• No results found

DE WEG OM WAT HIER VERKEERD IS, WEER IN ORDE TE BRENGEN

In document DE HEILIGE STAD of HET NIEUWE JERUZALEM. (pagina 112-116)

MET RAADGEVINGEN EN BESTURINGEN VOOR DE BEWONERS DAARVAN

10. DE WEG OM WAT HIER VERKEERD IS, WEER IN ORDE TE BRENGEN

Alhoewel dit huis zo eerwaardig is, is het echter niet zonder zonde, vele verkeerde dingen gebeuren hier, waarom wij om ze weer te herstellen ons moeten houden aan onze regels van gerechtigheid. Ook moeten wij het niet vreemd vinden wanneer de zonde gevonden wordt waar de deugd is, zien alle mensen niet duidelijk, dat er in de heilige tempel stof was, 2 Kronieken 29:16-17, dat er zelfs aan ons goud roest kleeft? In het huisgezin van Abraham was een spotter, Genesis 21:9, in het paleis van een koning zal men de spin vinden. Spreuken 30:28. Die zegt: wij hebben geen zonde, zegt ook: Wij hebben er in het geheel geen behoefte aan om te waken en te bidden, te leven door het geloof, het vlees te doden, of meer van de Geest te ontvangen om onze natuur te heiligen. Dit alles is volstrekt nodeloos bij hem, die te deze aanzien niets verkeerds heeft. Maar wij belijden, omdat wij geen leugenaars willen zijn, 1 Johannes 1:8, 10, dat wij nog de bewegingen en begeerlijkheden der zonde binnen in ons gevoelen, en zouden afvallen, Lukas 21:34-36, indien Christus niet tussenbeide kwam en voor ons bad. Hebreeën 7:25.

Wij besluiten dus, dat de zonde hier is, doch dat zij zich niet tot onze schande mag openbaren.

Wij hebben onze regels om daarnaar met haar te handelen, en ook pleisters om onze dodelijke wonden te genezen. En aangezien de ledigheid grote aanleiding geeft voor het vlees, om zijn ruwe en moedige invallen te doen op de goede zeden, is het verordend dat niemand hier mag wonen dan diegenen, die werken. Zo duidelijk is de wet hieromtrent en zo volkomen, dat zij hem, die niet werkt, gebiedt het eten na te laten. 2 Thessalonicenzen 3:10. Laat dan iedereen naarstig zijn om datgene te doen, waartoe genade of natuur hem verplicht. Die niet behoeven te werken voor kost en kleren, behoren te werken voor hen, die behoefte hebben, niet, opdat de luiaard tot lediggang zou worden aangemoedigd, maar opdat zij, die inderdaad arm zijn, gekleed en gevoed worden. Dorkas deed dit, en het is aan het gewijde geschiedverhaal toevertrouwd tot haar lof en blijvende roem. Handelingen 9:36-39.

Dit huis voedt dus geen lediggang, vijgenbomen zijn hier te bewaren, Spreuken 17:18 , en wijngaarden te onderhouden. Hier is werk voor allen, ja, werk dat moet gedaan worden, Markus 13:34, werk evenwel, dat gij kunt vergelijken bij het spelen in de zonneschijn, het werken is een genot, en de arbeid is zoet, 1 Johannes 5:3, gelijk aan het dansen van David in de straten. 2 Samuel 6:14. Het werk is kort, het loon is eeuwig, het werk gelijkt mij, het loon gelijkt de Gever.

Geen luiaard moet zich hier verbergen, wie niet zaait, zal in de oogst geen schoven inzamelen.

De luie mensen kunnen het zelf duidelijk zien, dat de honing verkregen wordt door de werkzame bij. Hier wordt het brood niet om niet gegeven, spijs, drank en kleren, en het leven ontvangen wij van de hemel, maar het werken is hier opgelegd, omdat het een genot is, om de ondeugd te onderdrukken en de hemelse schat te vermeerderen. Bovendien dient het om te tonen, dat als de mensen het geloof belijden, en evenwel werkeloos blijven, dat dan hun geloof ijdel is. Jacobus 2:20, geen mens kan ooit bewijzen, dat het wel met hem staat dan door het geloof, dat door de liefde werkt. Galaten 5:6.

