• No results found

SLECHTS BESLISTE HEILIGEN ZULLEN IN DE STAD BINNENGAAN

"En in haar zal niet inkomen iets, dat ontreinigt, en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams, " Openbaring 21:27.

Ik ben nog niet overtuigd, dat het hoogste standpunt, waartoe de kerk in dezen tijd komen kan, zulk een zuiverheid is, dat zij uitsluitend uitverkorenen bevat, maar dat er overal zullen te vinden zijn, die gene zaligmakende genade aan hun hart ervaren hebben, en zo stel ik mij ook het nieuwe Jeruzalem voor. Toch geloof ik wederom, dat het recht en Evangelisch is, niemand tot enige kerkgemeenschap toe te laten, die niet ogenschijnlijk een geroepene heilige is, 1 Corinthiërs 1:2, 2 Corinthiërs 1:1, Efeziërs 1:12, Filippenzen 1:1. In hoofdzaak ligt ditzelfde beginsel in onze tekstwoorden: "En in haar zal niet inkomen iets, dat ontreinigt, en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt." Deze woorden zijn hoofdzakelijk gericht tegen een volk, dat loszinnig, slecht, goddeloos is, en denzulken zal gewis nimmer of nooit deelgenootschap aan de gemeente gegeven worden. Want dan zullen alle godsdienstplechtigheden, alle ingaan en uitgaan zo duidelijk en openbaar zijn, en zo nauwkeurig in acht genomen worden, dat er onmogelijk een Kanaäniet in de heilige stad zijn kan, Ezechiël 43:10-11, 44:6-8. "Dit is de wet van het huis: op de hoogte des bergs zal zijn ganse grens, rondom henen, een heiligheid der heiligheden zijn, ziet, dit is de wet van het huis,

" Ezechiël 43:12, Joël 3:17, Zacheria 14:21.

En gelijk in dien dag niemand in de stad wordt binnengelaten dan die een beslist gelovige en werkdadig Christen is, zo kan ook niemand in dezelve blijven, die niet trouw blijft aan den Heere. Indien een dezer stenen, die voor den bouw van Gods huis gebruikt zijn, later bevonden zullen worden met de plaag van melaatsheid besmet te zijn, dan zal de priester komen en bevelen, dat zulke stenen weggenomen en aan een onreine plaats, dat is: buiten de stad, geworpen worden, Leviticus 14:40. En bedenk, dat de gemeente op aarde, die alleen geroepene en werkdadige heiligen opneemt-al kan het ook zijn, dat onder hen een Judas of een Demas schuilt, die later blijken niet uitverkoren te zijn geweest-toch binnen hare grenzen heilig is, Numeri 19:22, Efeziërs 5:11, Hebreeën 12:15, 2 Thessalonicenzen 3:6, 14, 1 Corinthiërs 5:6, 11-13. Maar toch onder deze voorwaarde slechts, dat, zo zij ergens dergelijke plaag ontdekt, aanstonds gehandeld worde overeenkomstig de Evangelische voorschriften. De reden, waarom de gemeente ook niet-uitverkorenen in haar midden heeft, hoewel die toch voor heilig worden aangezien, is deze: de gemeente oordeelt naar iemands woorden en daden, maar kan in niemands hart blikken, zij kan niet anders dan iedereen aannemen, die in zijn wandel en handel is gelijk hij zijn moet. Ik herhaal dus wat ik te voren zei: deze woorden van uitsluiting der zondaars buiten de gemeente, moeten niet zo verstaan worden, dat zij, die in woord en daad zich als heiligen gedragen, volgens de regelen des Evangelies, zullen buitengesloten worden, maar wel, dat geen openbare zondaar word toegelaten. Dezen zijn degenen, die ontreinigen, die gruwelijkheid doen en leugen spreken, niemand van hen zal binnen de stad komen.

"Maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams." Deze woorden verklaren ons de zaak nader: Zij, alleen zij, die gevonden worden, geschreven te zijn in het boek des levens des Lams, zullen in de heilige stad binnengaan. De uitdrukking "het boek des levens" heeft in de Schrift tweeërlei betekenis: ten eerste: het boek van Gods eeuwige genade en barmhartigheid in Christus, waar alle uitverkorenen van eeuwigheid opgetekend staan, en ten tweede, het boek des levens, waarin de Heere Jezus al de geroepene en werkdadige heiligen heeft neergeschreven: want deze beide heten: het boek des levens. De eerste betekenis vind ik in deze teksten: Lukas 10:20, 2 Timotheus 2:19, Filippenzen 4:3. En de tweede in: Exodus 32:32, 33, Openbaring 22:19, en in de woorden van onzen tekst.

