• No results found

sla-. Over dit voorvoegsel spreken we verderop onder III van dit artikel

ta-. Dit voorvoegsel zien we in het Oerlese ww. tawére(n), dat betekent: drukdoen,

zich danig inspannen enz., o.a. van kleine kinderen in de wieg gezegd die druk met

handjes en voetjes werken (Hij l mär te tawére!) of van druk blaffende honden

(H rt em is tawére!). De versterkende kracht van ta- is in dit ww. wel duidelijk

aanwezig. Nog zou op een dergelijke wijze het Oerleseträlä́l, znw. m. langdurig en

enigszins vervelend gezang of gesprek

14)

gevormd kunnen zijn, nl. van de stam van

het nw.lellen, lallen en het met lälle(n) in vocaal harmoniërend trä- (< tra-; vgl. het

onder I genoemderättäte(n)). Overigens doet een voorbeeld of zelfs een voorvoegsel

meer of minder niets af van de waarheid, dat in Zuid-Nederland allerlei voorvoegsels

bestaan, die wij boven hebben genoemd: die in hun oorspronkelijke zwaarder

geaccentueerde vorm eena hebben, welke door een of meer medeklinkers wordt

voorafgegaan; bij mangel van accent wordt dea veelal tot e (phon. ə) gereduceerd,

terwijl de hele klankgroep, zwak geaccentueerd als ze is, een geschikte bodem

vormt waarop bepaalde woekerklanken zich ontwikkelen, bv.pər- < pə-. In Nederland

boven de grote rivieren schijnen deze praefixen niet of tenminste niet in die mate

voor te komen als in Zuid-Nederland; het Gronings, het Fries en het Drechterlands

kennen het voorvoegsella-, le- blijkens het bovengenoemde lababbel, lebabbel (Ter

Laan),lawibus (Fries) en lawiebus (Drechterlands), terwijl

oogen nogkadodder opgeeft (zie WNT o.a.); dit laatste woord zou van dodder =

dooier afgeleid kunnen zijn, wat door Cornelissen-Vervliet op blz. 606 van hun

Idioticon zonder meer gedaan wordt.

III. Aan deze voorvoegsels hebben onze dialectologen, etymologen en

tekstverklaarders niet die aandacht geschonken waarop ze recht hebben. En dit tot

schade van de Nederlandse philologie. Voor de Noordnederlandse taalgeleerden

is deze veronachtzaming het gevolg zo al niet van onbekendheid dan toch van een

gemis aan vertrouwdheid met deze voorvoegsels. Maar ook de Zuidnederlandse

dialectologen bedrijven hier - sit venia verbis - gruwelijke dingen zodra ze zich op

het gevaarlijke terrein der etymologie begeven. Als afschrikwekkend voorbeeld

nemen we het Zuidnederlandsekramik, waarvan Corn.-Vervl. zeggen: ‘kramich en

kramik (klemt. op de 2e lettergr.), znw. m. - Brood van roggebloem gebakken (N.

en W. der Kempen) De boeren eten kramich en ruggenbrood. Ne groote kramik.

Kramik is voedzamer as tervenbrood. - In 't Z. der Kempen verstaat men doorkramik

fijn tarwebrood, brood van tarwebloem gebakken. Zie ookmik’. Laten we nu nagaan

wat Schuermans' opvatting is betreffende de afkomst vankramik. Nadat hij bij het

begin van zijn artikelkraammik heeft gezegd dat het woord als kramik of krammik

wordt uitgesproken, gaat hij in de tweede helft van zijn artikel aldus verder: ‘Het

woord is samengesteld uitkraam en mik en daarom schrijven wij kraammik. De

kraammikken schijnen eerst kleine fijne tarwenbroodjes te zijn geweest die men op

de kramen of in de winkels verkocht: zoo zegt Kil. opkraemmick, l. panis triticei

minoris genus in tabernaculis venale, hemiartium. Mick is bij hem ook een

tarwenbroodje, in 't fr.miche, l. hemiartium, artidium. Men vindt dit woord ook

kermicken geschreven (Z. Analectes pour servir à l'Hist. Eccl. de la Belg. Louv. T.