Indien deze goede raad door u wordt verworpen, indien gij het werk en de arbeid verwaarloost, indien gij, gelijk David, u uitstrekt op uw leger, 2 Samuel 11:1-5, of gelijk zijt aan een weelderig paard, gevoed met wat uw lusten zal aanwakkeren, Jesaja 5:8, 13:22, en alzo lagen legt voor uw ziel, wanneer gij in de oorlog zult zijn, let dan op wat volgt: de zonde moet aangewezen, en gij zonder berouw geheel verworpen worden. Lukas 13:1-3.

Dit is het huis van God, 1 Corinthiërs 3:16-17, Zijn woonplaats, het is hier, dat wij Zijn lieflijk aangezicht aanschouwen, maar indien het mocht worden bezoedeld met de zonde, en zo

blijven, zal Hij spoedig beginnen met het woest te laten, en dan: wee over haar, de zonde en Zijn afwezigheid zullen het spoedig ten verderve voeren. Jeremia 7:11-15.

En daar de zonde het ergste is van alle dingen, en loert gelijk een slang aan een muur, of vliegt gelijk een arend in de lucht, of loopt als een schip in nood, zonder enig bestuur, of, (zoals de grote Salomo het wijs heeft gezegd) is als de weg van wellustelingen met een maagd, die schertsen, en dartelen en met een verleidend gegiechel de lusten opwekken, en ze trapsgewijze zo inwerken in hun genegenheden, dat zij de weg ten dode gaan, en zo zichzelf in het verderf storten: laten alle mensen, gelijk er gezegd wordt, om dit onheil te verhoeden, waakzaam zijn, ja, en naarstig letten op haar bewegingen, en dan vlieden, dit is de weg om te leven en niet te sterven. Hij, die nimmer wil vallen, moet nimmer uitglijden, wie de roeping wil gehoorzamen, moet de zweep niet vrezen.

God wil ook, dat elke omstander, die de adder in het gras ziet liggen, zal roepen als van ouds:

De dood is in de pot, opdat niet velen door haar vergif omkomen. Maar als dat beestachtige ding haar prooi vasthoudt, en de man, die zij overmeesterd heeft, de snode onbeschaamdheid ingeeft om voor haar te pleiten, of als hij het zal ontkennen, of als hij het zal zoeken te bedekken met een leugen, haal dan meer hulp, en doe er een vernieuwde aanval op, verklein de fout niet, maar ga er flink op los. Als hij echter niet vreest, maar nog aan zijn boosheid toevoegt, zeg het dan aan het huis. Doch als hij nog in zijn afschuwelijkheid zal volharden, vlied hem dan, omdat hij een melaats man is, reken hem met de heidenen en de tollenaar.

Mattheus 18:15-17. Maar als hij in het begin voor u valt, wees dan getrouw, liefhebbend, rechtvaardig tegenover hem, vergeef hem zijn zonde, zeg het niet aan een broeder, Spreuken 25:9, opdat gijzelf niet zo behandeld wordt door een ander. Markus 4:24.

Indien hij niet valt dan in de tweede aanval, maak dan zijn boosheid niet alom bekend, Jacobus 5:20, maar, als gij denkt dat zijn berouw oprecht is, vergeef hem zijn zonde, en stop ze onder de grond. 1 Petrus 4:8. Indien hij de eerste en tweede laag doorstaat, indien hij voor de kerk geen berouw krijgt, handel dan met hem zoals de zaak het zal vereisen, laat niet het huis om hem in brand gestoken worden. Indien hij tenslotte berouw zal krijgen en weerkeren tot God en u, moet gij hem niet voor altijd laten branden onder het gevoel van zonde en schaamte: gij moet hem zijn zonde in Christus’ naam vergeven. 2 Corinthiërs 2:6 .

Uw liefde tot hem in Christus moet gij bevestigen door al zulke wegen als eerlijk zijn en rechtvaardig. Wees niet schuw van hem, draag ze niet op een afstand, maar geef hem liever van uw liefde zulk een bewijs, dat hij daaruit kan afleiden, dat gij gelooft, dat Christus hem weer in genade aanneemt. 2 Corinthiërs 2:8-10.

Tot twee dingen zou ik u te deze aanzien willen vermanen: het eerste, om aan de kerk te tonen, waarin zij zich in al haar handelingen zo behoort te gedragen, dat de schuldige overtuigd wordt, dat het er haar om te doen is om zijn ziel te redden, en dat het om deze een zaak is, dat zij hem openbaar veroordeelt. Dan zou ik willen tonen aan de persoon, die men verwerpt, wat zonder berouw het gevolg zal zijn van deze vreselijke censuur, en zo besluiten, mijn oordeel overlatende aan de menigte van hen, die verstandig en oordeelkundig zijn, van ieder van hen een gebed voor mij verzoekende.

