• No results found

roekelooze moed gehad, 't vogeltje weg te kapen uit de papierbak.

De meester heeft het niet gezien; de jongens hebben

't niet verklapt.

In z'n zak, diep in z'n zak heeft hij 't haastig verborgen en is weggehold de straten door.

En vèr van de school, in 'n portiek, heeft hij 't zorg-zaam tevoorschijn gehaald en 't liefderijk neergezet in z'n pet.

Toen viel 't om.

Brandend van medelijden heeft hij tOCh geprobeerd 't Toen is hij weer gaan zitten.

Hij heeft moeten meerekenen, en meelezen, en mee-luisteren.

En angstig-mooie fantasieën zijn in z'n jonge hersens opgevlamd die middag. Van een plotseling opvliegen uit de bank en 't vogeltje toch weer grijpen en dan weg-loopen de deur uit, de gang door, de straat op ....

Van een afspraak maken met al de jongens om tegen den meester te zeggen, allemaal tegelijk: "Geef je het vogeltje terug, ja of nee?" . . .. Och, ook van een stil den meester aan z'n mouw trekken als hij voorbij kwam, lanp's de bank, en hem toefluisteren, hem vrágen, smeéken: "Meester, màg ik het vogeltje weer hebben, alstublieft;. . . • meester, anders gaat het dood, - meester! ..•• "

Schuchter kereltje dat hij was, bleven 't fantasieën.

Maar in z'n hart groeide het vreemde, duistere ....

't groeide als z'n eenig verweer tegen het machtelooze verdriet, dat z'n zieltje vervulde.

Die meester! .... 0,Huibs kleine vuisten bàlden zich.

"Zoo ....

! Wat had je daar onder je bank?"

"Niks," liegt Huib bevend.

"Haal uit je zak! .•.. Laat kijken!"

Z'n ~ak uithalen? Laten kijken? ... 0, en dàn .... ? In wilde vrees, éven, zoeken z'n oogen redding in de richting van de deur; - zoeken ze ook, smeekend en hulpeloos, medelijden op het gezicht van den meester ....

Dan begint hij krampachtig te snikken.

"Hoor je niet? .... Haal uit je zak!"

Huibs wil knakt.

En dan - dan komt het, dan komt het vogeltje, 't lamme, halfdood gebloede beest.

De meester grijnst.

En vi~zig, m~t 'n gez~~ht ~~l gemaakte verachting, comedia~tachtlg-leukgrIjpt hl) tusschen vinger en duim aan de uiterste punt een der vleugeltjes - smijt met een zwaai het diertje in de papierbak. '

"Bah!" ....

In de klas lacht het hier en daar.

Huib? . . .. Een oogenblik is er iets van een vreemde vreugde in hem, 'n gevoel van verlost te zijn van die pijnigende benauwenis, maar - daardoor heen toch schrijnt zoo fel: "Mijn vogeltje, mijn vogeltje!"

w.

G. VAN DE HULST

!lij bonst z'n hoofd neer op z'n elleboog; houdt toch m z'n angst z'n vogeltje onikneld in z'n zak.

"Kom hier!"

Huib weifelt, drukt zich tOCh heftiger tegen z'n bank.

"Hoor je niet? .•.. Hlér, zeg ik je!"

Huib voelt, dat hij, de vijand, het wint. Hij stommelt de bank uit, het vogeltje in wanhopige greep geklemd.

W. G. VAN DE HULST

beestje weer op z'n pootjes te zetten ..• '. Toen zag hij,

dat 't dood was. ,

En in felheid groeide dat vreemde, duistere weer op in z'n zieltje; groeide de haat heen over z'n verdriet.

Intuïtief voelde hij, dat die meester, die meester had kunnen helpen, redden; - niet 't vogeltje misschien, maar dat andere, dat heerlijke van z'n blije jongenshart.

Nu was dat stuk, nu was dat weg, vernield, dood ....

Hij smeet het diertje weg over 'n brugleuning, keek het nog even na, tot het langzaam wegdreef achter een pijler.

En zacht voor zich heen mompelde hij: - 't was als een heftige vervloeking - : "Pestkop!"

GERA KRAAN-VAN DEN BURG

Onder de vele ge:i:::::E:~~~

inventaris van Nel Verhoop's prilste herinneringen waren er twee eng met den schoorsteenmantel ge-associeerd. En beide beelden waren z66 over elkaar gegleden op den achtergrond van haar bewustzijn, dat ze niet recht meer wist, wáár en hoe vaak ze door de werkelijkheid waren belicht.

