• No results found

(1911-1913)

‘En op het Katholieke Priestercongres te Bourges in Frankrijk werd aangehaald een woord van den bisschop van Fréjus, Mgr. Mignon: “Er zijn diensten, welke de maat-schappij, volwassen en in staat zich zelve te leiden, ons niet meer vraagt. Laten wij zoeken ze haar niet op te leggen”.’ (Van Dalsum, DV/100)

In dit hoofdstuk staat Van Dalsums opvatting over de gewenste scheiding van kerk en staat centraal, zoals die beschreven werd in een aantal artikelen (1911) en in zijn brochure Er is geene tegenstelling tusschen de beginselen van de Fransche Revolutie en die

van het evangelie (1912). Voor zijn betoog bleek Van Dalsum de verdeding van de van het evangelie

van het evangelie

Déclaration van de dominicaan Elisée Vincent Maumus te gebruiken.

In de aanloop naar de Tweede-Kamerverkiezing op 17 juni 1913 werd in het voorjaar van 1913 vanuit kerkelijke en politieke kringen een offensief tegen Van Dalsum gestart in een poging hem te diskwalifi ceren voor de Kamerzetel van het district Hontenisse. Het heimelijke, kerkelijke proces leidde tot plaatsing van Van Dalsums brochure op de Index Librorum Prohibitorum. Het politieke offensief van de katholieke kieskringen en katholieke ‘partijleden’ zorgde ervoor dat Van Dalsum de verkiezingen op 17 juni verloor.

De verdediging van de Déclaration door Elisée Vincent Maumus OP

In het vroege voorjaar van 1911 gaf Van Dalsum in Kruiningen, Middelburg en Sas van Gent een aantal lezingen over de verhouding tussen de beginselen van de Franse Revolutie en de katholieke rechtsleer.1 In Westdorpe wilde hij een voor-dracht houden over de paus, maar deze lezing moest hij afzeggen wegens ziekte

Titelpagina van Van Dalsums omstreden brochure uit 1912, die door de Congregatie van de Index op 16 juni 1913 veroordeeld werd

2 DV. nrs. 69, 70 en 76. Ook MC DV DV ., 15 februari 1911.

3 DV. nrs. 98, 99, 100, 101. DV DV

4 Dabry, Les Catholiques Républicains, vii-viii.

5 Dabry, Compte Rendu, 439.

6 Dabry, Les Catholiques Républicains, 663-664.

7 Barbier, Le progrès du libéralisme catholique (t. 2) 440.Le progrès du libéralisme catholiqueLe progrès du libéralisme catholique

8 De Vrije Klok van Ninove van 12 februari 1911 en DV. nr. 73, 18 februari 1911.van 12 februari 1911 en DVvan 12 februari 1911 en DV

9 De Vrije Klok, 13 augustus 1913.De Vrije KlokDe Vrije Klok

10 Cornilleau, De Waldeck-Rousseau à Poincaré, 274.De Waldeck-Rousseau à PoincaréDe Waldeck-Rousseau à Poincaré

11 Maignen, Le père Hecker, xiv.Le père HeckerLe père Hecker

12 Barbier, Le progrès du libéralisme catholique (t. 1) 66.Le progrès du libéralisme catholiqueLe progrès du libéralisme catholique

5. eenzelfde interpretatie van stelling zestig van de Syllabus: stelling zestig sloeg niet op het beginsel van de volkssoevereiniteit en het algemeen kies-recht. Hier volgde Van Dalsum vrijwel letterlijk de tekst van Maumus. Maumus formuleerde zijn theologie van het Ralliement buiten de kring van de ‘abbés démocrates’. De door hem gepubliceerde theologische onderbouwing van de eerste artikelen van de Déclaration was de ‘abbés’ niet onwelkom,6 maar zij rekenden Maumus niet onder hun militante voorhoede. De conservatieve katho-lieken daarentegen beschouwden Maumus eerder als een tegenstander dan als een onafhankelijk theoloog.7 Zij verweten Maumus een te grote loyaliteit te tonen aan de regering Waldeck-Rousseau en een aanhanger te zijn van het zogenaamde amerikanisme. Het amerikanisme was aanvankelijk de neutrale naam voor een stroming onder de Franse christen-democraten die een grote bewondering toonde voor de katholieke kerk in de Verenigde Staten. Deze bewondering leefde ook onder katholieke Vlaamse emigranten. Frans Cobbaert, wiens artikelen in de

