• No results found

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is lurther reproduced

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is lurther reproduced"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

• •

v

MMETA 0977 SHELF NUMBER MICROFORM:

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is lurther reproduced

without first obtaining the permission ol the KITLV which reserves the right to make a charge for such reproduction. Ij the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

Deze film is beschikbaar gesteld door het TLV, uits uitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het TLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

ndien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men

schriftelijk aan te vragen.

(2)
(3)
(4)
(5)

NIEUWE OOGST

(6)

.... ..... Ij i' r. ..

/ ",0 I ...

f. <i'Jo.

/. - f I

P \'001

V

' ' ? , ~

", <"'I..q

J . - ~ .

~~~~V~~

~!~etl~I:UWE GST

-..0;;._ _1-

EN BUN DEL NOV EII EN

SAMENGESTELD ONDER REDACTIE VAN P. J. RISSEEUW BIJDRAGEN VAN GREETH GILHU S-SMITSKAMP, Ds. H. J. HEIJ ,

W. G. VAN DE HULST, GERA KRAA -V DEN URG, H. UYPER- VAN OORDT, JAMES lEYNSE, WllLEM DE ODE, A. U, M. A. M. RENES-BOlDINGH, C. RIJNSDORP, W. G. . V . E SLEEN EN WILMA. BANDVERSIERING VAN HERM HA A

G. f. CAL L E N 8 ACH - UIT G E VER - N IJK E R K • MeM X X X 1I

(7)

Na uitgave van een achttal Kerstboeken, waarmee wij gepoogd hebben het beste uit de Christelijke literatuur van heden onder het volk te brengen, willen wij dit jaar voor het eerst de serie onderoreken met een soortgelijke uitgave welke niet speciaal aan het Kerstfeest is verbonden.

Hierdoor kregen redactie en medewerkers nog iets meer vrijheid in het kiezen van hun stof. En doordat de bundel nu niet meer gebonden is aan een bepaald tijdstip, leent hij er zich meertoe ten allen tijde ter hand te worden genomen.

Dat ons jaarboek de getrouwe barometer is geworden van den stand der huidige Christelijke novellistiek geeft ons veel voldoening.

Ook dit jaar is de kring der medewerkende auteurs weer uitgebreid.

l~ 0

Zomer 1932

P. J. RISSEEUW, redacteur.

G. F. CALLENBACH, uitgever.

(8)

I,

I I

I

I

C. RIJNSDORP

D

e voorlezer heeftinde kerk afgekondigd:

JANNIGJE "In~

gekomen met attestatie van Dordrecht: Jan Arie Geurlings en zijn echtgenoote Jannigje de Graaf, met

I kind." Maar in de Kerkbode staat "met 2 kind" en dat maakt Jannigje zeer zenuwachtig: "Als het nou toch maar niet ies mit Henderik .... " Haar nerveuze hand strijkt een averechtsche vouw in het blad, want ze heeft haar bril afgezet. En ze geeft het niet op tegen Jan Arie, wien deze onrust niet welkom is bij zijn eerste pijpje na 't middageten en die daarom zijn vrouw poogt te overpraten, zeggend, dat het een drukfout moet zijn.

"Dan moest er staan: met twee kinderen," over- schreeuwt hij, tikkend met de pijpesteel op tafel. Mis- moedig werpt hij het hoofd om, trekt, en blaast een rookwolk naar de wand.

's Maandagsavonds doet Jannigje iets ongehoords: ze belt aan bij de scriba en laat hem in 't portaal de Kerk- bode lezen. - "Daar staat: met twee kinderen, ziet m'nheer wel? Maar I-Ienderik hoort er ommers niet bij, dat weet m'nheer toch?" De scriba begrijpt en vindt een glimlach; ook hij spreekt van een drukfout en belooft herstelling. Jannigje doet zich tenslotte overtuigen, dat . hij van geen zoon Hendrik weet en met een "dank je vrindelijk, m'nheer," laat ze zich voorzichtig af van de hooge stoep. Onderweg naar huis tobt ze over Hendrik en veegt zich zenuwachtig in de oogen, niet enkel om de schrale voorjaarswind.

Alleen aan Aat vertelt ze, staande bij de keukentafel, dat die mijnheer schijnt van Henderik toch nies afweet.

Aat antwoordt met een weifelend ,,0" - en daarmede

I

(9)

C. RIJNSDORP

is.. de z~ak voorloopig afgedaan. Want de Geurlings zIJn stille menschen: de buren spreken zelfs van

"doosch".

's Middags zitten ze weer zwijgend om de tafel. 't Is soms zoo stil, dat de klok tikt, alsof er niemand in de kamer is, of dat er een is, over wie ieder in de kamer denkt en niemand spreekt. Het eerst is Jannigje gereed met eten; ze legt de polsen over elkaar op het lijf; haar oogen, die naar buiten blikken, hebben het trieste van een grijze regendag.

Als Jan Arie klaar is, neemt hij zittend het Boek van de schoorsteen achter zich en leest. Zijn toon is weer als gewoonlijk timide: elke volzin wordt een vage vraag. Nadat zoo de geheele psalm al lezend schuchter in twijfel is getrokken, wordt er stil gedankt; Aats hoofd buigt zich daarbij diep, zoodat het scheidinkje op haar achterhoofd in het radichaar boven komt.

Jannigjes dunne lippen in het tragisch gelaat vormen geluidloos woorden - een lange dunne haar hangt over de eene mondhoek. De klok tikt. Jan Aries hoofd hangt opzij; zijn mond staat een weinig open.

Aat is gereed met haar gebed; ze blijft op haar bord kijken, tot een diepere stilte haar doet opzien, waarbij ze juist haar moeders oogen ziet opengaan. Op het- zelfde oogenblik schuift Jan Arie, tot het leven terug- keerend, zijn bord van zich af.

Straks stapt hij de deur weer uit, naar zijn werk.

Jannigje en Aat wasschen af in de keuken; hun schaar- sche gezegden hebben iets vermoeids. Een enkele maal zuchtJannigje half luid - Aat kijkt dan schuchter op.

Zelfs 's nachts rust

J

annigjes hart niet. Ze dommelt wel, maar weet toch voortdurend, dat ze in bed ligt en dat het petroleumlampje, met het scherm naar haar

2

JANNIGJE toegekeerd, op de schoorsteen laag brandt. Ze droomt

van havens en schepen; op een paadje tornt ze, met een boodschappenmand aan de arm, tegen een sterke bries op; in de lucht drijven precies zulke witte wolken als toen z~ van de scriba t~~iskeerde. Eindelijk vindt ze Hendnk; even weent hij aan haar arm, dan is alles weer verward; een klok slaat, een vol uur ligt ze stil wakker.

