• No results found

(1903-1907)

‘Wij dachten hierbij onder kerk aan kerkdienaren, navolgende in de vormen van den modernen tijd, het al wel doende rondgaan van Christus, maar niet aan kerkdienaren de staatszucht entende in het sociale leven en hun gezag leggende in de burgerlijke en burgerschapsrechten der gelovigen. Christus deed niet in de zaken van het burgerlijk gezag: Mijn rijk is niet van deze wereld (Joh. 18, 36).’ (Van Dalsum, DV / 291) gezag: Mijn rijk is niet van deze wereld (Joh. 18, 36).’ (Van Dalsum, DV gezag: Mijn rijk is niet van deze wereld (Joh. 18, 36).’ (Van Dalsum, DV

Centraal in dit hoofdstuk staat Van Dalsums inzet voor de landarbeiders en de kleine pachters tegenover de grootgrondbezitters en hun rentmeesters. Zijn ijver voor een beter kredietstelsel deed boerenbonden en dertien boerenleenbanken ontstaan, waardoor de welvaart in de streek toenam. Van Dalsums aanpak riep grote weerstand op bij de rentmeesters en de gegoede katholieke burgers. Ook de locale katholieke kerk keerde zich tegen Van Dalsum. Voor de groeiende tegenstellingen worden verklaringen gegeven. De regionale katholieke pers was verdeeld. De Zeeuwsche Koerier en De Zeeuwsche KoerierDe Zeeuwsche Koerier Het Hulsterblad vertolkten Van Dalsums opvat-Het HulsterbladHet Hulsterblad

tingen, Zelandia dat van de katholieke kiesverenigingen. De Vierde Bredasche Katholiekendag in Hulst (1908) toonde aan dat de verhouding tussen de dioce-sane kerk en Van Dalsum verstoord verstoord was.

De komst van Hendrik Albert van Dalsum in Hulst

Bij Koninklijk Besluit van 20 maart 1903 werd Van Dalsum benoemd tot ‘notaris binnen het arrondissement Middelburg, ter standplaats Hulst’, als opvolger van notaris A.M. van Rijsoord van Meurs.1 Zijn beëdiging vond plaats op 8 april 1903 te Hulst.2 Daarmee kreeg Hulst voor het eerst na lange tijd weer een katholieke notaris. Even later verscheen een welkomstwoord in Het Hulsterblad:Het HulsterbladHet Hulsterblad

3

De ‘wiedkooi’ van Axel en Boschkapelle, 1910/1920. De landarbeiders – mannen, vrouwen en kinderen – zijn bezig met erwten trekken. De man die rechts op de onderste foto op de gevulde zakken zit, houdt de telling bij (fotocollectie E. Steijns, Kloosterzande)

3 HB. nr. 1978, 4 april 1903.

4 Van Dalsum in het voorwoord van het manuscript De Wereldrevolutie.

5 KDC, Aalberse-archief, toegangsnr. 169, inv. nrs. 27-38 (36) brief van Van Dalsum aan P. Aalberse, 23 mei 1903. Zie bijlage 7.

‘Maar de rentmeester is een joviale man. Allen die hem zouden kunnen scha-den noodigt hij nu en dan op een diner met een fi jne fl esch, tot scha-den majoor der maréchaussee in begrepen. Dit laatste is een algemeen gebruik. Maar wonderlijk snel was algemeen bekend dat de nieuwe notaris geheelonthouder is omdat daaruit volgde dat hij niet met een fi jne fl esch is te vangen.’