Vrije Klok van Ninove en in Vrije Klok van Ninove

Vrije Klok van Ninove De Volkswil verschenen,De VolkswilDe Volkswil 8 emigreerde naar Detroit en roemde de openheid van de Amerikaanse katholieke kerk.9 Daar bleek de grond-wet geen belemmering, maar een uitdaging te zijn voor de katholieke kerk om samen met protestanten en binnen de grenzen die deze stelde de samenleving een christelijke vorm te geven. De term amerikanisme kreeg haar pejoratieve betekenis in Franse conservatieve kringen door de vertaling van de biografi e van pater I. Hecker La vie du Père Hecker (1897), geschreven door de christen-democra-tische abbé Félix Klein (1862-1953). Met zijn vertaling had Klein moderne visies in Frankrijk geïntroduceerd, die niet strookten met de ideeën van monarchisten en strenge ultramontanen. Dabry besteedde in zijn blad Vie Catholique aandacht Vie CatholiqueVie Catholique

aan Kleins vertaling, waarna een grote polemiek tussen de katholieke kampen ontstond.10 Felle bestrijders van het amerikanisme waren abbé Charles Maignen (1858-1937) met zijn boek Le Père Hecker est-il un saint? (1898) en kanunnik Henri Delassus (1836-1921) uit Cambrai. Het boek van Maignen was sterk defensief en retorisch gekleurd: ‘ Onze woorden zijn de klanken van een ziel die gekwetst is door de wonden die haar geloof heeft opgelopen.’11

Volgens Barbier keken de Europese katholieken met teveel bewondering naar het Amerikaanse katholicisme. Hij verweet dit ook Maumus.12 Nu was Maumus voor de conservatieve groepering al verdacht, omdat hij in de lijn van de encycliek

Au milieu des sollicitudes het Ralliement had aanbevolen bij de katholieken. G. Weill Au milieu des sollicitudes

Au milieu des sollicitudes

van een familielid.2 Half augustus 1911 publiceerde hij in De Volkswil een artikel De VolkswilDe Volkswil

over de vermeende tegenstellingen tussen de beginselen van de Franse Revolutie en die van het evangelie.3De Volkswil publiceerde eerst de volledige tekst van de De VolkswilDe Volkswil Déclaration des droits de l’homme et du citoyen van 1789 en daarna de bespreking Déclaration des droits de l’homme et du citoyen

Déclaration des droits de l’homme et du citoyen

van Van Dalsum. In zijn verdediging van de Déclaration bracht Van Dalsum de DéclarationDéclaration

beginselen terug tot drie: de volkssoevereiniteit, de gelijkheid voor de wet en de vrijheid in de uitoefening der rechten. Deze drie beginselen wortelden voor hem in het natuurrecht, dat weer afgeleid werd van Gods soevereiniteit.

Van Dalsums verdediging van de Déclaration was, naar zijn zeggen, gebaseerd op DéclarationDéclaration

teksten van Thomas, Bellarminus en Suarez. Hij noemde echter niet de auteur of het werk waarin hij hun uiteenzettingen gelezen had. Noch bij Naudet, noch bij de andere ‘abbés démocrates’ werd een integrale verdediging van de Déclaration ge-DéclarationDéclaration

vonden. Dit is begrijpelijk, daar discussies over de Déclaration en zelfs een verdediging DéclarationDéclaration

van het Ralliement in kringen van de ‘abbés’ nauwelijks aan de orde waren. Voor hen was de Revolutie een aanvaard feit, ‘een defi nitieve verovering, een van de glorierijk-ste en meest weldadige van onze geschiedenis’, schreef Dabry.4 Men diende volgens hem van de Déclaration af te blijven, want ‘deze verovering is verbonden met het DéclarationDéclaration

instinct en de liefde van het volk dat zich woedend zal keren tegen iedereen die maar verdacht zal worden haar te willen stelen’. Discussies over de Déclaration waren voor DéclarationDéclaration

de ‘abbés démocrates’ dus niet meer aan de orde, het was een gepasseerd station. Wat de ‘abbés’ wél wilden, was eerst en vooral handelen, daden stellen vanuit de begin-selen van rechtvaardigheid en gelijkheid. Overduidelijk klonk dit op het Kerkelijk Congres in Reims (1896), waar zeshonderd priesters zich bogen over voorstellen die het welzijn van Frankrijk én van haar ‘oudste dochter’ beoogden. ‘Donc l’union pour l’action et l’action dans l’union,’ luidde het devies van de congresgangers.5 Aanzetten tot enige theorievorming over de christen-democratie kwamen onder leiding van Gayraud eerst in 1899 tot stand. Dit betekende niet dat binnen christen-democratische kringen bespiegelingen over de verhouding tussen de kerk en het Ralliement of de Revolutie geheel afwezig waren. Een uitgebreide verdediging van de Déclaration kwam daar echter niet aan de orde. Er diende dus buiten de kring van de ‘abbés’ gezocht te worden naar de bron die Van Dalsum gebruikte.