Als ze 's morgens opstaat, is alle kleur uit haar gezicht geweken en onder de oogen ziet 't donker, alsof ze ver- geefs getracht heeft, daar iets zwarts weg te wasschen.

'r:

och blijft ze op de been, ontzien door Aat, bangelijk Uit de weg gegaan door Jan Arie, want gevoels-

~itbarsti~gen, besprekingen, verwijten, plannen, dat hgt alles m het verleden; de zaak met Hendrik is reeds lang op het doode punt. Zoo blijft alles in hun hart besloten; 't komt er alleen uit door verraad of in ver- momming - een heel enkele maal in hun leven barst het los. Ondertusschen beitelen de jaren zich àl dieper uit in hun gelaat.

Aat wordt langer en voller, maar haar oogen zijn nog die van een kind.

Haar zittend werk doet Jannigje overdag af aan het raam bij de keuken, waar een spion 't uitzicht tot het einde van de lange straat weerspiegelt. Mag ze een enkele dag in haar star verdriet al eens vergeten van haar aardappelschille!1

ot

stoppen op te zien, meestal houdt ze toch werktUlgelijk oog op wat buiten gebeurt.

En wat van het leven daar tot haar bewustzijn door- dringt, betrekt ze op Hendrik.

Eenige~a!enper~a~kOI}1t del?ost~ode voorbij. Altijd, als J anmgJe hem mtsplOnnetje ziet aankomen, krijgt

3

(10)

C. RIJNSDORP

ze een schok - soms begint ze 'te beven. Het gebeurt ook wel eens, dat de post komt, als ze middenin haar werk is en op dat oogenblik aan niets denkt. Hoort ze dan plotseling het alarmeerende, korte bellen, dat haar 't daaraan voorafgegane klikken van de brievenbus be- wust maakt, dan wordt ze nog een tint bleeker. Ze leunt dan, stilstaande, aschgrauw soms, tegen een stoel of aan de keukentafel, luisterend hoe Aat, afgericht op zulke dingen, de trap afspringt. Meestal is het voor de buren, of een onnoozele reclame; zelden een brief - en nooit iets van Hendrik.

's Zondagsmiddags na het eten zitten Jan Arie en Jannigje aan tafel tegenover elkaar, elk met een blad van de. krant. Jannigje knikkebolt, en dommelt, 't ho<:,fd dIep op de borst gezonken, spoedig in. Ook Jan Ane, mo,: van :t wrochten,. geraakt boven zijn krant

~~teen SIgaar In de mond m slaap; zoo in rust drukt Zijn gelaat argeloos en nauwkeurig uit wat hij is: sloom en taai. Hoorbaar haalt hij adem door de keel naar binnen. Een vroege vlieg gonst bij het raam in de zon.

Op zulke oogenblikken, wanneer J annigje en haar man even ontkomen aan de roede van de drijver is Aat het J.D.inst vr?Olijk. Zij

he~ft

geen vriendin hier'en geen familIe; ze Zit aan het splOnneraam met een boek en in haar ged,achten neuriet een weemoedig zelfmeêlij.

S?ms kUIeren de C?eurlings v66r kerktijd nog wat om, met ver en kalmpjes-aan om Jannigjes beenen.

De negende Mei wordt Aat veertien jaar. Jan Arie is 's morgens op de gewone tijd naar zijn werk ge- gaan.

Als Aat, ge!"asschen en aangekleed, een beetje dralend de kamer bmnenkomt, staat Jannigje bij de tafel, ook 4

JANNIGJE wat onwennig, de mond samengeperst, een pakje in de

hand.

Jannigjest~meltiets van gefielseteerd en Aat krijgt een

zenuw~chtlg~! ster~e handdruk. Ze ziet in Jannigjes oogen mnerhJke, diepe ontroering; met een dank u Md "oe er , neemt ze ver egen het papier aan, waaruitI '"

z~een eau de cologne-flesch loswikkelt. Onder het eten Zijn !-e spra:akzamer dan .gewoonlijk.

Hermnert In Aats to~~ lets aan het ~eifelend praten van ~aar vade~, JanmgJ~spreekt op die alleen bij háár passende mamer, waann Aat onbewust meer liefde aanvoelt, dan in een zoen of vele woorden.

Ze e~en een oogenblik zwijgend verder. Dan vertelt Aat, m haar behoefte om erkentelijk te zijn, dat ze van- morgen vroeg wakker was en een heele tijd naar de regen hee~t liggen luisteren, een fijn gehoor.

- "Heb Je.~an wakker gelegen?" vindt Jannigje na een lang zWIJgen.

-. ,,'k Denk toen vader wegging, van de deur, dat heb Ik wel eens meer."

-. "Hij doet '~.toch altied zachies dicht, 't zel van de wmd geweest zIJn."

, K' "

- "t en.

Jannigje, met haar lichtelijk schommelende gang loopt

la~.gs

de tafel en vult de kopjes. Aat gaapt traag: maar grtJpt. dan weer naar de flacon. Ze bekijkt 'm aan- dachtig.

- ,,'t Ken nog geruild worde, hoor," zegt Jannigje toonloos.

R '1 bi" "

- " UI e. . .. e nee ....

Bij een stormvlaag, die door de straat bruist, wisselen de twee weer een paar klanklooze woorden. In de schoorsteen blaast de wind een lage melodie, met daar-

(11)

C. RIJNSDORP

boven een heesche faux-bourdon: een jammerduet van twee verlorenen. Buiten werpt de regen telkens nieuwe vlagen water tegen de druipende ruiten. Takj~s en blaadjes worden door de Wind opgesto~d, of 1.lggen sidderend in een hoek van de vensterms, een rneuwe windstoot afwachtend.

- "Slècht voor alles, hoor," oordeelt Aat.

Jannigje knikt zwijgend. ..

De posttijd gaat schijnbaar onopgemerkt voorbiJ. Te elf uur, bij de koffie, zit Jannigje a~nhet spionneraam en kijkt met ledige oogen naar bUlten, waar de zon, tusschen twee buien door, een gele baan op de straat schildert. En v66r Aat begrijpt wat ze doet, flapt ze ineens er uit, terwijl ze aanstonds heftig kleurt: . - "Is het nou niet net drie jaar vandaag van HeI?-dnk, moeder? . . .. 'k Geloof.... van wel.... drie -

jaar .... hè?" .

Jannigje schijnt niet geschrokken; ze knikt, m~r onderwijl worden haar oogleden weer .rood van '!ie geheel innerlijke, diepe ontroering, die haar hulS- genooten schuw-intiem van haar kennen.

En Aat, in haar overhaasting:

- ,,Hoe kwàm dat nou, Moeder,. • . . ik heb eigenlijk nooit ....JJ

Jannigje richt haar groote, eerlijke oogen op Aat.

Kid "

" n ..••

N ' "

- " ou Ja. , , ...

- "Nou ja? Wou jij dan .•.. neemaar .... ga JIJ een

kind

alles aan d'r neus .•.• "

- ,,'k Ben d'r nou toch veertien."

- N6u! Ja! N6u ben je veertien!" . Het invallend zwijgen is zeer pijnlijk voor Aat. Ze IS geschrokken van haar brutaliteit - 't kwam zoomaar!

6

JANNIGJE - Schichtig kijkt ze naar Jannigje, die met zacht zich