Een er van werd op een winterschen middag verscherpt, toen Nel aan de hand van het dienstmeisje bij vrouw Bakker de keuken was binnengestapt om eieren te halen. Vrouw Bakker had het haakje van haar bontje losgemaakt, omdat het zoo warm zat en zeer deed tegen haar keeltje; en terwijl Nel voor die bewerking 't kinnetje oplichtte, hadden haar oogen door een andere sfeer gezweefd dan gewoonlijk en op den hoogen schoorsteenmantel het voorwerp van haar vage mijme-rijen ontdekt.

aar voren geschoten waren de witte wantjes, die de grijpgrage vingertjes nog even tegenhielden.

, Ikke mee spele, ikke mee spele," had ze beslist en met haar groote bruine oogen vrouw Bakker aangekeken in bedelend gefleem.

"Dà weet ze noe nog van de vorige keer, mo-je ge-loove," had de eierenvrouw bewonderend gezegd. Ze was op een stoof gaan staan, had met haar rechterhand den tabakspot voorzichtig aangevat en haar linker ge-bruikt om met een punt van haar schort de stof er af te vegen. Toen had ze 't pronkstuk voor Nel op tafel gezet: een hollen, zwart-gekleurden steenen olifant met een geel schrabak, dat deksel was. "Jie

53

HET NEGERTJE

Later was Nel eens bij grootmoeder geweest, en groote Piet van oom Ko had aangebeld.

,,0, daar heb je Piet met het zendingsbusje," had groot-moeder hem door 't raam gegroet.

Nel had een kleur gekregen: zendingsbusje, zóó heette die zwarte man. Nu kwam het: Piet bracht hem mee.

Maar Piet kwam binnen met leege handen.

"Waar is de zwarte man nou, Piet? Is-t-ieinde gang?"

had ze gevraagd.

Piet had jongensachtig hulpeloos met de schouders ge-trokken grootmoeder aangezien.

"Bedoelt ze Sinterklaas?"

"Nee, de man van 't zennebusje," had Nel verduide-lijkt.

"Hier is het zendingsbusje," had Piet haar tevreden willen stellen en uit den zak van z'n jekker een afgeplat groen busje gehaald.

"Dat zijn zuurtjes! Ik moet het zennebusje met den zwarten man," had ze huilend geroepen.

Grootmoeder en Piet wilden sussen en probeerden te begrijpen.

"Wat bedoel je toch, schatje? Vertel d'r nog eens wat van. Is het bij moeder?" vroeg oma, maar Nel schudde ontkennend en bleef huilen.

"De zwarte man, die dankjewel zegt," verklaarde ze hikkend; boos, omdat die groote menschen haar niet wilden helpen.

,,0, ze bedoelt zeker het negertje, zooals bij tante Loes," giste Piet, die in bevattingsvermogen het dichtst bij haar stond. "U weet wel, op den schoorsteen, zoo'n neger die bidt,"

Grootmoeder begreep eindelijk.

,,0, neen, dat negertje is voor andere zending. Groot-54

GERA KRAAN-VAN DEN BURG

ben slim, hoor! Daor hè-je-'em dan; maar me stuk-maoke."

Doch mèt dat Nel een handje sloeg om de logge pooten en het deksel oplichtte om te snuiven aan de tabak, schiftten zich de beelden in haar geheugen en wist ze tegelijk, dat er nog iets anders wezen moest, 66k op een schoorsteen, 6ók geel-en-zwart, maar nog mooier; iets, dat bewegen kon. De zwarte schimmen op 't gevoelige vlak 'Van haar herinnering kregen kleur en contour;

ze wist: dat andere vroeg om geld; en dan knikte 't dankjewel.

De olifant was al niet mooi meer; Nel liet zich van haar stoel glijden en vroeg:

"Waar is de màn nou?"

"Wà bedoel-je, liefj'n? D'r is geen man. Toe, speul noe met het beesj'n!"

"Nee, ik wil den man, den zwarten man," dwong ze en poogde met eigen hulpmiddelen zich in bezit te stellen van 't begeerde.

"Die hèt ook geen rust in d'r zitvlak! Zoo is 't niks 'edaon," De ontijdig afgebroken conversatie kostte vrouw Bakker een zucht; ze stond op om de eieren te halen, maar Nel hoefde dezen keer niet mee naar 't kippenhok.