De bron voor Van Dalsums verdediging bleek een theologie van het Ralliement te zijn van de dominicaan Elisée Vincent Maumus. Vijf punten van overeenkomst tussen de tekst van Maumus en Van Dalsum leidden tot deze vaststelling: 1. eenzelfde uitgangspunt bij de bespreking;

2. eenzelfde verklaring voor de afwezigheid van Gods rechten in de Préambule van de Déclaration van 1789;

3. de basering van de verdediging van de burgerrechten op teksten van Thomas van Aquino, Bellarminus en Suarez;

4. de nadruk op het geweten en het onderscheid tussen de burger en de gelovige. Maumus en Van Dalsum benadrukten beiden dat vrijheid van geweten terecht niet in de Déclaration was opgenomen;

13 Weill, Histoire du catholicisme libéral, 227.

14 La Gazette de France van 11 en 15 februari 1892.La Gazette de FranceLa Gazette de France

15 Maignen werd in 1917 qualifi cator van het Heilig Offi cie.

16 Maignen, La souveraineté, 73, met als bijlagen de Latijnse en Franse tekst van de Syllabus.

17 Maignen, La souveraineté, 47-58.La souverainetéLa souveraineté

18 Maignen, La souveraineté, 67.La souverainetéLa souveraineté

19 Maignen, La souveraineté, 53.La souverainetéLa souveraineté

20 Maignen, La souveraineté, 62. La souverainetéLa souveraineté

21 Maumus, L’Église et la France, 214-225.

22 Maumus, La crise religieuse, 310-311

23 Maumus, L’Église et la France, 178-179..

overtuigen door prominente theologen uit hun eigen kring te citeren. Hij baseerde zich vooral op de opvattingen van Thomas en diens leerlingen en op soortgelijke opvattingen van de jezuïeten Robertus Bellarminus en Francisco Suarez. Maumus gebruikte zelfs de gezagsopvatting van Bénigne Bossuet, bisschop van Meaux en huisleraar van Lodewijk XV, ten faveure van de Déclaration.21

Waarom kan een katholiek geen liberaal zijn?, vroeg Maumus zich af. De naam ‘liberaal katholiek’ droeg hij graag omdat hiermee de gelovige werd bedoeld, die open stond voor de nieuwe tijd, die andere geloofsovertuigingen respecteerde, die gelijk-heid voor de wet, vrijgelijk-heid van geweten, scgelijk-heiding van kerk en staat en burgerlijke en politieke vrijheid als de fundamenten zag van de moderne samenleving. Bovendien werd op die wijze de vrijheid van de kerk gegarandeerd. Als waar zou zijn wat de revolutie werd toegedicht, dan kon de kerk zich maar beter met haar paasgelovigen in het gebouw terugtrekken. Hij riep de katholieken op in het heden te leven en oog voor de toekomst te hebben. De klok kon niet worden teruggedraaid.22

De overeenkomsten tussen de tekst van Maumus en die van Van Dalsum

Een vergelijking van de tekst van Maumus met Van Dalsums verdediging van de Déclaration verduidelijkt de overeenkomst. Op de eerste plaats kwam de wijze Déclaration Déclaration

van aanpak overeen. Maumus en Van Dalsum brachten de beginselen terug tot drie: de volkssoevereiniteit, de gelijkheid voor de wet en de burgerlijke vrijheid. Een tweede overeenkomst tussen Maumus en Van Dalsum betrof de visie op de inleiding van de Déclaration, waarin volgens beiden de ‘rechten van God of het Opper Wezen’ niet werden genoemd. Maumus noemde dit een vergissing die verklaarbaar was. De wetgevers hadden moeten beginnen met de ‘rechten van God’, omdat hierop de menselijke rechten berustten. In 1789 waren zij zozeer in beslag genomen door de invoering van de nieuwe sociale orde en het tegengaan van misstanden, dat ze aan een hogere opvatting niet toekwamen. Gezien echter de discussies van de wetgevers over de Préambule in de daaropvolgende jaren is het PréambulePréambule

verkeerd te zeggen dat deze vergissing een ontkenning zou zijn van Gods rechten.23