bewegend hoofd naar buiten staart. Maar Aat is niet meer te houden, ze práát alweer, 't borrelt diep uit haar binnenste op; z66 gemakkelijk vormt ze haar radde, half afgebroken zinnen, alsof ze alles lang van te voren had overlegd.

- "Nou, Moe, zeg nou zelf. 'k Heb er toch nooit om gesoebat. Gunst, als je soms hoort, nou. 0, nee, 'k weet het nog z66 goed, hè, toen die morge ....

Ik zeg nou wel: vertel es, maar ik heb toch ook een hééleboel gemerkt toen, meer dan u misschien wel denk. Van die brieve enzoo. Weet u wat ik alleen

.

"

niet .•..

Jannigje reageert nog slechts op het verwijt, dat Aat er niet alles van zou kunnen weten.

Geprikkeld wendt ze zich tot Aat: - ,,'k Begrijp niet, wat voor koue drukte. . .. Wat wou jij dan nog méér wete? Hij 's weg, dat zie je. En hij komt. . .. n66it meer .... "

- "Nee!! Moe! Zoo bedoel ik het niet!. ... Hè, bah!

had ik nou maar weer niks gezegd .... Moéder!! Zoo bedoél ik het ommers nie-iet!" zingt ze uit, in angstig- boos bezweren van moeders huilen.

Eenige minuten lang wordt niets gehoord dan de onrust van de wind buiten en J annigjes afnemend snuiven.

En al belooft Aat zich nu, met de koffiepot in de hand, in smartelijke woede, dat ze van haar leven geen "stom woord" meer over die nare jongen praten zal, ze wacht ondertusschen met slim geduld haar tijd af. Jan Arie bevindt 'smidda~s dan ook Aat spraakzaam over zijn oliejas en het bUitenwerk in dat weer. Hij antwoordt eerst opgewekt, doch met een vage, toenemende twijfel en als J annigje weer èrg stil is, kijkt hij zijn vrouw een

7

(12)

8 9 JANNIGJE bij haar losgestooten. Ze bloost gloeiend om dat mis-

lukte gesprek toen en om haar vaders onbegrijpelijke afwijzing. Ze wil niet, en ze kan niet láten, te denken:

" .... Heb Hendrik. . .. dat misschien wel. . .. van váder, dat ... lage soms ... ?" Vrijmoediger probeert ze verder, haar ouders, haar vader vooral, te zien als mènschen. Een korte, lichte duizeling van geestelijke groei begeleidt dit onderzoek met een bijna prettige pijn. Van buitenaf is daarbij aan Aat weinig meer te zien dan een naar buiten starend hoofd, dat juist uit- komt boven 't hooge keukenraam en een neusje, dat, een graad eigenwijs, opwipt. Onderwijl gaan haar han- den door met het werk. Jannigje komt er bij Aat beter af dan Jan Arie, maar 't is vreemd, dat ze Hendriks zonden toch ook alle in zichzelf terugvindt, ànders, maar 't zijn toch onmiskenbaar dezelfàe.

Zoo draalt haar denken schemerig binnen de enge cel van haar familieleven.

Aats denken wordt fantaseeren. Ze heeft gelezen van een jongen, die, na lang omzwerven, op een eiland bij Australië in een grot het lijk van zijn vader vindt; er komt een oogenblik in 't verhaal, dat ze altijd weer moet huilen; - nu ziet ze zichzelf, een gebruinde pad- vindster, met een over water wijzende zeeman in ge- sprek, of zich bukkend naar wat een neger haar laat lezen op een steen. "Hendrik Geurlings .... " Maar hier verandert haar dagdroom, want ze kan hem zich niet anders denken dan lévend en dat ergens in een groot huis, waar andere mannen, een paar vrouwen ook, zijn. . .. waar iets slèchts de bewoners donker samenbindt. Ze kan zich verbeelden de straatgeluiden te hooren; een raam van het huis staat open tot even boven de geraniumpottenj ze hoort in het huis zingen C. RIJNSDORP

paar maal aan. Maar hij heeft niet veel tijd en 's avonds, na een zware dag, is hij alles vergeten. Aat heeft een boterkoek gebakken en Jannigje's stem heeft weer de toon van vanmorgen, vóór Aats vraag, toen Jannigje zei: "Niks geen verjaardagweertje, hè?"; er is een vleugje behagen, een schemertje zonnestof in haar trieste ziel, die de ziel is van dit huis. -

Daarom zijn de Geurlings zoo spaarzaam met hun woorden: deze hebben te veel invloed, zij wijzigen altijd de gevoelige, verborgen murmelende contra- puntiek van hun eentonig samenleven. Na eenige dagen is Jannigjes houding tegenover Aat zichtbaar ver- anderd, ook bij vroeger. Ze praat met enkele volzinnen méér over Jan Arie, die ze tegenover Aat altijd ,.je vader" noemt en vertelt iets meer over de kosten van het huishouden. Ook nu is het die zekere tóón van ver- legen, liefdevolle triumf, die bij Jannigje datgene zegt, waarop het aankomt. Ook in de pauzen tusschen de schaarsche gesprekken groeit het vertrouwen; er is een nieuwe mildheid in de omgang tusschen J annigje en Aat, die er op wijst, dat J annigje de wenk begrepen heeft en de groeiende persoonlijkheid van haar kind eerbiedigt. En tusschen

J

annigje en Jan Arie gaat een onuitgesproken dialoog: opmerken en licht verbazen bij Jan Arie over de meerdere toegeeflijkheid van zijn vrouw tegenover Aat - en Jannigjes zwijgend ant- woord, eveneens zwijgend aanvaard. "Want het kind wordt ommers ouer." - Over Hendrik wordt niet ge- sproken.

Had Aat misschien eerst nog eens bij vader .... ? Ze denkt 't soms, het maakt haar zoo onrustig, maar met- een is de herinnering aan die ellendige morgen, dat ze vroeger eens met váder er over praatte, weer pijnlijk

(13)

C. RIJNSDORP

of schreien en ziet een gezicht naderen achter de zwarte ruit; een doek. yrordt uitgeslagen. • . • .

~ats han~~n zIJn thans roerloos, haar pupillen hebben Zich verwiJd. -

's Avonds is het lang licht door de zomertijd. Soms hoort Aat oP. bed Jan Ari~ e!1 Jannigje beneden praten; ze voelt ZIch dan verdnetlg en alleen. Op catechisatie is ze met geen enkel meisje intiem. Laatst deed de dominee een moeilijke vraag over de Dordtsche Synode juist

a~ haar, omdat ze in Dordt geboren is. - Buiten gieren zwaluwen; als 't heel stil is, hoort ze de trein aan

~e ra~dvan de stad; 's nachts staat de maan bijna dage- hcht In het kamertje. Ze bidt altijd voor 't naar bed gaan, ook voor Hendrik, en zichzelf, maar als ze er in ligt, vouwt ze wéér de handen en bidt dan zonder woorden: ~erst ee~ v~agen,een aandringen - en daar- na een mIldere, mmgere toestand, waarbij eindelijk tranen op haar kussen druppen - waarna ze inslaapt.

