedraaid aardewerk uit de veertiende of vijftiende eeuw. Op het onderzoeksterrein liggen de paren walgreppels haaks op elkaar, een paar ligt haaks op de greppel langs het beekdal.

Afbeelding 47. De greppel langs het beekdal van de Rundgraaf.

48 Cf. Verspay 2011, 151‐155.

Afbeelding 48. De twee in zuidwest‐noordoostelijke richting lopende walgreppels.

Afbeelding 49. De twee in noordwest‐zuidoostelijke richting lopende walgreppels.

6.4 Nieuwe tijd

Het enige spoor uit de nieuwe tijd is de plaggenput in werkput 2 (vindplaats B, spoor 2.01). Deze put ligt op het erf van de in eerste instantie uit de negentiende eeuw daterende boerderij Sliffertsestraat 50, maar is zo’n twee eeuwen ouder.

Omdat vindplaats B volledig onder water stond was het problematisch de waterput op te graven, temeer omdat hier ook nog door Bodac onderzoek naar explosieven

uitgevoerd diende te worden. Uiteindelijk werd het water weggepompt en onder begeleiding van Bodac werd de put opgegraven. Op het vlak had de insteek van de waterput een diameter van circa 5,5 m. Er werd een coupe gegraven tot halverwege de diepte van de put, maar dit stortte na te zijn gefotografeerd in; een profieltekening kon daardoor niet worden gemaakt. De rest van de put werd laagsgewijs verdiept met de graafmachine. Op de bodem bleek dat deze plaggenput was gefundeerd op de velg van een karrenwiel. De bovenkant van de velg (diameter 155 cm, dikte 5 cm) lag ongeveer 2,85 m onder het vlak. Uit de onderste vulling van de kern van de waterput komen vier potscherven van roodbakkend aardewerk met gele slibversiering, die dateren uit de zeventiende eeuw. Helemaal boven in de putvulling, vermoedelijk in de nazak van de bovengrond, werd een potscherf van steengoed met een horizontaal oor gevonden. Het is een typische scherf van een voorraadpot uit Langerwehe uit de jaren circa 1775‐1900.

Het daarbij gevonden metalen belletje zal uit dezelfde tijd dateren.

Afbeelding 50. Vlaktekening van de plaggenput.