Volgens Van Dalsum was de formulering van 1789 onvolledig in de bepaling van de natuurlijke rechten, doordat men allereerst de verhouding van de burger tegenover de staat en omgekeerd beschreef en niet zozeer de verhouding tussen de burgers wees op diens theologie en publicatie La République et la politique de l’église: le pouvoir,

la loi, la liberté (1892). la loi, la liberté

la loi, la liberté 13 Een polemiek in de Gazette de France tussen abbé Charles Gazette de FranceGazette de France

Maignen en Maumus toonde ondanks de hoffelijke toon de grote kloof tussen de tegenstanders en de aanhangers van het Ralliement.14 Maignen, opgeleid aan het Institut Catholique in Parijs en de Gregoriana in Rome, meende dat Maumus Thomas niet volledig citeerde in zijn opvatting over het bestuur en de macht van de koning.15 Belangrijker nog, zo stelde Maignen, was dat Maumus Thomas moderne begrippen opdrong en in de mond legde. Maumus gaf daarmee moderne betekenis-sen aan woorden die uit de mond van Thomas een andere betekenis bezaten. Zo duidde Thomas met de term ‘volk’ niet elke stemgerechtigde burger aan, maar de bisschoppen en edelen in het koninkrijk ten tijde van Thomas. ‘Multitudo’ bij Thomas sloeg op de edelen en bisschoppen van het koninkrijk en niet ‘op het volk van ambachtslieden’.16 Mede hierom werd Thomas onterecht als verdediger van de volkssoevereiniteit opgevoerd. De fout van Maumus was volgens hem dat de oude teksten van de kerkvaders van hun context werden ontdaan en een andere, moderne betekenis kregen. De discussie over de interpretatie van teksten van de kerkvaders en Immortale Dei werd door Maignen afgesloten met veroordelingen Immortale DeiImmortale Dei

van de moderne tijd vanuit Quanta cura en de Syllabus (1864). Pius IX leek hem belangrijker dan Leo XIII. Au milieu des sollicitudes (1892) was voor hem geen pause-Au milieu des sollicitudesAu milieu des sollicitudes

lijke aanbeveling van alles wat de Derde Republiek te bieden had. Het respect dat katholieken dienden te hebben voor de constitutionele machten hield volgens hem geen pauselijke goedkeuring in van de grondwet als zodanig en nog minder van alles wat in de grondwettelijke instellingen of beginselen strijdig was met het geloof, het gezond verstand of de rechtvaardigheid.17

Waar Maignen in zijn brochure het pad van de polemiek verliet, uitte hij zich in krasse beschuldigingen en scherpe uitspraken over de theologie van Maumus. De christen-democraten kregen de schuld. ‘Voilà l’obstacle au salut: c’est le libéralisme catholique.’ Er was maar één remedie: ‘Frapper les catholiques-libéraux et vous tuerez la révolution.’18 De militante voorhoede van Naudet bestond voor hem, zoals hij schreef, uit guerrillastrijders die alleen van rationalisten zoals Kant verschilden, voorzover zij ook de consequenties trokken uit de principes van de rationalisten. God en diens almacht waren ingeruild voor de ratio en de volkssoevereiniteit. De soevereiniteit van God was stilzwijgend gepasseerd, alsof God niet bestond.19

Van de Derde Republiek was geen heil te verwachten. Om het in zijn woorden te zeggen: de volkssoevereiniteit was de revolutie zelf, de zonde van Frankrijk.20

Maumus wijzigde zijn opvattingen niet, ook al werd hij door Maignen van ketterij beschuldigd. In L’Église et la démocratie (1893) en vooral in zijn latere studies L’Église et la démocratieL’Église et la démocratie L’Église et la France moderne (1897) en

et la France moderne

et la France moderne La crise religieuse et les leçons de l’histoire (1902) betoogde La crise religieuse et les leçons de l’histoireLa crise religieuse et les leçons de l’histoire

Maumus dat de katholieke theologie juist overeenstemde met drie wezenlijke principes van de Republiek: het recht van het volk het staatshoofd te kiezen, de nationale soevereiniteit en de politieke vrijheid van de burgers. Hij trachtte de tegenstanders van de ‘abbés démocrates’, zoals de jezuïeten en monarchisten, te

24 Van Dalsum, Er is geene, 32.

25 Ibidem, met een verwijzing Thomas, Summa Theol., 2a 2ae, q. xii, a. 2.

26 Summa Theol., 1a 2ae, q. cv, a.1.

27 Maumus verwijst naar Thomas van Aquino, De Regimine principum, boek 1, hoofdstuk 6.

28 Maumus, L’Église et la France, 219-220.

29 Maumus, L’Église et la France, 221-223.

30 Maumus, L’Église et la France, 221-222, verwijzing aldaar naar Bellarminus, De Laicis, boek 3, hoofdstuk 4 en boek 2, hoofdstuk 6.