II

Jannigje ziet in 't spionnetje twee heeren zoekend de

s~raat overst~ken ~!1't is haar ineens, of haar hart weg- zmkt. OnmIddellijk daarna begint het z66 heftig te kloppen, dat, nu er werkelijk door een ongewone hand aan de bel wordt getrokken, zij niet in staat is een woord tot Aat uit te brengen. Aat ziet haar moeder angstig ..~ve~en; ook zij heeft~etbellen gehoord, maar ze. begrIjpt m haar zenuwachtIgheid niet, wat Jannigje wil: dat Aa~ haar helpt, of dat ze moet opentrekken.

B~t~uterd wiegt ze eenige seconden heen en weer; J an- n,lgJe snakt naar adem, wenkt vertwijfeld - weer rmkelt de bel, waarvan de grootte op drie verdiepingen

10

JANNIGJE berekend is. Sidderend vliegt Aat naar 't portaal en

trekt open. -

De broeders zitten boven, ietwat onthutst door de ont- steltenis, die hun komst heeft teweeggebracht. Jannigje heeft roode oogen, maar ze houdt zich goed. Aat is opnieuw in hevige tweestrijd, die ze nu zonder haar moeder moet beslechten: of ze in de kamer zal blijven of voor de visite thee moet gaan zetten. Ze blijft bij de tafel staan, de handen slap langs 't lijf, het hoofd ge- zonken, gereed uit deze houding oogenblikkelijk te ontwaken tot een snelle vraag of tot heengaan. De situatie is seconden lang pijnlijk.

Eindelijk, de oogen nadenkend en voorzichtig naar J annigje richtend, vindt een der bezoekers:

- "Hebben we u laten schrikken, ja?"

- ,,'t Geeft niet. • .. 't schikt nogal, m'nheer

,u

zegt Jannigje. Ze begint te begrijpen, dat de heeren haar niet kennen en van Hendrik moeilijk kunnen afweten.

Toch blijft haar mond kommervol saamgetrokken.

Na eenig heen en weer praten slagen de broeders er in op 't doel van hun bezoek te komen. Aat kan in de karnet blijven, want haar moeder, die meer voor het eigen volk voelt dan ze zich bewust is, heeft zonder veel onde!zoek en zelfstandig met haar inschrijving de

v~rwachtIDgder vragers overtroffen. Reeds maken zij Zich gereed tot heengaan. Jannigje staat bij de ronde tafel, waarop ze zwaar leunt met haar rechtervuist. Ze vat 't aanvankelijk gesprek over Hendrik weer op.

- "Ik zeg, ik ben tegenwoordig een bietje schrik- achtig, dat. . .. dat het z'n 66rzaak, m'nheer ....u

- "Elk huisje heeft zoo maar z'n kruisje.Jt

- ,,'t Is een gr66t kruis, m'nheer." Haar stem wordt

k

J .

d ' "

onze er. " e eemge zoon. . .. at gemis ....

11

(14)

C. RIJNSDORP

- "Is uw zoon nog maar kort dood, juffrouw?"

- "Dood, m'nheer?" Ze huilt vrijuit. "Ik wéét het niet .... , dat is nog verschrikkelijker •... , of tie levendig is of dat ie dood is .... 't Is een verloren zoon, m'nheer. Sint drie jaar is tie vort .•.• Hènderik . Hèndrik Geurelings. . .. kan u 'm niet, m'nheer . Nee. . . . natuurlijk. . . . 't kon somwijlen .•..

zeker. . .. zeker m'nheer .... "

Haar toon verflauwt onder 't drukke praten van de woordvoerder der bezoekers, die, met de hoed in beide handen, zeer rad gaat uitweiden over namen die op Geurlings gelijken, maar dan toch andere personen blijken te betreffen. J annigje knikt nu en dan en gaat eens anders staan, maar haar tanige, sterke vuist blijft op de tafel geperst. De zwijgende bezoeker voelt onder- tusschen eenige malen aan zijn jaskraag en rekt de hals.

De drukke broeder heeft het eind gevonden en wil nu zonder van houding te veranderen, terstond tot

zij~

afscheid overgaan. Maar Jannigjes vuist ligt er nog;

drang tot spreken siddert uit de diepte machtig in haar op. Het tragisch mompelen van zooeven wordt een bevend verwijzen naar wat in haar ziel en oogen on- sterfbaar pijnlijk leeft.

- "Hij is niet slecht, m'nheer . . .. hij had nooit van vak moeten veranderen. Zijn vader begreep hem niet, m'nheer .... Toe' kwam de dienst er tusschen .... "

Uit zulke pauzen en bijkomstigheden rijst plastisch voor de luisterenden een stuk leven op: een jonC7e kerel zooeven uit dienst terug. . .. slechte kameraden ... : een twist met zijn vader. . .. Alles komt goed maar er is iets op het werk: de jongen neemt ontslag

~n

ver-

zwijgt het.... Er zijn brieven gekomen; op een Zondagmorgen vroeg, als alles slaapt, ziet een buur

12

JANNIGJE hem met een zeemanszak op de nek over de dijk

gaan ....

De blik van de haastige bezoeker glijdt zonder be- grijpen langs Aats angstige oogen.

- "En hebt u nooit meer van 'm gehoord?"

Niet dadelijk dringt het tot Jannigje door. "Nee ....

m'nheer," aarzelt ze. "Ze zeggen wel van Amerika, daar heeft hij schijnt een tijd gewoond. . . . Een hoop geschrijf en gevrijf,. . .• de dominee in Dordt heb er erg z'n best voor gedaan, maar de consul kon geen uit- sluitsel geven. Maar m'nheer . . .. kan u niets ....

weet u misschien, hoe we nog ?"

- "Ja - de politie, juffrouw wat wil u beter, nietwaar?" Hij wendt zich om instemming tot zijn collega. Deze knikt en lacht gelukkig: "Ja, ja, die ken- nen dat .... ", maar de ander gaat reeds voort: "De rolitie. . . . heusch, dat is het eenige ...

~annigje doorleeft een ontkrachtende teleurstelling.

Haar vuist is ontspannen, onzeker zoekt de hand het schort. De bezoekers praten nog door, Jannigje luistert maar half meer; ze kijkt wantrouwend en schudt eindelijk langz:lam het hoofd. -

De heeren zijn weg. Jannigje en Aat zitten weer bij het raam. Aat durft nauwelijks ademen, het zwijgen tus- schen moeder en haar lijkt haar avondkalmte na een stormige dag. Diepe voldoening, zachte vrede ligt in de toon van Aats stem en in de manier, waarop ze naar haar moeder toebuigt. Nu heeft ze geen vragen meer.

Ze durven geen licht opsteken en zitten in 't donker tegenover elkaar, aan elk raam 't silhouet van een hoofd. Tot ze in de straat welbekende voetstappen hooren en een aarzelende sleutel in het slot van de buitendeur. Jannigje schommelt naar de tafel en schar-

IJ

(15)

C. RIJNSDORP

relt met lucifers; 't gas ploft aan en beide vrouwen knijpen de oogen dicht.

De