"Ik wil den zwarten man van den schoorsteen," her-haalde ze, dreinend over de mimiek der ouderen, die beduidde dat ze niet wijzer was.

"Ze krieg zeker slaop, nèm-t-er maor gauw mee," ried vrouw Bakker Trien vergoelijkend aan.

En 't geheimnis van het tweeërlei geel-en-zwart was weer, dichter omsluierd, teruggezonken beneden den spiegel van Nel's bewustheid.

GERA KRAAN-VAN DEN BURG

moe geeft altijd in dit busje. Foei, huil je nog? Wat kinderachtig! Dit busje is juist zoo gemakkelijk, hè, Piet?"

Piet vond in z'n hart het knikkertje bij tante Loes ook veel mooier, maar als oma dáárin gaf, zou hij z'n busje nooit vol krijgen. Daarom lachte hij maar en zei: "ja, oma" en liet het geld rammelen voor NeI's plezier.

Maar 't verdriet trok niet weg. En erger: wanneer Nel later wéér aan 't negertje denken moest, was 't net alsof iets er mee niet in orde was. Het knikkertje ....

dat was niet heelemaal goed. . .. niet zoo best ten-minste als dat leelijke busje van Piet.

II

EIken Maandagochtend tilde Nel Verhoop haar knikkenden bruinen vriend van 't benedenblad van haar theetafel, legde hem voorzichtig in haar collegetasch en nam hem onder den arm mee naar school. Wanneer ze hem dan bovenop den lessenaar had gezet en zijn dankbare buiging den kinderen telkens pret gaf bij elke kleine gift voor 't zendingswerk, reproduceerde zij nog vaak de allervroegste reminiscentie's, die ze aan hem had.

't Was, alsof uit het mysterie van dat simpele beeldje haar belangstelling was gegroeid voor de duizenden, van wier nood ze pas door de jaren heen een vaag besef gekregen had. En de verholen liefde van haar kinder-jaren was opengebarsten in een duidelijk uitgezegd ver-langen, toen ze een levensrichting kiezen moest.

"Ik wil later toch naar Indië," had ze na 't Mulo-examen haar ouders toevertrouwd.

"Dan zou je verpleegster moeten worden, of onder-wijzeres," had haar vader geadviseerd. "Maar waarom

HET NEGERTJE zou je 't doen? Je hebt altijd de hoogste cijfers voor je

opstellen en prijzen voor je stukjes in de schoolkrant:

je komt hier in 't land veel eerder vooruit!"

Maar Nel had slechts één verlangen: Indië. En nu was ze onderwijzeres, had pas de hoofdacte, werkte voor Engelseh, liep een verbandcursus en keek intusschen de advertenties na, of er een onderwijzeres voor Indië werd gevraagd.

Hetzelfde deed ook Aafke van den Berg, haar vriendin.

Sinds de kweek hadden beiden haar gemeenschappelijk ideaal, en soms gezucht: "We worden nog concur-renten; konden we maar samen gaan."

Toen, op een avond, had Nel in de eenzaamheid ge-bloosd en met bonzend hart opnieuw de advertentie gelezen, die twee onderwijzeressen vroeg, voor Solo en voor Djocja elk één. Den eigen avond nog stuurde ze haar sollicitatie in en schreef aan Aafke om die op-merkzaam te maken.

Op éénzelfden Woensdagmiddag waren de vriendinnen naar Den Haag gereisd, om zich voor te stellen aan freule Liepaert, de secretaresse van 't bestuur; en enkele weken later hadden ze beiden haar benoeming thuis gekregen.

Aafke was er een avond voor overgekomen om met Nel te praten; de gedrukte stemming thuis contras-teerde scherp met haar eigen jongen geloofsijver, of-schoon ze de pijn der nabije scheiding zèlf v66rvoelden nu.

"Volgende week Zaterdag moet ik gekeurd worden, maar ik mankeer niets," zei Aafke.

"Ik ook niet, maar ik moet een week later."

"Heb je nooit meer last van hartkloppingen? Ze moe-ten erg streng keuren op dat punt," zei Aafke weer.

57

,

"

59 HET NEGERTJE Maar de windsterkte van den storm minderde

lang-zaam-aan; ze zag den dreigenden z'Yaai van haar levensweg weer onder 't licht van Gods hefde en wrong toen al haar gebeden van lange-her samen in één machtige litanie: "God, laat me tien jaar korter leven, als het dáár maar is. Laat ik een poos daar mogen wer-ken voor U!"