Onafhankelijk van de vorm – of het nu de monarchie, aristocratie of democratie betrof – kwam politieke macht volgens Bellarminus eigenlijk onmiddellijk van God, omdat dit een gevolg was van de menselijke natuur die door God geschapen was. Daarom kon geen volk, geen mens, superieur zijn aan een ander. Hoewel macht op zich afkomstig was van God, waren alle vormen die deze aannam en de uitoefening ervan menselijk. De politieke macht berustte bij het volk, niet bij een individu afzonderlijk. De verschillende bestuursvormen die een volk kiest, behoren tot het positief recht. Een volk heeft het recht om van bestuursvorm te veranderen.30 De leer van Suarez was hierin, volgens Maumus, exact dezelfde als die van Bellarminus: de macht werd door het volk aan deze of gene gegeven: ‘ergo onderling. ‘Maar deze onvolledigheid maakt geen inbreuk op wat het hoofdoel

was in 1789: eene regeling te geven van de politieke rechten en plichten. Aan de sociale rechten en plichten werd toen niet gedacht. Dit werd eerst gedaan door de latere Grondwet van 1793 (...).’24

Een derde overeenkomst was de fundering van het beginsel van de volks-soevereiniteit. Voor Maumus en Van Dalsum berustte de soevereiniteit op de allereerste plaats bij God en in afgeleide zin bij het volk. Op grond van deze ge-delegeerde soevereiniteit had het volk het recht om met behulp van een grond-wet de leider(s) en politieke bestuursvorm te kiezen die het wilde. Maumus, en in diens spoor Van Dalsum, gebruikte teksten van Thomas, Bellarminus en Suarez om deze visie te onderbouwen.

Volgens Thomas was de van oorsprong goddelijke macht van staatshoofden, koningen, keizers en presidenten een gegeven van menselijk recht: ‘Dominium introductum est de jure gentium quod est jus humanum.’25 Aan de hand van de Franse geschiedenis toonde Maumus vervolgens aan hoe het begrip volks-soevereiniteit in het vroege verleden functioneerde. Verder hadden naar het oordeel van Thomas alle volkeren het recht om een koning te kiezen, af te zetten of diens macht beperken. Dit gold, naar Thomas meende, niet voor het joodse volk, omdat God de koningskeuze in Israël aan zichzelf hield: ‘Electionem regis non commisit Dominus populo, sed sibi reservavit.’

Deze laatste opmerking en bijhorende beschouwing van Maumus nam Van Dalsum niet over. Wel twee aspecten die Maumus aan Thomas ontleende. Allereerst diende iedereen deel te nemen aan de soevereiniteit, ‘ut omnes aliquam partem habeant in principatu’, zodat ook de onderlinge vrede van de burgers beter bewaard bleef. Allen hielden immers van eenzelfde orde (in de samen-leving) en koesterden die ook: ‘per hoc conservatur pax populi et omnes talem ordinationem amant et custodiunt.’26 Vervolgens was het gewenst de verschil-lende bestuursvormen goed te onderzoeken alvorens er een te kiezen.

Maumus wees op Thomas’ aandacht voor mogelijk machtsmisbruik: ‘Primum autem est necessarium, ut talis conditionis homo ab illis ad quos hoc spaectat offi cium promoveatur in regem, quem non sit probabile in tyrannidem decli-nare.’ Maumus benadrukte dat het hier om een volk en zijn vertegenwoordigers ging. Mocht een koning niet regeren zoals het moest, ‘regis offi cium’, dan moch-ten de onderdanen hun belofte van gehoorzaamheid breken. Regeringsmacht was dus niet erfelijk. Bij bestuurswisselingen was de bestuursmacht, mits in het algemeen belang en gesanctioneerd door de volkswil, legitiem en moesten de burgers het wettelijke gezag gehoorzamen.27

Uit Thomas’ beschouwing concludeerde Maumus dat Thomas aan het volk alle afgeleide vormen van gezag toebedeelde. Zo verstonden ook Cajetanus, Bannez en Jean Baptiste Gonet de teksten van hun leermeester.28 Volgens Maumus verkondigden ook grote theologen van de Sociëteit van Jezus, zoals Bellarminus