Om toch enige aansluiting bij de notabelen te krijgen werd de nieuwe notaris lid van de katholieke kiesvereniging en zelfs aandeelhouder van het politieke orgaan

Zelandia, maar hij voelde zich bij hen niet thuis. De notabelen waren volgens de

brief niet te vinden voor verenigingen die loonsverhogingen bepleitten en wilden geen boerenorganisatie met leen- en spaarbanken, volgens Van Dalsum ‘juist de twee die nodig zijn’. Zij kenden slechts een uiterlijke vorm van godsdienstigheid, ‘de godsdienst belijden in geest en in waarheid, dus in rechtvaardigheid en liefde, is echter onbekend, tenzij onder de armen die in nederigheid het hoofd buigen.’ Hij signaleerde ook andere misstanden. Bierbrouwers verschaften geldkrediet en gaven gronden in erfpacht onder beding dat er dertig jaar lang in het pand herberg diende te worden gehouden, ook al zou er van een volledige schuldafl ossing sprake zijn. Men kent hier, aldus Van Dalsum, 85 herbergen op nog geen 3000 inwoners. Zoals een pastoor hem vertelde, ‘leeft de bevolking hier in een serviele geest. Ge begrijpt nu enigszins mijn toestand,’ schreef hij Aalberse in dezelfde brief. ‘Ik schreef voor drie weken aan dr. Ariëns: voor de goede zaak kan nog niet het zaad worden uitgestrooid, de vore moet eerst nog worden geploegd. Maar deze toestand is juist iets voor mij.’ Van Dalsum zette de eerste stappen tot verbetering van de situatie ‘De heer H.A. van Dalsum, de nieuwbenoemde notaris, zal zich op het eind

dezer maand alhier komen vestigen. De heer H.W. Neervoort blijft als kandidaat-dezer maand alhier komen vestigen. De heer H.W. Neervoort

dezer maand alhier komen vestigen. De heer H.W. Neervoort

notaris op het kantoor werkzaam. Volgens Het Centrum in zijne tegenwoordige woonplaats een steunpilaar der Katholieke Partij, die hem ongaarne ziet heen gaan. Van verschillende katholieke corporaties maakt hij daar deel uit, o.a. van de r.k. Kiesvereniging, het Kruisverbond en de St. Vincentiusvereeniging. Op dergelijk getuigenis hebben wij alle reden den heer Van Dalsum het welkom in onze veste toe te roepen.’3

De overgang van de grote stad Arnhem naar het vestingstadje Hulst viel Van Dalsum niet licht. Hulst viel Van Dalsum

Hulst viel Van Dalsum

‘Als wij den eersten dag in Hulst in een hotel overnachten en uitza-gen naar het eenzame marktplein, kwam in ons wel de gedachte en het gevoel dat wij hier in Hulst door God en alle goede mensen waren verlaten.’4 Op 6 april betrok hij zijn huis, annex kantoor, in de Gentsestraat en op 6 september van dat jaar kwam ook zijn zus Lize, genoemd naar haar tweede naam Elizabeth, bij hem wonen. Er was ook sprake van een derde huisgenoot, Joseph Sneps. Deze was volgens zijn inschrijving bij de burgerlijke stand een wees-jongen uit Arnhem over wie Van Dalsum als voogd was aangesteld. Joseph vertrok na een klein jaar naar Bergen op Zoom.

De eerste weken na zijn komst verbaasde Van Dalsum zich over veel. Een uitvoerige brief aan Aalberse liet aan duidelijkheid niets te wensen over: zowel binnen als buiten het notariaat bespeurde hij ‘eigenaardigheden’.5 Met zijn brief wilde hij Aalberse op de hoogte stellen van verschillende aangetroffen misstanden en vooral ‘den zedelijken steun van Den Haag’ verkrijgen voor de acties die hij al aan het ondernemen was. Welke waren deze eigenaardigheden? Buiten het notariaat vielen hem bijzondere bepalingen op in de pachtcontracten van het Kroondomein Rentambt Hulst, de gesloten kring van de notabelen en de vele functies van de rentmeester, baron Collot d’Escury, die tevens burgemeester van functies van de rentmeester, baron Collot d’Escury

functies van de rentmeester, baron Collot d’Escury

de gemeente Hontenisse was, waar alle gemeenteraadsleden tevens pachters van hem waren. Onenigheden konden gemakkelijk tot confl icten uitgroeien.

tot notaris logeerde (fotocollectie E. Taelman)

De Gentsestraat in Hulst in 1910. In het huis met het balkon, het derde van rechts, woonde notaris Van Dalsum (fotocollectie E. Taelman)

6 Afschrift brieven van Van Dalsum aan F. Hombach, 20 mei 1903 en aan de offi cier van Justitie, 22 mei 1903. KDC, Aalberse-archief, toegangsnr. 169 (27-38) inv. nr. 36.

