• No results found

Toen Siquier een beweging maakte om zich op haar te storten, kwam Arouet naar voren, doodsbleek:

‘Ik kan niet gedogen, dat een dame, wier gast ik ben, op een dergelijke manier

wordt toegesproken. Mevrouw de gravin heeft niets misdreven. Mevrouw, mag ik u

verzoeken de kamer te verlaten? Het is beter. De graaf en ik zullen kolonel Siquier

alle satisfactie geven die hij wenst. Dit is ongehoord...’

Hoewel zijn optreden diepe indruk maakte, begreep hij snel te moeten handelen,

wilde hij een tweede uitbarsting van de kolonel voorkomen. Met grote beslistheid

liep hij naar de gravin en bood haar zijn arm. Zijn omgang met Richelieu, Sully,

Argenson, en zoveel andere edellieden, die zich bij zulk een incident als een vis in

het water voelden, - met het nodige plezier in het verdedigen van een vrouw tegen

haar eigen man, verloofde of minnaar, - wierp nu zijn vruchten af, en Siquier was,

deze enkele seconden, al evenmin in staat om hem de mond te snoeren als de gravin

om zijn arm te weigeren. Jammerlijk snikkend, gebogen als een oude vrouw, liet zij

zich op de gang brengen. Toen Arouet terugkwam, hamerde zijn hart hem in de keel.

‘Gaat u zitten, kolonel. Laat ik eerst zeggen, dat ik uw optreden begrijp, al ging

het te ver. Maar u kunt de gravin niets verwijten. Zij is volkomen te goeder trouw.’

‘Wie kan ik niets verwijten?’ snauwde Siquier, vrij zinloos. Hij stond nog steeds,

en zijn ogen waren met bloed belopen.

‘Gaat u eerst zitten. U ook, mijnheer. De gravin heeft ons gezegd, dat u haar verteld

heeft, dat u Karel de Twaalfde heeft vermoord. Is dat waar of niet?’

‘Ik houd mij erbuiten,’ prevelde de graaf, die zijn stoel had opgezocht, welk

voorbeeld door Siquier gevolgd werd.

‘Dat spijt mij, want ik heb meer reden om mij erbuiten te houden dan u. Kolonel,

ik heb met deze zaak niets te maken. Ik kreeg alleen de indruk, dat de gravin de

waarheid sprak...’

‘Wat waarheid sprak?’ - De kolonel monsterde hem, haat in

het oog, zwaar ademend, één wenkbrauw in de hoogte, alsof hij loenste. - ‘Dat ik de

koning heb vermoord?’

‘Dat u haar dit gezegd heeft. Zij heeft het geloofd, ik heb het haar uit het hoofd

trachten te praten...’

‘Dat zal wel,’ zei Siquier, op een toon die hij zo onbeschaamd mogelijk trachtte

te maken.

‘Het is jammer, dat de graaf met stomheid is geslagen. Ik zit hier niet te liegen,

kolonel.’

‘Ik dan wel? Ik heb nooit iets van dien aard tegen wie dan ook gezegd.’

‘Dan moet er een misverstand in het spel zijn. De gravin heeft haar verstand goed

bij elkaar...’

‘Ik soms niet?’

‘U ook, kolonel. Maar er zijn allerlei redenen te bedenken waarom u tegen beter

weten in...’

‘In het bedenken van redenen bent u sterk, mijnheer.’ - De kolonel stond op. - ‘U

bent het, die hierachter zit. Ik begrijp nu alles. U heeft altijd in mijn schuld geloofd,

mijnheer, en nu heeft u ook de gravin zo ver gekregen, met uw gladde filosofische

praatjes. Nu beeldt zij zich van alles in, zoals vrouwen dat doen. U heeft mij altijd

voor een sluipmoordenaar gehouden, een sicaire!’

‘Maar zegt u dan toch wat!’ zo richtte Arouet zich wanhopig tot de graaf, die er

zich echter toe bepaalde de ogen te sluiten en verslagen het hoofd te schudden.

‘U heeft mij altijd verdacht: eerst uw weigering om mij in uw boek te noemen,

thans weer een uitstel van enkele jaren. U, met uw redeneringen en ontledingen, u

heeft mij er soms haast toe gebracht, dat ik zelf geloofde dat ik het gedaan had! Laatst

nog, mijnheer, bij dat schilderij van Holm, toen ik u aankeek. Toen dacht u natuurlijk,

dat ik mij schuldig voelde! In werkelijkheid verbaasde ik mij alleen over de gelijkenis

met uw gezicht, hetzelfde spottende lachje...’

‘Ik geef toe,’ zei Arouet op zachter toon, ‘dat ik u wel eens gewantrouwd heb.

Maar nooit heb ik dat tegenover derden laten blijken. En hier, vanavond, heb ik u

alleen maar verdedigd. Wanneer de graaf niet zo bang voor u was, zou hij dit kunnen

bevestigen.’

‘Het is anders wel toevallig, mijnheer, dat de gravin met dergelijke onzinnige

verhalen komt, juist nu u op bezoek bent... Ah,

nu herinner ik mij... Gustaaf, zei jij niet, dat Eleonora altijd in mijn onschuld had

geloofd? Spreek!’

‘Ja ja,’ stotterde de graaf, ‘tot vanavond...’

‘Zo ziet u, mijnheer. U heeft haar bepraat. U bent het, die het probleem van mijn

schuld altijd heeft uitgeplozen, niet de gravin, niet de graaf.’

‘U bent niet voor rede vatbaar,’ zei Arouet, die boos begon te worden, ‘ik pluis

uit waar ik zin in heb, en wanneer ik u in een boek moet verdedigen, dan wil ik ook

weten waar ik aan toe ben. Ik houd u voor onschuldig, ik herhaal het, maar ik houd

u niet voor het Lams Gods. In dit opzicht kan ik de vrijheid van mijn gedachten

werkelijk geen geweld aandoen.’

Van deze scherpe woorden had hij onmiddellijk spijt. Met een gesmoorde vloek

deed Siquier een stap in zijn richting, stak de wijsvinger uit, en zei:

‘Ik zal u morgen mijn getuigen sturen. Ik duld dit niet langer. Ik had dit al veel

eerder moeten doen, u of een ander. U zult mij satisfactie geven, mijnheer. Dit is

mijn laatste woord.’

‘Als u maar niet de graaf stuurt,’ zei Arouet met trillende lippen, ‘die zou beter

uw tegenstander kunnen zijn.’

‘Ik stuur wie ik wil, mijnheer!’

‘Bovendien duelleer ik niet met u. Een scherpschutter als u...’

‘Heren,’ stamelde de graaf, ‘is er nu werkelijk niet...’

‘Dan schiet ik u neer als een dolle hond, mijnheer!’

‘Dat zou mij voor u spijten, mijnheer...’

Reeds was hij op weg naar de deur. Hij hoorde Siquier nog iets tegen Oxenstierna

zeggen, toen stond hij op de kille gang, bevend over al zijn leden, en alleen nog

kracht puttend uit de gedachte, dat hij tot iedere prijs zijn angst bedwingen moest tot

hij het huis uit was. Na een paar stappen bleef hij staan om te luisteren. Waar was

de gravin? Een ogenblik kwam het in hem op haar bijstand in te roepen, haar

verlossend woord, zich aan haar corpulente gestalte vast te klampen, zich achter haar

te verschuilen. Ging hij nu weg, dan was deze kans voorgoed verkeken. Toen liep

hij langzaam de trap af en zocht in het donker naar de buitendeur.

15

Hoe hij die avond thuisgekomen was wist hij zich niet meer te herinneren, de volgende