Nu moet het boek des levens te dezer plaatse niet genomen worden in den beperkten zin, als alleen diegenen bevattende, welke door God ten eeuwigen leven uitverkoren zijn, maar ook

allen die wandelen overeenkomstig de voorschriften der zichtbare gemeente, en allen, die door de gaven en werking van bijzondere genade, binnen de grenzen dier voorschriften vallen. Zo was het ook in het type bij den terugkeer uit de Babylonische gevangenschap: niemand werd tot de Joden gerekend dan zij, wier afstamming van de vaderen uit de geslachtsregisters bewezen kon worden, en allen anderen werd gezegd, dat zij geen deel, noch gerechtigheid, noch gedachtenis in Jeruzalem hadden, Ezra 2:62, 63, Nehemia 7:64, 65, 2:20.

Onder het boek des levens hebben wij dus hier te verstaan het boek, waarin de verordeningen en privileges dezer stad vermeld zijn, en dat alzo allen bevat, die binnen de grenzen dier verordeningen en privileges, uiterlijk althans, zich bewegen. Wij behoeven slechts het volgende te overdenken:

Ten eerste. Zij, die zich geheel met de uiterlijke kerkgemeenschap verenigen, zullen in deze stad gevonden worden, en toch zal daar niemand inkomen dan die geschreven zijn in het boek des levens des Lams.

Ten tweede. De zichtbare kerkgemeenschap vraagt niet uitsluitend naar uitverkorene heiligen, en dat kan zij ook niet, want indien de gemeente niemand mocht opnemen dan dezulken van wier uitverkiezing ze zeker is, dan kon ze niemand opnemen, want het is onmogelijk, dat enig kerkgenootschap onfeilbaar zij in het beoordelen van degenen, die tot deszelfs gemeenschap wensen toegelaten te worden.

Ten derde. Gelijk ik zei, moeten wij hier onder het boek des levens des Lams dat boek verstaan, waarin alle zichtbare heiligen, uitverkoren of niet, staan opgeschreven, een boek dus, waarin iemands naam eerst opgetekend, en daarna weer uitgeschrapt kan worden, naarmate zijn wandel met het Evangelie in overeenstemming of in tegenspraak is. Zo iets kan alleen geschieden in een boek, dat aan alle regelen van uiterlijke heiligheid en uiterlijke zonde gebonden is. Er is hier dus sprake van bepaalde voorschriften, waarnaar leden opgenomen worden in, of verbannen worden uit de zichtbare kerkgemeenschap, en wijl de voorschriften, waarnaar zulks geschiedt, in het Testament onzes Heeren Jezus Christus vermeld staan, is het niet onjuist dat boek het boek des levens te noemen-het handelt over het ingaan binnen of het uitgaan buiten deze stad. "Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn, en indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens en uit de heilige stad, en uit hetgeen in dit boek geschreven is, " Openbaring 22:18, 19. O, hoe gelukkig is hij, die niet alleen een zichtbare, maar ook een onzichtbare heilige is! Openbaring 3:5. Hij zal niet uitgedaan worden uit het boek des levens, uit het boek van Gods eeuwige genade en barmhartigheid, wanneer anderen kans hebben, hun deel te verliezen niet alleen in den hemel, maar ook onder degenen, die de zichtbare gemeente uitmaken.

Ten vierde. Om de zaak nog duidelijker te verklaren: in de zichtbare gemeente zijn niet alleen zonen, maar ook dienstknechten, dat is: zij die werkelijk uitverkoren zijn, maar ook zulken, die een gave hebben ontvangen ter volmaking der gemeente onder Christus, die in deze wereld in Christus’ dienst staan, Ezechiël 46:16,17. Nu, zeg ik, heeft de dienstknecht in den tegenwoordigen tijd even goed zijne plaats in de gemeente als een zoon, hoewel niet de plaats eens zoons, maar die eens dienstknechts, een plaats der bediening, hetzij om te prediken, om te profeteren, om opzicht te houden, hetzij voor enig ander ambt, 1 Corinthiërs 12:7, Efeziërs 4:11,12. Dat alles kan geschieden door enen mens zonder genade, en zulks door de bestelling van Christus, tot hun getal behoorden Judas, Demas, Hymeneüs, Filetus en anderen, die wel enen tijd lang dienaren waren in de gemeente van Christus, maar desniettegenstaande zelven vreemd aan het leven en de macht en de zaligende uitwerking der rechtvaardigende en behoedende genade des Evangelies, 1 Corinthiërs 13:1-4, Mattheus 26:14-18. Gelijk gezegd is door den Profeet: "En uitlanders zullen staan, en uwe kudden weiden, en vreemden zullen uwe akkerlieden en uwe wijngaardeniers zijn, " Jesaja 61:5. Want inderdaad, Christus zal

denzulken, die gene zaligmakende genade hebben ontvangen, toch zoveel kennis en verstand in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods geven, dat zij tot nut der gemeente arbeiden, de kudde weiden, den harden grond veler harten omploegen en ze uit den zondenslaap wakker schudden. Zo zegt Christus: "De dienstknecht blijft niet eeuwiglijk in het huis, de Zoon blijft er eeuwiglijk, " Johannes 8:35. En de Profeet: "Alzo zegt de Heere Heere: wanneer de vorst aan iemand van Zijne zonen een geschenk zal geven, dat zullen Zijne zonen hebben, het zal hun bezitting zijn in erfenis. Maar wanneer Hij van Zijne erfenis een geschenk zal geven aan enen van Zijne knechten, die zal dat hebben tot het vrijjaar toe, dan zal het tot den Vorst wederkeren: het is immers Zijne erfenis, Zijne zonen zullen het hebben, " Ezechiël 46:16, 17.