7 Op de bijeenkomst in Klarenbeek van 16 juni 1903 waren Aalberse en Van Dalsum aanwezig volgens de leden- en presentielijst. KDC, Gisbert Brom-archief.

8 Naar Van Dalsum oordeelde was de persoonlijke verhouding tussen hen beiden goed, vgl. DV. nr. 10, 4 december oordeelde was de persoonlijke verhouding tussen hen beiden goed, vgl. DV oordeelde was de persoonlijke verhouding tussen hen beiden goed, vgl. DV 1909. Van Dalsum sprak zelfs met lof over de baron, ‘die misstanden voorzover deze van hem zelf afhingen, had doen ophouden’. Van Dalsum, De Kamercandidatuur, 10 (coll. W. Gielen); DV. nr. 87, 27 mei 1911.

9 Hoogenboom, Standenstrijd en zekerheid, 20.

Deze aristocraat paste in het beeld van een maatschappij-in-overgang, die Neder-land volgens M. Hoogenboom van 1890 tot 1940 was.9 Die samenleving werd volgens Hoogenboom niet alleen gekenmerkt door het overgangsproces van een beginnende naar een voltooide verzuiling. In zijn onderzoek naar de geschiedenis van de sociale zorg in Nederland wijst hij op een ander verschijnsel dat nauw met de verzuiling verweven was: de strijd van de hoogste stand om het behoud van zijn vooraanstaande positie en invloed in de samenleving. Afschaffi ng van economische monopolies en privileges ondergroef na 1848 volgens Hoogenboom de ‘standsorde’. Iedereen kon in een vrije economie rijk worden, op stand leven en scholing volgen. Voor de hoogste stand betekenden de omwentelingen een heroriëntatie op zijn positie, wilde men zijn invloed bewaren. Het proces van verzuiling werd volgens Hoogenboom doorkruist door die oude tegenstelling tussen de standen, door hem de tegenstelling tussen ‘aristocraten’ en ‘democraten’ genoemd. Oorspronkelijk waren dit termen die betrekking hadden op een ideologisch debat in de nadagen van de Republiek. Het waren in die tijd geen termen die vertegenwoordigers van een bepaalde stand aanduidden, omdat nagenoeg alle gebruikers tot de boven-laag van de samenleving behoorden. Het sociale vraagstuk deed deze termen uit de nadagen van de Republiek opnieuw herleven. De ‘aristocraten’ pleitten vóór met de verzending van brieven

aan de officier van Justitie in Middelburg en aan rentmees-ter F. Hombach. Beide brieven bevatten een beschrijving van ‘eigenaardigheden’ binnen het notariaat in de streek. Afschriften van deze brieven voegde hij bij de brief aan Aalberse, zodat deze geïnformeerd was en hem moreel kon steunen.6 Van Dalsum verwachtte Aalberse te spreken op de komende bijeen-komst in Klarenbeek, een drietal weken later.7

In zijn brief aan Aalberse oordeelde Van Dalsum veel te snel en te negatief over de rent-meester van het Kroondomein, K.J.A.G. baron Collot d’Escury (1858-1929). Zijn in het geschil-derde tafeltafereel neergelegde oordeel zou Van Dalsum spoedig bijstellen door in zijn brochures over het Kroondomein erop te wijzen dat niet de rentmeester, maar de minister van Financiën het feitelijke beheer voerde en de verantwoordelijkheid droeg voor oude pachtbepalingen.8

