• No results found

56a

hasenbroecks procratersche·

+

weren één herte ende één ziele. Ende als daer ‖ wat

opstont

4)

onder den susteren, dat yemant wat hadde op sijn oversten· of die

oversten op die susteren Dat ondervengen

5)

sij soe guetlick· sunderlinge suster

kathrina; ende

6)

en liet niet of, al kreech si onder tijden daer wat om te lijden ende

ondanck van· sie en maeckte sie weder te vreden Want sie mochte quellike

verdragen dat yemant te onvreden

7)

was. Ende daer en spaerde sie hoer selven

niet in nacht noch dach. Doe sie die lyberye verwaerde

a)

, was sie den susteren seer

trouwe· ende diende enen yegeliken seer guetlick an des hem noet was. Niet allene

die gemene boeke

8)

Mer ock soe wat hoer suster griete ende sie hadden tot hoers

+

56b

selves behoef, daer weren

+

sie soe mylde over Dat die susteren al vryer weren over

hoer boeke ‖ dan over yemant

9)

anders. Sie gengen so oetmodelike myt horen

habijt ende droegen soe swarte doeke· dat sie mater daer ondertijden om te berispen

plach. Ende suster grieten pels daer sie dagelix in genck, was dicke ende enghe,

van ons selves vellen

10)

, als wy touwen

11)

conden. Ende sie was een wijltijdes int

koehuys voer een hulpe, mer sie en vermochtes niet Want sie was van naturen te

male weeckelick. Mer hoer vurige wille ende begeerte was merre dan hoer crachten

Dat

b)

sie wal bewijsde inden iaer ons heren, doemen schreef m cccc ende xxiiij. Doe

+

1424

soldemen cleeden

+

1) OPZOOMER,Kl. v. Diep., II, 37: vredelic.

2) één lepken, nl.perkament; lepken (verkleinw. van ‘lappe’, evenals ‘lappekijn’ en ‘lepperkijn’, 41c), stukje, snipper.

3) al.

4) opstont (verg. 49b), ontstond, nl. onaangenaamheid, twist.

5) ‘ondervangen’,voorkomen, verhinderen; eig. door tusschen beide te komen opvangen, onderscheppen (oorspr. van een voor iem. bestemden slag, stoot, steek, enz).

6) ende; vul aan: sie.

7) te onvreden (zie 125d: tonvreden, en verg. ‘tonpasse’, 6b), gramstorig, verstoord, ontstemd. KIL.: t'o n v r e d e z i j n , indigne ferre, moleste ferre, offendi.

a) Zie over de ‘armaria’ of ‘boeckwaerster’ (ook ‘bewaerster der boeken, boekenbewaerster’) in de Windesh. vrouwenkloosters deConstitutiones, pars II, cap. 11 (Arch. v. Ned. kerkgesch, dl. V, blz. 281-282; verg. blz. 381).

8) die gemene boeke,de boeken die gemeenschappelijk eigendom waren. 9) Lees: yewent,iets?

10) van - vellen, d.i.van de vellen onzer eigen dieren. 11) touwen (ook ‘gerwen’),leer looien.

b) Verg. ms. 8849-'59, fol. 225r-226v (De virgine que coluerat xim virgines). Fol. 225r - ‘inhesit’, fol. 226r, komt overeen met ‘Dat sie wal bewijsde’, 56b - ‘geprentet’, 59a; ‘Soror autem’, fol. 226r - slot, met ‘ons waert’, 65b - ‘callen’, 65d.

+

56c

ende ock professiën wal xij susteren op sante iacobs dach des apostels

a)

.

+

Doe was

suster griete van naeldewick in die koec- ‖ ken onder homysse

1)

om den susteren

te helpen, want daer vele gasten weren. Ende al waert suster griete van den susteren

verschoent inden swaersten werken· nochtans en conde hoer vurige wille niet rusten,

sie en moste hem te hulpe comen, als sij sie in noeden sach. Soe gevyelt dat sij

ene suster swaerlike sach boeren

2)

over enen groten pot. Ende doe quam sie hoer

te hulpe ende queste hoer soe seer van bynnen, dat sie op den dach voel blodes

brack. Ende voert an quelde sie ende verteerde

3)

, dat sie mydallen te bedde viel

4)

Ende suster kathrina merckte dat hoer suster griete meer tijde totten

5)

dode dan ten

+

56d

leven. Doe waert hoer natuer soe seer bestoten,

+

dat sij horen druck voer hoer suster

niet en conde ‖ verbergen, al hadde siet geerne gedaen Want sie hadde sie

uterlike

6)

lief. Ende als suster griete hoer suster kathrina bedrucket sach, segede

sie tot hoer om horen druck te versachten: ‘Siet, hoe tijrt hoer dese vleysch pot! wat

wildy hijr dus vaeke doen· gunnet my doch dat ic in vreden ruste, want ic en doech

doch nergent toe.’ Ende suster kathrina antwaerde ende segede· ‘lieve suster,

gunnet my doch dat ic u gebruke also langhe alst my god gunt. Als hiet anders

voeghet, so wil ic my gerne lijden

7)

ende u die ruste gunnen.’ Ende suster griete

krenckte

8)

vaste ende quam tot horen utersten. Ende een luttel voer hore doet quam

+

57a

suster elsbe hasenbroecks tot

+

hoer ende vande sie Ende dit was opter elf duysent

mege- ‖ den hochtijt

b)

ende onser kermyssen

9)

avent

c)

. Doe vragede sie suster

elsben, of die

a) 25 Juli.