1. Dit huis moet voor dit werk aangedaan zijn door de zonde en ellende van dit arme schepsel, 1 Corinthiërs 5:2, ja, moet treuren en wenen bij de gedachte, dat zulk onkruid in uw onachtzaamheid of in uw slaap hier zou opschieten, evenmin moeten zij ooit uitvinden om te denken, dat gij, totdat hij uitgeworpen is, onschuldig zijt. 1 Corinthiërs 5:6-7.

2. Aldus heeft het zuurdeeg de gehele klomp doorzuurd: Israël was schuldig aan wat Achan deed, en moet alzo staan, totdat het gereinigd is, tot Achan voor zijn zonde zijn last draagt.

Jozua 7:10-13, 22:20. De reden is: Achan was een lid van dat grote lichaam, en volgens de wetten der natuur kunnen de hand, de voet, het oog, de tong, het oor, of, een van deze, het geheel met Achans wanbedrijf bevlekken. De kerk moet zich ook hiervan bewust zijn: enige

melaatse stenen bederven het gehele huis, en gelijk de stenen van daar moeten verwijderd worden voor de heiligheid van het huis, zo moet het in elk geval, voor het als rein beschouwd wordt, door offerande gereinigd worden. Leviticus 14:33-57.

3. Draag verder zorg, dat de zonde, welke gij zoudt uitzuiveren, voor u geen verdere gesel wordt, hetwelk zal geschieden, als diegenen rechters zullen zijn, welke niet vrij zijn van haar smetten en vlekken. Ruk eerst de balk uit uw eigen oog, anders zal de veroordeelde u verachten, Mattheus 7:3-4, en zeggen: Laat de pot niet over de ketel oordelen. Johannes 8:7.

Zo niet, dan zal het een grote wrok verwekken tussen de kerk en hem, die zondigde, ook kunnen door zulke middelen nimmer diegenen gewonnen worden tot een vernieuwde omhelzing van heiligheid, maar met meer waarschijnlijkheid zullen zij daardoor verleid worden om verder te overtreden.

4. Wederom, laten diegenen, die luid tegen haar roepen, toezien, dat zij haar niet inwendig koesteren. De zonde kleeft gelijk pek aan de vingers, zorg er dan voor, laat niemand zichzelf bedriegen, Jozua 22:17, ze is besmettelijk, bied voortdurend tegenstand, verafschuw het kleed, dat door het vlees bevlekt is. Judas 1:23. Sommigen blazen tegen de donkerheid van de kaars die evenwel hun vingers met het snuitsel kunnen bemorsen.

5. Neem u eveneens in acht, opdat er geen blijken zijn van wraak tegen de persoon, vrees in alle dingen, bejammer de mens, terwijl gij zijn zonde verfoeit, beklaag zijn ziel, Judas 1:20, 23, gij zijt nog in het vlees, bedenk, dat gij zelf kunt verleid worden, Galaten 6:1, hebt gij geen medelijden, wie zal dan medelijden met u hebben? Jacobus 2:13.

6. Zie dat de grond goed zij, op welke gij gaat: betoon uw afkeer van de zonde, maar niet van de deugd. Wees op uw hoede voor geveinsde bedoelingen, en twist niet over onderscheidene opvattingen omtrent een zaak van minder gewicht, opdat er geen nodeloze woordenstrijd ontsta, en opdat niet dat vuile zaad, twist, 1 Corinthiërs 1:11, uw heiligen bodem overstrome, Titus 3:9, 1 Corinthiërs 11:16, en opdat daar niet, in plaats van liefde, netels gevonden worden.

1 Timotheus 6:3-6.

7. Gij moet eveneens over het humeur van ieder mens heen zien, omdat niemand volmaakt is, blijft de zonde nog, en menselijke zwakheden kleven de besten aan, dragen en verdragen zal hier tot rust verstrekken. Nietig gekibbel, krakeel en onenigheid zal daar menigvuldig voorkomen, waar van mollen bergen worden gemaakt, of waar men in elke kleine, nietige, geringe zaak iets heeft te berispen. 1 Timotheus 1:6, 20. Ga deze geest te lijf of hij zal veel onheil brengen in dit huis, 2 Timotheus 2:16, en het is uit gebrek aan liefde, dat hij onderhouden wordt, Titus 1:10, het is niet de geest van de duif. Efeziërs 4:2, Colosssenzen 3:13.