Ook andere overwegingen hadden hem tot voorzichtiger oordelen moeten manen. Handhaving van eigen invloed kon immers ook ten goede worden aangewend en hoefde bevordering van de streekontwikkeling niet in de weg te staan. Een invloedrijke positie kon ook voor verbeteringen zorgen van de werkomstandig-heden van (land)arbeiders. De rentmeester van het Kroondomein bleek voor vernieuwing en verandering open te staan. Zo speelde hij een rol van regionale en landelijke betekenis op het terrein van de landbouw. Landelijk, als mede-bestuurder van het Nederlands Rundveestamboek, medeoprichter van de Algemene Nederlandse Zuivelbond en als lid van de Raad van Toezicht van de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank in Utrecht; regionaal als medeoprichter van de Coöperatieve Boterfabriek in Kloosterzande en als bestuurder van de Coöperatieve Suikerfabriek in Sas van Gent. Bovendien werd hij commissaris van de NV. Stoomtramweg Hulst-Walsoorden (opgericht in 1902) die niet zozeer ten dienste stond van het passagiersvervoer, maar het transport van landbouw-producten naar en van Zuid-Beveland moest bevorderen.

Karel Jan André Gyon baron Collot d’Escury (1858-1929), rentmeester van het Kroondomein en burgemeester van Kloosterzande van 1893 tot 1929 (fotocollectie E. Steijns, Kloosterzande)

De aandeelhouders van de Coöperatieve Zuivelfabriek ‘Roomboter’ te Kloosterzande (fotocollectie E. Steijns, Kloosterzande)

10 Hoogenboom, Standenstrijd en zekerheid, 82-83.Standenstrijd en zekerheidStandenstrijd en zekerheid

11 Hoogenboom, Standenstrijd en zekerheid, 87-90.

12 Hoogenboom, Standenstrijd en zekerheid, 89-90.

13 Zie voor een overzicht van de oorspronkelijke bezittingen van Koning Willem I (bij wet van 26 aug.1822, nr.40) voor wat betreft het Rentambt Hulst: Van Dalsum, Rondom Pachtcontract II, 10-12.

14 DV. nr. 83, 22 april 1911. DV DV

15 DV. nr. 51, 17 september 1910; volgens Van Dalsum de heren Van Waesberghe-Apers, Van Waesberghe-Luning, Van Waesberghe-Proeijé.

Van Waesberghe, die sinds 1819 met meerdere personen Hulst en het Land van Hulst in openbare functies vertegenwoordigde, als een regentenfamilie worden gekenschetst.15 De Hulsterse tak van deze familie beheerde in de persoon van rentmeester Joannes Franciscus (1737-1797) de goederen van de abdij van Baudeloo. Zijn zoon Bernardus (1771-1834) was griffier van de rechtbank in Middelburg. Andere zoons, zoals Norbertus (1772-1827) en Ludovicus (1774-1824), waren lid van Provinciale Staten van Zeeland. Kleinkinderen en achterkleinkinderen van Joannes Franciscus van Waesberghe druk-ten een bestuurlijk stempel op de Zeeuwse samenleving. Bekend is Ludovicus Josephus Maria van Waesberghe (1844-1903), die lid was van Provinciale Staten (1876-1888), burgemeester van

Hulst (1888-1893), lid van Gedeputeerde Staten (1893-1903) en oprichter van de bank Van Waesberghe-Janssens in Hulst. Op 16 januari 1894 werd zijn oudste zoon, Franciscus Josephus Ludovicus Maria van Waesberghe (1868-1934), na een lidmaatschap van Provinciale Staten, ook benoemd tot burgemeester van Hulst (1894-1925). Andere zoons gingen het zakenleven in en twee zoons , Josephus Franciscus Andreas Marie (1873-1913) en Louis François Marie (1881-1933) werden respectievelijk lid van Provinciale Staten en lid van Gedeputeerde Staten van Zeeland. In deze studie zullen we vooral burgemeester F.J.L.M. van Waesberghe (Frans) en zijn broer J.F.A.M. van Waesberghe (Joseph), lid van Provinciale Staten, tegenkomen als verklaarde tegenstanders van Van Dalsums denkbeelden. Met het vertrek van Frans van Waesberghe uit de Hulsterse politiek in 1925, hield de handhaving van de maatschappelijke orde. Ze waren bijvoorbeeld geen

voor-standers van uitbreiding van het kiesrecht en wezen mogelijke tussenkomst van de staat in confl icten tussen de standen af. ‘Democraten’ keerden zich tegen de maatschappelijke verhoudingen, kozen vóór uitbreiding van het kiesrecht, vóór sociale hervormingen en vóór interventie van de staat bij arbeidsconfl icten.10