1) onder homysse,gedurende de hoogmis, d.i. ‘de plechtige gezongen Mis, die op zon- en feestdagen aan 't hoogaltaar wordt opgedragen’ (STELLWAGEN,Roomsche woorden, blz. 138, op ‘h o o g m i s ’).

2) boeren (= boren),beuren, heffen. Ms. 8849-'59, fol. 225r: ut ... videret coquam pregrauari in subleuacione olle pregrandis.

3) ‘quellen ende verteren’,sukkelen en afnemen.

4) ‘mydallen (hetz. als “mytallen” = mit, met allen) te bedde vallen’,voorgoed te bed gaan liggen, geheel bedlegerig worden.

5) tijden tot (= tiden tot),gaan tot. Verg. 19c: began sie toe te reyden tot enen zaligen eynde. 6) uterlike,uitermate, zeer.

7) ‘hem lijden’ (= hem liden),geduld hebben, geduldig zijn. 8) ‘krenken’,verzwakken, zwakker worden.

b) 21 October (SS. Ursula et sociae).

9) ‘kermysse’,de jaarlijksche viering van het feest der kerkwijding; eig. de plechtige mis, gevierd bij gelegenheid van dat feest.

c) D.i. de dag, voorafgaande aan het feest der kerkwijding. - Te Windesheim, maar ook in de hiermede zoo nauw verwante kloosters op den St.-Agnietenberg bij Zwolle en te Diepenveen werd het feest der kerk- en altaarwijding jaarlijks gevierd op den Zondag na St. Gallus (16 October). Zie THOMAS AKEMPIS,Chronicon canonicorvm regvlarivm Montis S. Agnetis (achter hetChron. Wind. vanBUSCH), p. 39 seq.

susteren daer alriede

1)

vergadert weren

2)

· suster elsebe segede: ‘neen.’ Doe segede

sie: ‘wat bedudet dan dat hijr soe vele witter hoefden staen?’ Suster elsebe geloefdet

vastelick, ende ock ist

3)

wal te vermoden dattet die elf duysent megeden weren.

Want sie plach sij iaerlix toe eren, ende sie hadde hijr ene gewonte gemaket dat wy

sie voer malcanderen eren solden Soe dat een yegelike suster lesen solde c pater

noster elcker suster, eer sie storve: soe hadde wy wal elf m Op dat ons sante urcula

myt horen geselschap

4)a)

te hulpe queme in die ure onser doet ❘ ende dat hadde wy

vlijtelick gedaen.

+

57b

- Ende suster kathrina begeerde van hore suster grieten· als sie by

+

onsen lieven

heren queme ‖ ende sij sie enyge tijt myssede te sien inden ansichte godes Dat

sie dan geens biddens

5)

op en hielde, sie en sege sie weder in der graciën godes.

Ende sij segede: sie woldet gerne doen, mer sie solde hoer iersten over helpen

6)

·

sij hadde soe armen versumenden mensche geweest. Ende altehant, als sie myt

suster elsebe sprack, als voersz. is

b)

, genck hoer die doet an Ende die tafele waert

geslagen

c)

· ende die susteren quemen int sieckhuys. Ende altehant rustede sie

suetelike in onsen lieven heren

7)

op der elf m megeden dach Doe sie was van xxv

iaren, ende hadde x iaer in der oerden geweest. Ende suster kathrina halp hoer

suster selven cleeden

8)

ende in die kiste liggen

9)

.

1) alriede (= alreede, alrede),alreeds, reeds.

2) vergadert weren, nl.om de litanieën (d.i. de gebeden) der stervenden te lezen. 3) Bijgeschreven.

4) sante urcula - geselschap, d.i.St. Ursula met de elf duizend maagden; Lat. SS. Ursula et sociae.

a) Zie over dit onderwerp N.C. KIST,De Reenensche Kunera-legende, in betrekking tot die van Sinte-Ursula en de elfduizend maagden. Met eene afbeelding (in KISTen MOLL,Kerkhist. arch., dl. II, Amst. 1859, blz. 1-48), en A.G. STEIN,Die heilige Ursula und ihre Gesellschaft, Köln, 1879. - Verg. K. STALLAERT,De legende van de H. Kunera van Rheenen (in de Dietsche Warande, N.R., jaarg. 1891, blz. 28 volg.).

5) bidden.

6) mer - over helpen, d.i.maar zij, Katharina, moest (door gebeden) haar eerst helpen, opdat zij (uit het vagevuur) mocht komen in den hemel. Verg. 65c: Ende sie segede dat sie soe haestelijc niet over en solde gecomen hebben.

b) Zie de vorige kolom.

c) Was een der zusters haar einde nabij, dan werd de tafel (d.i.een plank met een hamer, volgens MOLL,Kerkgesch. v. Ned. vóór de Herv., dl. II, st. iii, blz, 221, aant. 1) geslagen, als een teeken voor de kloosterlingen om zich onmiddellijk naar de ziekenkamer te begeven tot het ‘lezen van de litanieën voor de stervenden’. Dit ‘tafel slaen’ (tabulam pulsare, percutere, BUSCH,Chron. Wind., passim) werd om het geluid, dat zulks veroorzaakte, ook genoemd ‘die raetel slaen’ (ratelen), 105c. Zie verder ACQUOY,Kl. te Wind., dl. II, blz. 302.

7) ‘rusten in onsen lieven Heren’ is een term der devoten. Verg. MOLL,Joh. Brugman, dl. I, blz. 285.

8) cleeden (= cleden),kleeden, aankleeden (van overledenen gezegd).

9) ZieMnl. Wdb. op ‘l i g g e n , aanm. 2’ (dl. IV, kol. 593) en V a n H e l t e n , Middeln. Spraakk., blz. 232.