III, 218) en het kan dan zeer wel samengesteld zijn uitkerk en mik, derhalve: fijn

brood dat voor de kerk dienen moest’. Tot zover Schuermans. Met Juvenalis zouden

we willen uitroepen: Difficile est satiram non scribere. Het accent, dat zo vaak een

veilige gids is in deze soort materie, schijnt bij hem helemaal geen rol te spelen.

Ook heeft hij er blijkbaar geen erg in dat het voorvoegselkra- in allerlei gestalten

kan voorkomen; de Bo - die na Schuermans zijn

Idioticon samenstelde - zegt het uitdrukkelijk op blz. 493a: ‘kar-, ker-, kra-, kre-, kru-.

Deze voorvoegsels zonder klemtoon worden gemeenlijk onverschillig het een voor

't ander gebruikt. Dus het fr.corvée luidt in 't vl. karweie, kerweie, kraweie, kreweie

enkruweie’. Nog geeft de Bo kardiet en krediet; karbeulen, kerbeulen en krabeulen.

Bij het woord in kwestie nl.kramik is het praefix kra- als gevolg van een zwak

dynamisch accentkre- (phon. krə-) geworden en dit, gelijk met tientallen parallelle

gevallen te bewijzen is, totker- (phon. kər-). Verband met kerk is er helemaal niet

en dat Schuermans samenhang hiermee mogelijk acht zullen we wel aan zijn

priesterlijke aandrift moeten toeschrijven. Aan Kiliaen, die naar algemeen is bekend

inzake etymologie weinig betrouwbaar is, schijnt hij het denkbeeld te hebben ontleend

datkramik als eerste lid het znw. kraam heeft. Kramik met kraam in verband te

willen brengen enkermik, dat hetzelfde woord is met hetzelfde voorvoegsel, met

kerk: het is, met of zonder verlof gezegd, barre onzin. Ook de Bo gaat in deze

praefixenaffaire taalkundig niet vrij uit; onder het woordfladakken bespreekt hij een

aantal Westvlaamse woorden ‘met eenen lasch in den grondvorm’, maar hij houdt

Streckformen en de formaties met de door ons gesignaleerde voorvoegsels niet

voldoende uiteen. Zo vat hijklabótsen op als kl-ab-otsen < klotsen

15)

, terwijl het in

werkelijkheid ontstaan is uitkla-botsen, gelijk Corn.-Vervl. op blz. 653 van hun

Idioticon terecht aannemen en waarop ook duidelijk het vocalisme vanklabotsen

wijst: dit ww. heeft evenals het grondwoordbotsen een ó, geen ò zoals klotsen

(phon.klətsə(n))

16)

. Tegenstrijdig zijn zijn opvattingen van het woordbawinde, v.,

dat hetzelfde is alswinde, f. liseron (zie bij hem blz. 82b): op blz. 68a van zijn

Idioticon s.v.ba- vat hij in bawinde ba- als een voorvoegsel op met enkel aanvullende

waarde, s.v.fladakken ziet hij het echter weer anders nl. als b-aw-inde, ‘met eenen

lasch in den grondvormbinde’, welke laatste vorm hij op blz. 135b geeft. Dit laatste

lijkt ons in ieder geval onjuist. Een grondvormwinde voor deze windende plant mag

als zeker worden aangenomen. Met behulp van het onder I besproken voorvoegsel

ba-15) Jammer genoeg door Franck-van Wijk s.v.kabouter overgenomen.

16) Het dialect van Oerle heeftbotse(n) en klabotse(n) beide met ó, waarnaast klosse(n) - en nietklotse(n) - met ò.

is daarvan gevormdbaw nde (waaruit bew nde, en met een zgn.woekerklankje