Tussen 1894 en 1940 bestonden in Nederland twee overwegend standgebon-den aristocratische partijen, de Christelijk Historische Unie (ontstaan uit de Antirevolutionaire Partij) en de Bond van Vrijzinnig Liberalen (ontstaan uit de Liberale Unie). Dit betekende niet dat alle aristocratische liberalen de moeder-partij hadden verlaten. Ook de katholieke ‘moeder-partij’ in de Tweede Kamer kende veel personen van adellijke of patricische afkomst. De strijd tussen de aristocraten en democraten in de katholieke partij belemmerderde lange tijd de ontwikkeling naar een volledig democratische partij.11 Hoogenboom duidt de Anti-Revolutionaire Partij, de Liberale Unie én de Katholieke ‘Partij’ aan als gemengde partijen met nog aristocratische leden die zich inzetten voor de aristocratische zaak, dat wil zeggen het bewaren of uitbreiden van de macht en invloed van de hoogste stan-den. Zij waren met elkaar verbonden door familiale, sociale en economische banden en trachtten hun invloed op de samenleving te behouden. Handhaving van macht of uitbreiding van eigen invloed woog zwaarder dan de ideologie van de confessionele partij waarvan men lid was.12 Hoogenboom spreekt van een landelijk conservatief netwerk.

In dit onderzoek naar het geloof van Van Dalsum komen we dit netwerk in deze kleine en overwegend agrarische regio niet tegen. De bevolking was bovendien nagenoeg katholiek, op enkele protestantse families na. Wel ervoer Van Dalsum verzet van verschillende andere rentmeesters en tussenpersonen, omdat hij in tegenstelling tot andere notarissen weigerde hen commissiegelden te betalen. Deze tussenpersonen beheerden namens de ‘vreemde’ eigenaren de grondeigen-dommen. Zij deden dat voor het Kroondomein als grootste grondeigenaar, voor De Godshuizen van Gent die grote delen van het Land van Axel en Boschkapelle bezaten, en voor de hertogelijke familie Van Arenberg, die meerdere polders bij de Saeftinghe in bezit had.13 Ook de familie Seydlitz behoorde volgens Van Dalsum tot de grootgrondbezitters. Wat overbleef aan platteland was in het bezit van Belgische en Franse grondeigenaren, die ook tussenpersonen in dienst hadden. Deze tussenpersonen handelden tevens in suikerbieten en kunstmeststoffen. Zij waren zaakwaarnemer en vroegen van de notaris een deel tot soms de helft van wat deze aan de pachter verdiende. Daarbij kwam nog dat deze tussenpersonen ook deel uitmaakten van het polderbestuur en de waterschappen. Verstrengeling van belangen lag voor de hand. Samen vormden zij in de ogen van Van Dalsum een soort politieke partij met als doel het vasthouden van hun macht.14

In Hulst, Hontenisse en St. Jansteen bestonden kleine kringen van invloedrijke families, die hun maatschappelijke en soms ook politieke invloed trachtten te bewa-ren. Veelal waren het rijke boerenfamilies. Maar onder de burgerij moet de familie

Geschilderd portret in olieverf van burgemeester F.J.L.M. van Waesberghe, hem aangeboden door het personeel van de gemeentesecretarie bij zijn zilveren ambtsjubileum op 16 januari 1919. Het hangt nu in ’s Landshuis in Hulst. Foto: R. van den Elshout (collectie Gemeentearchief Hulst)

16 Zie de vijfde paragraaf van hoofdstuk 3.

17 GAH, gemeenteraadsvergadering van 16 juli 1909, in: Register der Notulen en Besluiten van de Gemeenteraad van Hulst 1907-1914 en de gemeenteraadsvergadering van St. Jansteen van 21 juni 1909, in: GAH, Notulen van de Raad der Gemeente St. Jansteen.