8. Voor hen die eigen meningen hebben, moeten wij ook ruimte maken, of wij zullen de kerk nadeel toebrengen, Romeinen 14:13 :mits deze zodanig zijn, dat zij het geloof en de heiligheid niet verzwakken, noch met een goed geweten strijden, Romeinen 14:16, mits daarbij diegenen, die ze koesteren, zulk een geloof houden voor zichzelf, Romeinen 14:22, en hun onvruchtbare denkbeelden niet laten vallen op de weg van hun broeder, 1 Corinthiërs 8:9-13, laat ze vrij, en het geloof en de liefde zullen niet minder worden.

9. Wij moeten ook in deze onze handelingen tonen, dat wij onderscheid maken tussen die zonden, welke indruisen tegen het licht der natuur, en wat wij merken tegen het geloof in Christus te zijn. Die, welke tegen de natuur zijn, zal de natuur aanwijzen, Exodus 32:22-24, Samuel 12:7-13, wat aangaat die tegen het geloof, het geloof moet daarvan het oordeel, het geweten, en ook het verstand besturen, of er zal geen genezing zijn, wat gij ook doet. Wanneer er mensen betrapt zijn op onzedelijkheid, zal de natuur opschrikken, het geweten zal oprijzen ten gericht, Johannes 8:9, en als de onbeschaamdheid terug wijkt, zal evenwel schuld en zelf veroordeling de ellendeling, wie het aangaat, benauwen, Handelingen 5:1-5, en zo verlegen maken door onrust en schaamte, dat het hem er toe zal brengen om zijn zonde te belijden, en

vergiffenis te smeken van God en mensen. Zulke mensen kunnen wij dus met gemak overwinnen.

Maar het is niet zo met hen, die afwijken in het geloof, met hen, die, zoals onze wijze apostel zegt, onverwachts verstrikt zijn, met hen, die gemakkelijk zijn om te voeren, door bedriegerijen en door arglistigheid, Efeziërs 4:14, neen, deze zijn op een sluwe wijze tot dwaling gebracht, onbekend aan de natuur, ja, zij menen, dat zij welgedaan hebben in het verlaten van de weg.

Hun verstand, en ook hun oordeel, keurt goed wat zij doen. Deze zijn, arme zielen, boven hun kunst en bekwaamheid, gevangen genomen door de duivel, naar zijn wil, 2 Timotheus 2:23-26, hier moet gij dus geduld oefenen, en lankmoedig zijn, gij moet niet over zulke heersen, maar alle zachtmoedigheid betonen, en de goede leer als de dauw doen neerkomen op hun dwaling, 2 Timotheus 4:2, zo zult gij deze overwinnen, en kunt gij hun fout herstellen. Titus 1:13.

De reden, waarom wij hier niet die ruwheid moeten gebruiken, als waar overtuiging ligt in de natuur, is, omdat diegenen, die zodanig verstrikt zijn, het licht en de hulp der natuur missen om weer terecht te komen. Een geest heeft hen bevangen, zij zijn weg, zij zijn op de vleugels van bovennatuurlijke begoochelingen, zij zijn buiten het bereik der mensen, niets dan God en het evangelie kan hen bereiken. 1 Timotheus 1:19-20. Daar wij deze lieden nu geen ogen kunnen geven, noch hun oordeel kunnen regelen, waarin ligt dan ons werk met hen, indien niet, zoals gezegd is, in het oefenen van geduld? terwijl het heilige Woord voor hun aangezicht wordt opengelegd, waardoor alleen zij moeten zien wat verkeerd is met hun arme zielen, en zich alzo tot Hem bekeren, bij wie redding blijft.

Tegenwerping. Maar zij zijn woelig, zij willen de waarheid ter aarde werpen, en allen komen in hun ondergang om.

Antwoord. Indien zij woelig, en boosaardig zijn, hun gevoelens opdringende, zonder er op te letten, wie zij daardoor ergeren of ten verderve brengen, 2 Timotheus 2:16-18, dan moet de kerk terstond met hen handelen, opdat niet het geheel door hun misleiding worde besmet, en in wanorde en verwarring gebracht.

11. DE TEGENWOORDIGE TOESTAND VAN DIEGENEN, MET WIE

In document DE HEILIGE STAD of HET NIEUWE JERUZALEM. (pagina 112-116)