• No results found

In het spraakgebruik vallen beroep, vak en professie vaak samen. De professies nemen echter een speciale plaats in. Zo bepalen professies zelf - binnen grenzen - aan welke eisen de uitoefening van dat vak moet voldoen, hoe beginners in het vak worden opgeleid, en aan welke eisen opleidingsplaatsen moeten voldoen. Ze houden registers bij van gekwalificeerden, en stellen eisen aan ervaring en bijscholing waaraan men moet voldoen om ingeschreven te blijven. Professies zijn vaak betrokken bij risico’s en risicoinschattingen, en zijn door het gebruik van hun expertise in staat om klanten en clinten in onzekere situaties te helpen (Evetts, 2003:400). Op deze manier verkrijgen professies legitimiteit en sociale status door het vertrouwen dat de maatschappij heeft in hun expertise en kennis (Goldman&Sandefur, 2009:7). Traditionele professies, zoals geneeskunde of advocatuur, maken deel uit van de elite en hebben politieke connecties, terwijl sommige professies bevoegd zijn om de beroepsmarkt te reguleren en zo een vorm van beroepscontrole uit te oefenenen (Evetts, 2003:396). In het verleden waren professies via autonomie en zelfregulering in staat om standaarden te ontwikkelen met betrekking tot opleiding, werkzaamheden en gedrag (Abbott, 1988, Freidson,1970; Larson,1977). Door het delen van deze socialisatieprocessen ontwikkelden de leden van de professies daardoor een gezamenlijke identiteit en ontwikkelden dezelfde normen over de uitoefening van hun beroep. Echter, processen van verdere specialisaties van de beroepen, globalisatie van de beroepsmarkten en toename in de macht van de cliënten, hebben de mate van cohesie in professies op de proef gesteld (Reed, 1995:587). Wat de invloed is van de staat, bureaucratische structuren en beroepsorganisaties op de ontwikkeling van professies, zal via de sociologie van professies in de volgende alinea’s verder worden besproken.

2.1.1 Invloed staat op professies:

Fournier (1999:282) gebruikt het concept ‘governmentality’ van Foucault (1991) om aan te tonen dat in de autonomie van professies externe ideeën van professionele competentie vanuit de staat, bedrijven of beroepsorganisaties zijn verwerkt. Normatieve waarden als autonomie en toegewijde diensten worden gebruikt als prikkels voor professionalisme en verwerkt als valse of selectieve ideologieën om beroepsveranderingen te faciliteren (Fournier, 1999; Muzio en allen, 2007:15). Vrijheid en controle worden verzoend waarbij werknemers aangemoedigd worden om hun ‘vrijheid’ uit te oefenen volgens ‘geschikt’ gedrag, dat gedefinieerd wordt door ‘systemen van waarheid’, zoals expertise en praktische kennis (Fournier, 1999:283). Johnson (2005) gebruikt eveneens het begrip ‘governmentality’van Foucault (1991) om te analyseren hoe professies door de staat gebruikt worden om bepaalde politieke doelstellingen te behalen. Systemen van notatie, documentatie, evaluatie, monitoring en calculatie worden door de staat geproduceerd en gebruikt om een sociale wereld te construeren en te reguleren (Johnson, 2005:13). De expertise van professies maakt onderdeel uit van deze systemen. Professies identificeren problemen, zorgen voor de bemanning van organisaties die deze problemen begeleiden en ontwikkelen instrumenten om problemen te op te lossen. Professies kunnen zo als socio-technische middelen gebruikt worden die intrinsiek de doelstellingen van de staat vertegenwoordigen (Johnson, 2005:13; Reed, 1996:576). De toenemende interesse en controle via totaliserende procedures van overheden in economische, demografische en politieke verschijnselen wordt door ook wel door Foucault verklaard volgens het concept ‘biopower’. Het menselijk lichaam wordt als een object gezien dat via systematische politieke aandacht en interventie gecontroleerd en gemanipuleerd kan worden (Foucault, 1991; Rabinow, 1984:16). Dit gebeurd op diverse manieren, namelijk via trainingen van het lichaam, via standaardisaties van acties in een bepaalde tijdsspanne, en via de controle over ruimte. Een specifieke techniek van ‘biopower’is de techniek van normalisatie. Normalisatie is een systeem van gegradeerde en meetbare intervallen waarlangs individuen gedistribueerd kunnen worden rond een norm ( Ibid, 1984:16). Volgens Foucault worden statische methoden steeds aantrekkelijker omdat er zo gekeken kan worden naar wat normaal en abnormaal is in een populatie; via cijfers wordt een ‘gepaste’ werkidentiteit geconstrueerd waarnaar werknemers worden gedisciplineerd en genormaliseerd (Hacking, 1982; Fournier, 1999:281).