~~~~r'~~rdt'~~;m",·h;~t.·ja~·Arie·i~h~lpe~ bü d~

landmeterij; op een middag is hij sterk verhit. Aan een welpomp verkoelt hij zich met ijskoud water - de volgende dag heeft hij hoog oploopende koorts. Men waakt bij hem, hij delireert. Na vier dagen daalt de koorts. Lang blijft Jan Arie versuft; daarna blijkt, dat hij het verstand heeft verloren. Hij heeft wurgende angst voor Jannigje en voor de aangrauv:"en~~ morg.~n

in de neergelaten lancasters. Dan weer IS hij vroohJk en opgewonden: Napoleon, een vernieler, een razende Roland. Op zolder, achter slot, trapt hij, schuim- bekkend van woede, stoelen stuk, smijt met hout- blokken of zingt plots, gillend en onzeker, liedjes, die in de keuken uit de gootsteen nasaal opklinken.

Jannigje heeft in geen tien nachten geslapen. De toe- stand wordt onhoudbaar. Tenslotte wordt Jan Arie met burenhulp overmand, in een rijtuig gesleurd en weggebracht.

Eerst een week daarop kan hij worden bezocht. Jui~t

zijn Jannigje en Aat aan boord van de raderboot, dIe voor vertrek gebeld heeft, als zonder voorafgegane waarschuwende teekenen de rivier plots vol staat met nijdige, spitse golfjes. Op hetzelfde oogenblik komt een stormvlaag aandonderen, die de groote rivierbrug doet rammelen als een wagen ijze.r. Verd<:rop dreigte~n

zeilboot om te slaan; een zeeschip zwaait los van ZIJn plaats. Aan de wal knalt een spiegelruit stuk. De.~ucht is vol voorwerpen; menschen rennen te hoop bIJ een tram op de hoek van de straat.

Nu eerst begint een angstig dringen om van boord te

JANNIGJE

komen. Onverstaanbaar schreeuwend, worstelend en struikelend geraken Jannigje en Aat aan de kade. Ze kijken niet om; met de orkaan in de rug draven en strompelen ze de lange straat uit. De kleine rivierbrug staat open; dwars er voor worstelt een zeeboot; het rumoer van zijn bassen wordt bij vlagen weggestormd.

Om de hoek is de tramhalte. Op de vluchtheuvel, in de thans neerzwiepende regen, schoolt een zielig kliekje menschen bijeen. Vlakbij hangt een ijzeren uithangbord aan één scharnier verwilderd te dansen; een kleine jongen aan zijn vaders hand doet niets dan opgewonden lachen.

Nu schuiven ze in de tram langs de trottoirs, die op vele plaatsen bezaaid zijn met scherven en steenen. Die geheele morgen viert de storm kermis in de stad; eerst tegen de middag, als J annigje en Aat, in schoone kleeren, vreemd warm en duizelig nog, thuis aan het raam zitten, neemt de wind in hevigheid af.