18 DV. nr. 8, 20 november 1909. DV DV

19 Zie de vijfde paragraaf van hoofdstuk 3.

20 HB. nr. 1988, 13 juni 1903.

Een schets van de eigendomsverhoudingen in

Oost-Zeeuws-Vlaanderen in het begin van de twintigste eeuw

Zoals hij de zaken in Arnhem voortvarend aanpakte, wilde Van Dalsum ook in Hulst snel en daadkrachtig aan de slag. Hij kreeg in de allereerste maanden na zijn vestiging als notaris bijvoorbeeld ruimte in Het Hulsterblad en in Het HulsterbladHet Hulsterblad De Zeeuwsche Koerier om zijn denkbeelden te uiten. Spoedig verscheen een aantal Zeeuwsche Koerier

Zeeuwsche Koerier

redactionele artikelen van zijn hand, waarin hij pachtboeren en landarbeiders opriep tot samenwerking. Ook beroepshalve kwam hij snel in aanraking met pachters en landarbeiders en hun barre werkomstandigheden in de kleipolders:

‘Geleerde heeren praten tot den boer aldoor over meer intensieve kultuur totdat de ooren er hem van tuiten: hij zou meer geld uit zijn bedrijf kunnen halen indien hij zijn land beter bemestte, zijn vee beter voedde, beter zaaigoed, betere werktuigen, meerdere werkkrachten aanschafte. Alles goed en wel. De boer weet dat zoo goed als zij. Maar daar is geld voor nodig. Dit heeft hij niet of niet genoeg.’20

burgemeestersdynastie overigens nog niet op te bestaan. B.A.Th.M. Truffi no volgde zijn schoonvader Frans van Waesberghe als burgemeester op.

De naam van de invloedrijke familie Van Waesberghe prijkt regelmatig op de bestuurslijsten van gemeente en kerk, van katholieke instellingen voor armen- en ziekenzorg, en niet te vergeten op die van de katholieke kiesverenigingen. Om zich te verzekeren van een eigen persorgaan richtten de katholieke kiesverenigingen de NV. Zelandia op, die de gelijknamige krant uitgaf.16

In tegenstelling tot de rentmeester van het Kroondomein werden vanuit deze kleine kring van katholieke notabelen in het begin van de twintigste eeuw geen initiatieven ondernomen tot verbetering van de rechtspositie, de woonsituaties en de werkomstandigheden van de arbeiders. Wel had men oog voor de noodzaak van scholing van arbeiders en stichtte daarom in 1906 een ambachtsschool in Hulst. De uitbreiding van het katholiek lager onderwijs in Hulst (1906) en St. Jansteen (1907) kan niet als een initiatief van de katholieke notabelen gezien worden. Het was allereerst een kerkelijk initiatief in de context van de verzuiling, maar werd wel gerealiseerd dankzij de vanzelfsprekende medewerking van de toenmalige katholieke gemeenteraden die het openbaar onderwijs in deze plaatsen bewust ter ziele lieten gaan.17

Hoewel hij nog maar kort in Hulst woonde, was het Van Dalsum snel duide-lijk geworden dat, om het in zijn woorden weer te geven, in deze streek niets bestond van een christelijke volksactie en dat begrippen als rechtvaardigheid en naastenliefde onder de mensen nagenoeg waren gestorven.18 Zo leefde in de ogen van de nieuwe notaris het overgrote deel der agrarische bevolking in Oost-Zeeuws-Vlaanderen onder een zekere dwang en afhankelijkheid. Deze dwang en afhankelijkheid werden volgens Van Dalsum door de bevolking ervaren op vier terreinen. De afwezigheid van een gezond kredietstelsel leidde tot een grote afhankelijkheid van particuliere geldschieters. Er heerste onder de bevolking een besef van rechteloosheid en machteloosheid door het bestaan van verouderde bepalingen in pachtcontracten. Dit besef werd nog versterkt door oplopende pachtprijzen, daar alleen pachtgrond, en dan nog mondjesmaat, beschikbaar kwam. Landbouwgrond was niet te koop. Ook de katholieke kerk had een grote greep op de samenleving. In het oostelijk deel van het dekenaat Hulst kreeg de