2.1.2 Invloed bureaucratische structuren op professies:

Professies komen steeds meer onder de invloed van bureaucratische werkstructuren van werknemersorganisaties en bedrijven te staan. Volgens een deel van de literatuur over de sociologie van professies komen de autonomie en zelfregulering van professies in gedrang (Freidson,1983). Indicatoren als verantwoording en prestaties worden belangrijker waarbij professionals worden beoordeeld en vergeleken op hun waarde voor het bedrijf. Een voorbeeld hiervan is de waarde die wordt gehecht aan de ontwikkeling van competentiegerichte kwalificaties zoals het behalen van accreditaties, waarbij professionalisering gebonden wordt aan de belangen en prioriteiten van de grote

30

bedrijven die de sector domineren (Muzio en allen, 2007). Daarnaast worden er financiële beperkingen opgelegd, is er een toename in werkdruk en uitbreiding van functies, en moet men moet vaker voldoen aan externe (vaak politieke) doeleinden. Ook worden werkplaatsen steeds bureaucratischer en hiërarchischer georganiseerd. Werknemers moeten dus gaan functioneren volgens de normen van het bedrijf of werkgeversorganisatie, waardoor de normen van de professie in het gedrang komen. Een ander punt van aandacht in de literatuur is de invloed van rationalisatie en codificatie van kennis en de implicaties die dit met zich mee brengt voor professies (Gorman&Sandefur, 2010:283). Dit zou leiden tot het verlies van de controle over de eigen kennis en expertise van de professie. Voorbeelden zijn het werken volgens medische protocollen en richtlijnen in de geneeskunde wat in sommige gevallen heeft geleid tot weerstand onder dokters (Ibid, 2010:283, Timmermans&Berg, 1997).

Een ander deel van de literatuur suggereert echter dat professies niet moeten worden gezien als ‘passieve’slachtoffers van de bureaucratie; vanwege hun dynamische identiteit zijn professies middels verschillende strategieën in staat zich aan te passen of zelfs te verdedigen, en daarbij de controle over bepaalde normen en technische expertise van de professie te blijven behouden (Ibid, 2010; Muzio&Kirkpatrick, 2011, Wallace, 1995). Professies kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om organisatorische structuren en systemen zelf te kolonialiseren zodat traditionele objectieven van de professie worden behouden (Muzio&Kirckpatrick, 2001:396). Daarnaast kan er een proces van interne restratificatie plaatsvinden waarbij er bijvoorbeeld een ‘kennis’ elite en een ‘administratieve’elite ontstaat (Freidson, 2011). Professies krijgen zo een ‘hybride’karakter waarin liberale en management functies worden gecombineerd in het voordeel van de professie (Reed, 1995:589). Volgens Goldman & Sandefur (2010) wordt de institutionele controle over bijvoorbeeld expertise meestal opgelegd door leden van de eigen beroepsgroep; autonomie op het niveau van professies blijft daardoor aanzienlijk, maar gaat wel ten koste van de autonomie op individueel niveau (p.286). Indien professies minder institutionele autonomie weten te bereiken en minder controle hebben over hun eigen expertise, worden veranderingen voornamelijk gestuurd door politieke objectieven en minder door professionele belangen (Kirckpatrick&Akroyd, 2003:15).

2.1.3 Beroepsorganisaties:

Tot nu toe gaat de besproken literatuur uit van professies als een homogene groep die zich stand moet houden tussen economische, organisatorische en politieke factoren. Er kunnen echter ook conflictsituaties in professies zelf ontstaan. Volgens Gorman & Sandefur (2010) leiden specialisatie processen, de invloed van organisatiestructuren, de globalisatie van de markten en de sociodemografische integratie van historische demografische beroepen, tot fragmentatie van beroepsgroepen doordat ze de ontwikkeling van een gezamenlijke beroepsidentiteit ondermijnen. Nieuwe werkcondities en relaties leiden tot nieuwe normen en waarden van professies en daarbij ook tot nieuwe bronnen van ethische conflicten (Gorman&Sandefur, 2010:288). Beroepsorganisaties

worden vaak gezien als verenigingen die beheerd worden door leden van de eigen beroepsgroep, en die voor continuïteit en stabiliteit zorgen. Dit doet de beroepsorganisatie door het beheer van licenties, het aanbieden van nascholingen, het bijhouden van professionele ontwikkelingen en de beroepsgroep te disciplineren via gedragscodes. Ook fungeert de beroepsorganisatie als bemiddelaar naar andere actoren, zoals bijvoorbeeld de staat of andere beroepsgroepen, en vertegenwoordigen daarbij de identiteit en collectieve belangen van de beroepsgroep naar de buitenwereld toe (p.59).