De volgende dag staat de krant vol van het storm- nieuws, want te water en te land is groote schade aangericht; op de Zuiderzee zijn twee visschers- schepen gezonken, bij Ijmuiden is een man overboord geslagen, drie stoomers zitten op 't Hollandsche strand, bij Dieppe is een schoener aangevaren en op de Portu- geesche kust is een vrachtboot tegen de rotsen geslagen en verpletterd. Jannigjes hoofd is niet sterk genoeg meer om te lezen, zelfs niet om alles aan te hooren, wat Aat bij tusschenpoozen in de krant, die ze geheel

~oorneust, weer ontdekt. Het is haar nu genoeg; ze neeft de breinaald weer onder de arm gestopt en de handen hervatten hun dans onder 't zacht-wiegend ge- laat met de dunne, verbeten mond. "Wat wordt moe- der grijs," denkt Aat vluchtig, maar ondertusschen

(16)

c.

RIJNSDORP

dwalen haar oogen weer in de krant. Laatste Berichten, nog meer over de storm. Naar wij nader 'over het op de Portugeesche kust verongelukte s.s. "Jellicoe" ver- nemen. . .. Aat leest 't bericht door; een gedeelte van de bemanning is gered, vier worden er ver- mist: John ü'Sullivan, kapitein, Dietrichs, machinist, de scheepsjongen en een Hollander, de matroos H. Geulinx.

Haar oogen blijven rusten op die laatste naam, ze wor- den gróóter; Aat legt een vinger bij de regel en heftig kleurend brengt ze de linkerhand naar de mond. Ze kijkt op, Jannigje schijnt niets te merken. Een seconde lang staart Aat in de lamp - dan zoekt ze weer haastig naar de naam, maar door het verkleurend beeld van de lamp in haar oogen, dat overal de richting van haar blik volgt en de letters onleesbaar maakt, kan ze 't niet terugvinden.

- "Wat doe je toch?" zegt Jannigje.. . Aat is opgerezen, het z'Yeet ~reekt haar l;llt. Geurhngs, Geulinx. . .. Ze verslIkt zIch en begmt scherp te hoesten. Jannigje grijpt een kopje en vliegt naar de keuken om water. Aat drinkt, 't bedaart wat, maar als Jannigje het kopje op de krant zet, waarop 't ee? natte ring maakt, krijgt Aat opnieuw een hoestbuI en ze neemt haastig het kopje mee naar de keuken.

_ 'k Zou nou maar es ophoue," zegt Jannigje ten- slot~e en nu komt Aat weer te voorschijn, met rare oOl7en en ontdaan. Jannigje kijkt verwonderd, maar ze°is nog meer verbaasd als Aat plotseling verklaart naar bed te willen.

_ Na bèd. . .. van dat beetje verslikke?"

Aa;'betoogt, dat ze zich de geheele dag al niet goed gevoeld heeft.

16

JAN lGJE

- "Kind. . .. gá je gang .... als je mijn nog maar met verwa~ht.: .. 't is pas halftien .... "

- "TuurlIJk met, weltruste."

- "Truste."