De eerste morgenwolk, die lichtte boven haar smarten-nacht liet haar zien, dat niet alleen booze rebellie maar ook ,; zich opdringen met een levensoffer zonde is.

III

Aafke van den Berg had bij het eindpunt de stadstram verlaten en was op aanwijzing van den conducteur den hollen weg gevolgd, die uitkwam bij de tuinmans-woning van De Ziep. Het was haar aan te zien, dat ze Indische jaren achter zich had: haar teint had een geel-achti<re nuance en haar aan 't corset ontwende lichaam had de meisjes-slankheid verloren. De vochtige warmte van den nazomer-dag gaf haar 't gevoel, lekker-dicht bij Indië te wezen, maar 't landschap, nuchter, ging tegen die illusie in.

Achter een groen weitje, glimmende tusschen bloem-looze rhododendrons: een vijver; en nog verder weg, tegen een glooiing van kort-geschoren gras, lag een hutachtig gebouwtje, dat de tuinmansvrouw 's zomers openstelde voor een enkele gast.

Nabij het ronde huisje stonden vruchtboomen, zwaar van dracht, en overhuifd door een forsche kruin van groen blad met veel rood en geel van rijpende appels, zag Aafke plots een witte plek, die ze intuïtief het doel wist van haar reis. Maar, inplaats van zich nu te haasten, gingen haar voeten trager en rekte zich haar Als langzaam-groeiende parels regen zich de volgende

dagen aan 't snoer van het jaar. Aafke werd gekeurd, goedgekeurd voor Indië en vroeg ontslag uit haar be-trekking. En een week later reisde ook Nel naar den aangewezen arts en liet zich onderzoeken. Maar de be-teekenis van zijn woorden wou niet recht tot haar d66rdringen en zijn oordeel kon ze eigenlijk niet ge-looven. Met een dof hoofd, innerlijk te ontwricht voor tranen, kwam ze op haar kamer terug en viel er neer in een stoel; 't werd avond, maar binnen haar was 't zoo verlaten donker, of er nooit meer een morgen volgen kon.

In een lichten hoek van de kamer, tegenover 't raam, op 't benedenblad van de theetafel, stond het negertje en grijnsde haar tergend aan, en met dien sarrenden lach rukte hij den sluier van dofheid stuk, die haar opstand ingebonden hield. Boos rood kleurden zich haar wangen, nijdige tranen prikten in haar oogen en terwijl ze opstond en door de kamer liep, kromden haar vin-gers zich driftig, alsof ze dien nikker wel vernielen wou.

GERA KRAAN-VAN DEN BURG

Even schrok Nel. Die hartkloppingen, .och, ze was er aan gewend. Geregeld nam ze druppeltjes en leefde 'n beetje voorzichtig, zonder er over te praten en eigenlijk had ze er nooit bij stilgestaan, dat ze misschien minder sterk was dan een ander. Nu trok haar gezicht bedacht-zaam en peinsde ze na over Aafke's vluchtigen zin.

Maar al gauw verdiepte zich de blik van haar oogen en, om den mond de blij-vertrouwende glimlach van een die haar leven veilig weet, zei ze:

"Och, die keuring.... we hebben toch ons geloof!

Heel m'n leven heb ik hierom gebeden; nu 't zoover is, zal God me er wel brengen ook."

61 HET NEGERTJE weer geheel eigen te maken: een glimlach, een greep

naar elkaars hand, en nog eens een glimlach.

"En nu moet je vertellen: zooveel als de plaatjes leve-ren bij je brieven," vroeg Nel na een poos.

"Och, overal waar ik kom, moet ik vertellen; laat me vandaag maar eens luisteren," weerde Aafke af en, met een vingerbeweging naar de half-Ieege theetafel, gaf ze glimlachend een wending aan 't gesprek.

"Daar heb je hèm ook! Is 't altijd nog dezelfde?"

Nel streelde het steenen negertje. "Dacht je, dat ik on-trouw zou worden aan m'n eerste liefde?" schertste ze met een ondertoon van ernst. "Als ik zelf dan niet kan gaan, maak ik tenminste dat ànderen aan hem denken.

"Wat nood, zoo hier beneden Mijn handen 't werk niet deden .... ""

Aafke knikte begrijpend.