Sommigen hebben inderdaad èn genade èn gaven, dezulken zullen zowel voordeel van als beloning voor hun gaven ontvangen, maar zij integendeel, die alleen gaven hebben, worden buitengesloten zodra de gave ophoudt, en zij der gemeente geen nut meer kunnen aanbrengen, alleen de zonen blijven eeuwig. Daaruit zien wij, dat de gemeente op aarde niet alleen uitverkorenen, maar ook dezulken opneemt-en dat naar de voorschriften van het boek des levens-die uiterlijk als heiligen wandelen, en zo doet evenzeer de Heere Christus, wanneer Hij sommigen in Zijne gemeente als dienaars en knechten gebruikt, die in strikten zin noch zonen noch leden, en toch opgeschreven zijn in dat boek des levens, waarvan hier klaarblijkelijk sprake is, omdat zij met Christus’ goedkeuring in de gemeente opgenomen en met gaven en bekwaamheden uitgerust zijn, om te stichten en op te bouwen. Nu wordt zo iemand als dienaar opgenomen, hoewel de gemeente hem om andere redenen niet afwijst. De gemeente ontvangt niemand op grond zijner gaven alleen, maar op grond zijner schijnbare genade, zijner Evangelische bekering, zijner geloofsbelijdenis of zijns Christelijken wandels, en dat alles kan men in iemand opmerken, die toch geen uitverkorene is, die wel de waarheid, maar niet de zaligmakende kracht des Evangelies kent, Hebreeën 6:4-6.

Ten vijfde. Wat ik omtrent kerkelijke gemeenschap, en bijgevolg van dit boek des levens gezegd heb, moet noodwendig een Evangelische waarheid zijn, ja een werkelijkheid zelfs in het nieuwe Jeruzalem, omdat, behalve hetgeen ik reeds heb gezegd, u in deze stad bij de komst des Heeren-welke komst plaats zal vinden enigen tijd na den bouw der stad onder de inwoners ook

"dwaze maagden" zullen gevonden worden, die de zaligmakende genade Gods in hun ziel missen. Maar toch.

1. worden dezulken dan tot, de gemeente gerekend, ja door Christus zelf maagden genoemd, dat is: dezulken, die hun belijdenis niet verloochend hebben,

2. zijn zij maagden, die elke hare lamp medegebracht hebben, zo goed als de wijze maagden, 3. zijn zij maagden, die zich van de onreinigheid dezer wereld hebben afgescheiden,

4. behoren zij tot de zichtbare heiligen, tot op de komst van Christus, Mattheus 25:1-10. Want toen riepen zij: "Onze lampen gaan uit." Dezen zeg ik, zijn die begaafden, welke een plaats hebben in de gemeente en in het boek des levens, en toch, hoewel ze op die plaats blijven, in de toekomst onzes Heeren zullen blijken, alleen gaven, en gene genade te hebben ontvangen: al zijn zij zichtbare heiligen geweest, toch zullen dan hun geheime zonden ontdekt, en zij zelven verworpen worden.

Om te besluiten: Indien de Schrift zegt, dat niets, dat ontreinigt, en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt, in de stad zal inkomen, en deze toestand toch nog die is der gemeente op aarde, hoe kunnen dan zij, die zich daaraan schuldig maken, hoop voeden, dat zij tot de hemelse gemeente zullen behoren? Wederom: Indien velen dergenen, welke van God gaven ontvangen hebben en die ten nutte der gemeente aanwenden, toch eens buitengesloten zullen worden, wat zal dan met hen geschieden, die noch gaven noch genade bezitten, gelijk iedereen, die ogen heeft, zien kan? Zij, die, in plaats van akkerlieden en wijngaardeniers der gemeente, dieven, rovers, vervolgers, enz. zijn! Ja, als velen, wier namen in het boek des levens geprijkt hebben, evenwel verloren gaan, wat zal dan van hen worden, die nimmer in dat boek

opgenomen werden? Zullen zij niet nog gewisser omkomen? "En zo iemand niet gevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, die werd geworpen in de poel des vuurs, "

Openbaring 20:15.

OP WELKE WIJZE DE INWONERS DER HEILIGE STAD VOORTDUREND