Aat komt nog even terug. Haar houding is wonderlijk strak. Langzaam loopt ze naar de tafel, neemt de krant er ~f en gaat zonder om te zien naar de deur die ze

~~~~~~~~- '

J annigje ~itnu alleen. Buiten, in de stille straat, neemt een troepje menschen afscheid van elkaar met galmend ge-dag.

- "Dag Willem, dag Merie."

- "Dà-àg."

- " Tot morgen."

J '

I"

- " oe-oe.

E.en deur w.ordt dichtpeslagen, voetstappen verwijderen zich.. I;Iet IS we:r stil, de klok tikt; ritselend vouwt JanmgJe de ovenge bladen van de krant op. Ze legt de armen over ~lkaar ~n laat de vermoeide oOl7leden éven toe, dat ze ~Ich slUIten. Duidelijk blijft de ~onding der oogballen zichtbaar; het gelaat is een levend masker zoo. Seconden lang duurt dit schrikkelijke, blinde staren, dan daalt het hoofd snel op de borst. Ze schrikt wak~e~, maar terstond zakt het hoofd dieper nog weg:

Janmg]e slaapt.

.. .. .. .. .. ..

- "Maar wat baat'

he~'u' ~u' ja~~b'a: d~t

'g'i)' 'dit'

~lie~

gelooft?"

- "Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaa~des levigen levens." , - "Des eeuwI~en levens he. Hoe zijt gij rechtvaardig voor God Adnana?"

Aat zegt het moeilijke antwoord redelijk vlot op. Ze

(17)

C. RIJNSDORP

schijnt zéér oplettend, maar ze denkt aldO?r: over een uur over een uur dan zal ik met de dommee er over pra~en. Dat verlicht haar zoo. Ze isJt al van plan sinds dominee verleden week, de avond, nada~ ze zoo van dat krantenbericht geschrokken was, thuIs op bezoek

is geweest. . ,

Nooit vergeet ze de eerste nacht, die onrust, of ze t moeder moest zeggen of niet. Want wàs 't Henk, dan moest moeder het weten - was hij het niet, dan mocht ze 't niet weten. . .. En toen, de volgende avond, de angst, dat de dominee er over zou be~innen! ?e weet nog niet, of het met opzet was, dat hl) over dIe ramp van de "Jellicoe" gezwegen heeft. En moeder was zoo stil, stug haast; nu ze kon praten, was ~r geen woord uit haar te krijgen. Na 't danken - dommee had vader en Hendrik nog aangehaald - was moeder erg ont-

daan. . d'

Ze stelt volledig vertrouwen in hem, het IS eerl aar Ige man en hij heeft zulke ~uitige O<?ge~. -

Nog v66r het einde van t catechls~tle-uu! echte: komt de koster kloppen: er is iemand, dle dommee drmgend

moet spreken. .

Wanneer Aat als laatste de gang uitgaat, ZIet ze ~e man op de predikant toeschieten en terstond ernstlg met hem fluisteren. Ze durft niet te wachten.

Onderweg groeit haar verzet. Slingerend met de rech- terarm loopt ze vijandi~ en haastig ,?ver het versche schelpengruis aan de Smgel, half-wmtersch geklee.d met haar roode, wollen muts, donkerblauw manteltje en zwarte kousen. Er is een malsche regen gevallen, de lucht is prachtig geel. Aat w~~t een v~n de broeders te wonen die destijds om een bIjdrage zlJn geweest; vast- beslote~ gaat ze daarheen. Een duif schrikt van haar 18

JANNIGJE en vliegt op met gespreide staartveeren; Aat hoort het

gieren van zijn vleugels, tot hij, ritselend tusschen blaren op een tak, ze weer samenvouwt. Aan het eind van de Singel, bij een groepje populieren, is het effene water met kleuren beloopen. Kalm en verrukt, ver hoorbaar

fluit een merel. '

Aat verhardt zich tegen de heerlijke avond. Ze loopt op het huis toe en schelt resoluut aan.

Mevrouw zelf doet open. Nee, meneer is niet thuis kan ze de boodschap niet overbrengen? ' Mevrouw heeft een lief gezicht. Aats lip trekt een seconde aarzelt ze, dan begint ze te praten. Eveno~der­

breekt n:tevrouw haar om de deur te sluiten. Aat begint te schrelen, ze vertelt àlles en mevrouw luistert aan- dachtig, de rechterhand meewarig aan de wang ge- drukt.. Ten slotte vertelt mevrouw levendig, dat 't wel heel blzonder treft: haar man heeft herhaaldelijk met haar over dat schip gesproken, hij heeft er in zaken mee te maken gehad, hoé, doet er minder toe maar Aat moet maar eens gaan informeeren op het ;cheep- vaartkantoor, waarvan mevrouw, na zich even te heb- ben verwijderd, de naam en het telefoonnummer van een wandkaart komt aflezen.

De volgende morgen staat Aat bij de melkboer in cl kale telefooncel, waar het naar kaas ruikt. De kalken wand is overal met telefoonnummers en boodschappen beschreven. ~et telkens huiverend terugdraaien van het automatIsche toestel maakt haar zenuwachtig maar, ze houdt zich .goed. - Niet in gesprek. Ee~

haastlge stem roept lets onverstaanbaars.

Het duurt eenige tijd, voor Aat kan duidelijk makenl wat ze bedoelt:. Maar al~.ze de ~aam ,,]ellicoe" heeft genoemd, begnJpt de mIjnheer meens alles. ]aja, dat

(18)

21

JA NIGJE Met vader gaat het slecht, hij zal naar een èrger pavil-

joen moeten; dikwijls is hij wild. De laatste maal her- kende hij moeder niet.

.... Zoo gaan er weken voorbij. Op een avond zitten Jannigje en Aat aan tafel; Aat leest voor uit de krant en laat haar moeder plaatjes zien. Er is weer zoo'n Oceaanvlieger uit Amerika vertrokken, zijn portret staat er bij .... hun hart slaat, ze zèggen het niet, maar ze denken allebei: sprékend Hendrik. -

Die nacht wordt zwáár voor Jannigje. Slapeloos woelt ze in het donker, nooit zag ze Hendrik z66 duidelijk.

Hij is nog een kleine jongen; naast haar in de kerk zingt hij mee, driftig en zuiver:

"Hoe groot is Uw goedgunstigheid, Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid."

0, wat zingt die jongen. Ze steunt luid: "Henderik, Henderik, oh, oh." Haar keel brandt van droogte. In de sterke vrouw richten zich de smarten op tot een gillend stretto van pijn. En wonderlijk verbindt ze Hendrik met die Oceaanvlieger; ze is één met die moe- der, die vannacht ook wakker ligt en met die zoon. Ze bidt met diepe, afgebroken zuchten; boven een donkere, rotsige kust ziet ze het vliegtuig opdoemen een groote, treurige vogel, die zijn nest zoekt. Het ge- ronk der JTlotoren wordt hoorbaar boven de branding, de maan komt in een krans van wolken te staan ....

"Onze Vader, die in de hemelen zijt," bidt ze weer.

"Uw Naam worde geheiligd, Uw koninkrijk kome ....

Uw .... Uw .... koninkrijk kome .... "

God is goedertieren: slaap sluit twee zwarte vleugels over haar.

20

C. RIJ DORP

schip, dat vergaan is. Hij spreekt het anders uit. ~e~, is niet van ons, wij zijn wel agenten. . .. Is u farruhe van een van de opvarenden? Het beste is, dat u naar d~

consul schrijft in Lissabon, of anders naar de reede~J in Baltimore. En hij noemt een Engelsche naam, dIe hem v66r in de mond ligt, maar die Aat niet verstaat.

Ze durft geen herhaling vragen. ,,0, dank u, dank u wel, dag meneer."

Rood en angstig komt ze uit de cel. De juffrouw sta~t kaas te snijden en praat met een klant; Aat ze~twat ~n

haar richtino en beent met groote stappen de wmkel Ult.

. . . . Zoo he~ft ze weer stof tot huilen en tot onrust op haar kamertje. Het duurt immers te làng, ze kan nu niet meer over dat bericht met moeder gaan spreken.

