Ofschoon minder opzienbarend, waren er onvoltooide plekken ook elders op het
schilderij; alleen het gezicht en de schepen op de achtergrond waren er vrij van.
Vragend wendde Arouet zich tot zijn gastheer, die hem nieuwsgierig met de ogen
had gevolgd.
‘Een nieuwe aanwinst?’
‘Inderdaad,’ zei Hellichius, en stond op om zich bij de bezoeker te voegen, ‘en er
was haast bij, want bij een ontvangst op de legatie, de vorige maand, wilde graaf
Gyllenborg niet, dat hier een portret van de koning zou ontbreken. Door de kwestie
van de
opvolging wisten wij een tijdlang niet waar ons aan te houden, en in legaties malen
Gods molens langzaam. Goed, de koning is zelf ook niet een van de vlugsten, hij zal
ons het uitstel niet euvel duiden. Het nieuwste is, dat hij te lui is om zijn handtekening
te zetten, en een naamstempel heeft laten vervaardigen.’
‘Maar de schilder,’ zei Arouet op het doek wijzend, ‘schijnt te lui te zijn geweest
om de hand af te maken.’
Hellichius lachte en schudde het hoofd. - ‘Wanneer u weet, dat hij dit portret in
drie dagen geschilderd heeft, zult u dat niet meer zeggen. Het is een zekere Désiré
Holm, een Zweed, die hier in Parijs woont, en gedeeltelijk van Franse bloede schijnt
te zijn. Hij is een zonderling, die enige bekendheid geniet als snelschilder, en daarom
in gevallen als dit van nut kan zijn. Dit is een kopie, maar uit het hoofd geschilderd;
het origineel hangt in Stockholm.’
‘Door de haast is hij dus niet aan de hand toegekomen?’
‘Ja, maar dat schijnt ook een gewoonte van hem te zijn. Natuurlijk heeft hij beloofd
de hand te komen afmaken, en die andere partijen daar, maar wij zijn het erover eens,
dat hij dit nooit zal doen, en daarom hebben wij het portret ook maar bij de graaf
vandaan gehaald en hier gehangen. Schilderijen, die hij uit handen geeft, blijven
onvoltooid, dat is een soort regel bij hem. Hij is al vrij oud. Stiernvos is bij hem
geweest, en toen is hem gebleken, dat de schilderijen, die hij voor zichzelf maakt en
die hij niet schijnt te willen verkopen, dit gebrek missen. Stiernvos was er nogal van
onder de indruk.’
‘Waren dat ook kopieën?’
‘Vermoedelijk wel, maar volgens hem waren zij vaak beter geschilderd dan het
origineel, en uiterst geacheveerd. Een kunstenaar die zijn vak verstaat, dat is zeker;
en men begrijpt niet waarom hij erin volhardt half werk te leveren, wanneer iemand
als graaf Gyllenborg hem een opdracht verleent. Het waren allemaal portretten, zei
Stiernvos: van koning Gustaaf, en koningin Christina, - als man, Stiernvos had nog
nooit zoiets gezien: bijna beangstigend, zei hij, - en Lodewijk de Veertiende, en
generaal Rehnskjöld, en Karel de Twaalfde zelf, en nog een paar van diens generaals.
Doordat Stiernvos het origineel van Lodewijk de Veertiende kende, - het hangt in
het Trianon, - kon hij de deugden van de kopie vaststellen. Stiernvos schildert zelf,
en hij heeft
Holm gevraagd of hij geen les van hem kon krijgen, zo niet in het snelschilderen,
dan toch in een rustig kopiëren. Maar daar was geen sprake van.’
‘Kunt u mij het adres van die schilder opgeven?’
‘Geldzuchtig schijnt hij niet te zijn, want voor dit schilderij hier vroeg hij een
belachelijk laag honorarium, ofschoon misschien toch voldoende, wanneer hij het
inderdaad niet afmaakt... Zijn adres weet Stiernvos, die heeft deze zaak behandeld;
ik zal dadelijk naar hem toegaan, een half uur geleden was hij nog in conferentie.’
‘Deze schilder Holm boezemt mij belang in,’ zei Arouet, ‘ik had al eens over hem
gehoord, maar ik wist niet, dat hij thuis zo'n kostelijke verzameling heeft.’
Hellichius keek naar de klok, wachtte nog enige minuten, en ging toen het adres
vragen aan Stiernvos. Hij bleef lang weg. In zijn afwezigheid bestudeerde Arouet
het schilderij nog eens, en stelde vast, dat iedere handtekening ontbrak, - op zichzelf
begrijpelijk genoeg, hoewel Holm toch heel goed die van de schilder had kunnen
nabootsen, of zelfs zijn eigen naam neerzetten, onder iets dat altijd nog een hand
verschilde met het origineel. Of ook de schilderijen bij de Oxenstierna's ongesigneerd
waren, kon hij zich niet herinneren. Verder ontdekte hij, dat hij niet de minste lust
meer had naar kolonel Siquier te informeren. Dat was iets als een ontnuchtering;
maar het was ook iets als een onbestemde angst, en die angst scheen samen te hangen
met dit portret van Frederik de Eerste, zo weinig imponerend, en niet eens helemaal
afgemaakt, maar dat nochtans iemand voorstelde, die misschien, heel misschien
Siquier opdracht had gegeven zijn voorganger naar de andere wereld te helpen. Het
was alsof deze zichtbaarheid van de - ongetwijfeld gewetenloze - vorst zijn eigen
geweten belastte ten aanzien van de geheimen, die hij in een los gesprek met
Hellichius had willen aanroeren; alsof de schuld van deze Frederik, hoezeer
problematisch, de ontoelaatbaarheid van het wroeten in deze zaken vergrootte. In
zoverre kwam zijn besluit om hier voorlopig van af te zien hem gelegen, dat hij over
zijn boek in wording liever niet met anderen sprak, hetgeen hij, wanneer hij niet al
te zeer de nadruk had willen leggen op de ontmoeting in de Rue du Temple, nauwelijks
had kunnen vermijden. Toen hij weer op straat stond, kon hij zich, zowel
tegenover zichzelf als tegenover Siquier, een toonbeeld van discretie voelen.
Désiré Holm scheen er geen knecht of huishoudster op na te houden, en deed hem
zelf open. Hij was, als persoon, even klein als het huisje, dat hij in een der
buitenwijken aan de kant van Noisy bewoonde, en dat overigens van schamelheid
In document
Simon Vestdijk, Verzamelde romans. Deel 35. De filosoof en de sluipmoordenaar · dbnl
(pagina 81-84)