,,'k Heb het zoo flink van je gevonden, dat je in je ziekte nog lust had voor ander werk. Weet je nog, dat eerste schetsje van je in 't Zondagsblad? Maar toen hadden we toch geen van beiden gedacht, dat je nog eens een heel stel schoolboekjes zou schrijven. Of jij wel?"

Nel schudde ontkennend.

,,'t Begon vanzelfj eerst met kinderverhaaltjes."

"Ja, ja, 'k heb alles trouw gevolgd. Toen ik las, dat jij die boekjes geschreven had voor de lagere school, heb ik ze dadelijk besteld. 't Is heusch aardig, zoo vèr als ze komen op die Hollandsch-Indische scholen. Ik heb de kinderen verteld, dat we vriendinnen zijn; ze begrijpen je verhaaltjes zoo goed. Laatst kwam er nog een Chineesje bij me, erg onder den indruk van dien jongen met z'n gebroken arm .... "

Ze zweeg plotseling en veranderde van toon.

60

GERA KRAAN-VAN DEN BURG

lichaam, alsof ze zich een houding geven wou en be-zinnen moest, eer ze onverwachts en al te plotseling daar aangekomen zou zijn.

Mèt die witte vlek had ze een flits van Indië gezien:

wit van mannenkleeren en vrouwengoed ; de witte muren ook van haar schooltje onder de tjemara's, en bruin gewriemel laag bij den grond, doorspikkeld met een enkel Europeaantje.

"Stakker, wie van ons zou deze ontmoeting 't moei-lijkst vinden?" vroeg ze zich af. . De lichte vlek onder den appelboom was nu z66 dicht-bij, dat ze vorm en leven kreeg. Een arm, ook wit, wuifde omhoog en Aafke zwaaide terug en begon zich te reppen, omdat langer talmen nu te opzettelijk was.

Zoo gauw Nel Verhoop Aafke op den weg had ge-zien, begon ze op te ruimen: de gecorrigeerde druk-proeven stak ze in een groote gele enveloppe en maakte die klaar voor de post; het manuscript, waaraan ze werkte, borg ze in een portefeuille.

Nu kwam Aafke den boomgaard in: vlak tegenover elkaar, in 't moment van het weerzien, voer door elk een kille aarzeling, gewekt door 't vreemde in de ver-schijning van de ander; maar 't hervinden van be-kende trekken en gebaar maakte aan de ontwenning een eind en de blijheid van 't weerzien won met een spontanen kus.

"Aaf, wat heerlijk! Heb je 't warm? Je bent ook zoo'n gezellige schommel geworden!"

Aafke veegde druk om haar ontroering kwijt te wor-den en liet zich een plaat wijzen door Nel, die als hart-patiënt alle onnoodige beweging meed en stijf-voor-zichtig in haar stoel naar voren kwam.

Stilte was er noodig, meer dan woorden, om die twee

GERA KRAAN-VAN DEN BURG

"Ik maak je moe, 't grijpt je te veel aan," zei ze mee-lijdend in zelfverwijt.

Nel had een hand over de oogen geslagen. Met een

ste~, die haken bleef in haar gezwollen keel, stootte ze UIt:

,,0, nee, dat is 't niet. 't Is heerlijk! Wat zit alles prachtig in elkaar, of liever," ze nam de hand weg en liet haar stem zakken, "wat heeft God het menschen-leven wonderschoon gemaakt."

Aafke greep haast eerbiedig naar de smalle hand, die het dichtst bij haar lag.

"Wat gelukkig, dat je zoo berusten kunt," zei ze on-zeker.

Maar Nel schudde neen; ze trok haar hand terug en zei met een dwaas-gelukkigen lach op 't vochtige ge-zicht:

"Je begrijpt me niet! Toe, ga 'n eindje wandelen, ik moet eerst alles verwerken."

Alleen de appelboom mocht weten van de bewogen-heid, tè fel voor haar zieke hart.

Tien minuten later wachtte Nel haar vriendin bij de thee. Ze praatten samen gezellig over oude dingen, maar Nel's gedachten waren vèrder weg dan de jeugd-herinneringen: h66ger, vond Aafke, wanneer ze naar de klaarte in haar oogen zag.

Tien minuten later wachtte Nel haar vriendin bij de thee. Ze praatten samen gezellig over oude dingen, maar Nel's gedachten waren vèrder weg dan de jeugd-herinneringen: h66ger, vond Aafke, wanneer ze naar de klaarte in haar oogen zag.