Volgens Greenwood et. al. (2002) spelen beroepsorganisaties echter ook een belangrijke rol in het proces van beroepsveranderingen. Beroepsorganisaties zijn namelijk in staat een discussie te introduceren in de beroepsgroep en zo de onderhandeling aan te gaan met de beroepsgroep. De auteurs noemen dit ook wel het proces van ‘theoretisering’ dat verandering moet gaan legitimeren (Greenwood et. al, 2002:60). De beroepsorganisatie heeft dus zowel een conservatieve rol, namelijk het bewaken van de normen en waarden van de beroepsgroep, als een vernieuwende rol door veranderingen middels ‘theoretisering’ te introduceren en te reguleren. Greenwood et al. (2002:75) laten zien dat beroepsorganisaties veranderingen enkel kunnen verwezenlijken indien deze veranderingen de traditionele normen van de professie in zich dragen. Indien er een morele acceptatie van de verandering plaatsvindt kan deze vervolgens doorgevoerd en geïmplementeerd worden. Een belangrijke factor van invloed op ‘theoretisering’is de verdeeldheid in een beroepsgroep: hoe groter deze verdeeldheid hoe moeizamer het proces van ‘theoretisering’verloopt door de verschillende belangen die subgroepen er op na houden (Ibid, 2002:75). Deze verschillende belangen en subgroepen worden volgens Bucher&Strauss verklaard door professies te zien als een verzameling van heterogene groepen, of ‘segmenten’, waarbij deze segmenten verschillende identiteiten, waarden en belangen vertegenwoordigen (1964:325). In een beroep heeft men bijvoorbeeld specialisaties maar ook in deze specialisaties zijn er weer subgroepjes, die er elk hun eigen ideeën en doelen in het leven op na houden. In plaats van dus te kijken naar professies als een homogene groep en de mate van cohesie en sociale structuur in deze groep te bestuderen, richten Bucher&Strauss zich op de onderlinge belangenconflicten tussen segmenten van professies (1964:326). Deze segmenten in professies kunnen over de volgende factoren in conflict zijn: eigen missie in het beroep, hoe werkactiviteiten eruit zien, methodologie en technieken gebruikt in de professie, omgang met cliënten en collega’s, belangen en beroepsverenigingen, certificeringen en gedragscodes. Deze segmenten vertegenwoordigen een ideologie en ontwikkelen tactieken om een positie te veroveren zodat de ideologie nagestreefd kan worden. Daarnaast zijn deze segmenten dynamisch waarbij de ‘grenzen’ van deze segmenten continu aan het veranderen zijn door allerlei invloeden. Dit wordt eveneens door Abbott (1989) beaamd die aangeeft dat de totstandkoming van jurisdicties van professies niet absoluut is, maar de uitkomst is van een voortdurend onderhandelingsproces. Volgens Bucher en Strauss (1964) treden de meeste conflicten op in professies over welke segmenten de macht nemen in de beroepsvereniging.

32

2.1.4 Sociologie van professies en de veterinaire professie:

De sociologie van professies geeft globaal inzicht in de veranderingen die professies de afgelopen decennia zijn ondergaan. Externe factoren die van invloed zijn op professies, zoals de staat als ‘disciplinerend mechanisme’ en de invloed van bureaucratische structuren op professies zijn bediscussieerd, evenals interne factoren van professies die tot conflictsituaties kunnen leiden. Als men kijkt naar de veterinaire professie, moeten dierenartsen zich sinds enkele jaren conformeren aan maatregelen en kwaliteitssystemen die de autonomie van de beroepsgroep op de proef stellen. Deze maatregelen reflecteren politieke doelstellingen om de transparantie van de beroepsgroep te verhogen om zo meer inzicht en controle te krijgen over de dagelijkse werkzaamheden van dierenartsen. De invoer van disciplineringstechnieken en bureaucratische werkstructuren leidt echter niet tot een totale bureaucratische controle van de veterinaire professies. Er ontstaat weerstand vanuit de beroepsgroep op zowel de aanpak van de Nederlandse overheid als die van de beroepsorganisatie KNMvD. Daarnaast ontstaat er een interne fragmentatie in de beroepsgroep zelf. Via het concept ‘grensobjecten’ van Star&Griesemer (1989) zal er verklaard worden waarom de implementatie van de maatregelen in de veterinaire beroepsgroep niet geheel vlekkeloos verloopt.