En het lijkt net, of moeder Henk begint te ,:,ergeten, ze is alleen maar vol over vader. Tweemaal 10 de week gaat z.e hem bezoeken, de patiënten kennen haa; al, ze brengt altijd wat voor hen mee. Aat heeft de reIS maar eenmaal meegemaakt, ze kan er niet tegen; dadelijk toen de boot de hoek omvoer en ze de mannen in hun gestichtspak bij de aanlegsteiger zag rondloopen, kreeg ze het te kwaad. Ze weet niet hoe ze er aan kwam, maar ze moest àldoor denken: "het eiland der rampzaligen, het eiland der rampzaligen." Bij al haar ~ngstwas ze diep verwonderd over moeders rust: die was nog kalmer dan thuis, heelemaal ontspannen en voor alle bedden in de buurt had ze een versnapering en een praatje.

In de krant vindt Aat niets meer over de Jellicoe. Ze moet het bepaald over het hoofd hebben gezien. Moe- der heeft al een paar maal gezegd: "Wat ben jij toch gek met die krant." Eigenlijk leven ze de laatste tijd naast elkaar.

(19)

23

JANNIGJE hij liet zich "Dutchy" noemen, als op het schip. -

In een cafétje bij de Moerdijk nemen ze afscheid.

Hendrik eet niets; hij kijkt over zijn glas bier naar buiten. Een zonnig erfje, waar witte kippen rond- loopen, snijdt zich uit in het netvlies. De zwerver houdt, al kauwend, zijn bijziende oogen vlak boven de krant, waarop zijn brood ligt. Hij begint met volle mond te praten over die "goozert", die met zijn moeder in Amerika draadloos getelefoneerd heeft. Draadloos poekelen, over de oceaan, met je oue vrouw .... ; de zwerver doet het de oceaanvlieger niet na: hij hééft geen moeder meer en maakt daar een wrange grap over. Hendrik antwoordt niet; zonder te zien kijkt hij naar de groene weerschijn op de stoppelige wang van zijn maat. Een kip kakelt gerekt en zangerig. Over de kleine steentjes buiten nadert klompengeschuifel.

-, "Leeft die van jou nog?" De zwerver kijkt Hendrik met zijn bolle oogen aan.

Hendrik haalt de schouders op en wendt vlug het hoofd naar buiten, alsof hij het meisje, dat juist voorbij- gaat, nakijkt.

Ze praten over onverschillige dingen, tot het gesprek komt op het werk. Bij het scheiden van de markt wil de zwerver Hendrik nog een goede raad geven: aan de overkant van het water, boven de Moerdijk, is in die muziekbranche geen grijpstuiver meer te verdienen, of hij moet zingen,Christelijke versjes, Er ruischt langs de wolken, weet hij veel ....

Die gedachte zit hem zoo hoog, dat hij, als hij na de maaltijd zijn handeltje heeft ingepakt en zal heengaan, zijn raad herhaalt.

- ,,'k Zal d'r om denke, meester," zegt Hendrik einde- lijk. Een beetje onzeker voegt hij hieraan toe: "En je III

Door Frankrijk en België komt een man gezworven.

Hij heeft schipbreuk geleden; een kameraad verdronk voor zijn oogen. Een dag heeft hij gelegen op een rots, nabij uitputting en dood. Een eenzaam man heeft hem gevonden en in zijn hut verzorgd; van de schaarsche O"oudstukken in de tabakszak op zijn borst miste er later niet één. Ze konden niet met elkaar spreken en hadden daaraan bij het afscheid nemen ook geen be- hoefte. Hendrik wees slechts naar het Noorden en gaf hem vier van zijn tien gouden eagles. Ze keken beiden nog éénmaal om; Hendrik groette met een kort gebaar en de Bask legde een zwarte vinger aan de mond.

Veel liep hij bij nacht, met zijn heimwee alleen. Eer- biedigend het zwijgen, dat die man met dat afscheids- gebaar voor zich had gevraagd, meldde hij zich ner- gens. In een Zuid-Fransch stadje, op een weekmarkt, kocht hij een uitrusting als reizend muzikant; het mondorgel zocht hij in een groote winkel zorgvuldig uit. Tijdens lange uren van verveling of verlangen aan boord had hij een voortreffelijk repertoire inge- studeerd: zijn "Brummtanz", zijn "Schaukellied", een tarantella, een paar Russische nummers .... , met juist gevoel alleen dat kiezend wat karakter had.

I n België sloot zich een Hollander bij hem aan, die hem in beroepsgeheimen inwijdde. Hendriks zwijgzaam- heid en zijn gezicht, dat nooit verwondering toonde, maakte indruk op de zwerver en vergemakkelijkte de ontgroening. Tusschen stugge of dreigende mannen en lokkende of scheldende vrouwen werd hij in gevaar en verleiding bewaard door het steeds sterker branden van zijn verlangen naar huis. Niemand wist zijn naam,

22

C. RIJNSDORP

(20)

C. RIJNSDORP

wordt nog bedànkt. . .. voor alles. . .. wat Je voor me gedaan heb."

- ,,'tZelfde links," weert de zwerver af; fluitend sluit hij het hekje achter zich.

Een uur later zit Hendrik aan de waterkant bij de brug.

Het is zoo'n droomerige dag. . .. Hij ziet zichzelf als kleine jongen in een wei vol witte damp bij avond achter de school; de zangvereeniging "Huis- en Tem- pelzangen" repeteert, meester Bor zingt vóór met zijn basstem, terwijl hij met zijn voet de maat stampt:

"Komt, laat ons aanbidden en knielen voor den Heer".

Voor zich heen droomend en neuriënd verzamelt Hendrik een repertoire en de volgende dag reeds be- gint hij zijn virtuoos spel op het mondorgel met zingen af te wisselen. Hij bekommert er zich niet om, of zijn liederen wel passen bij de tijd van het jaar; in deze zomerdagen zingt hij zelfs met voorliefde het oude- jaarslied, galmend vervormd naar de eischen van de practijk:

"Uren, dagen . maanden, jaren . Vliegen als een. . . .

scha .... duw heen."

Maar 'tzij hij zingt of speelt, altijd leeft daarin het on- zegbare., dat de menschen bewéégt.

Enkele weken later zit Jannigje bij het spionneraam alleen. Het loopt tegen de avond. De acacia's buiten staan in een schril geel licht. Jannigje wendt het hoofd er heen; "wat een vreemde lucht", denkt ze dof. Een

JAN IGJE duif heeft hardnekkig zitten roepen; nu zwijgt het ge-

koer, gegier van vleugels vaart langs het venster. In de benauwende stilte der straat groeit een geestengefluister van beginnende regen.

Sinds Zondag laat haar de tekst van de preek niet meer los: "hij steke zijn mond in het stof en zegge: misschien is er verwachting" .... ; daarin huilt haar ziel al die dagen zachtjes uit. Ze kan het nu overgeven, ze is los- gemaakt. "Hij steke zijn mond in het stof .... Uw wil geschiede .... Hij steke zijn mond in het stOf en zegge:

misschien, misschién is er verwachting .... "

Jannigje merkt niet, hoe geweldig haar bewustzijn zich vernauwt. Ze sluit de oogen. Gaat ze sterven, moet ze zich bewegen? Ze beweegt zich niet. Nooit was God haar z66 nabij, haar ziel is verzadigd van verwachting.

Van ver uit de straat komt onduidelijk gezang. Het lijkt een psalm. Ze kijkt op, het is donker geworden, de straat glimt van het nat. Nu verstaat ze het, het is een gezang, de man breekt het telkens af met een galm:

"Uren, dagen . maanden, jaren . Vliegen als een . scha .... duw heen."

Jannigje rilt - en luistert. Somber groen staan de acacia's in de zachte regen; de straat is leeg, dichterbij nu galmt het holle koper van zijn stem:

"Ach wij vinden . waar wij staren . Niets bestendigs .

Ier. . ..

bA"

eneen.

(21)

C. RIJNSDORP

Aat is boven, ze zet een hor onder het raam en knipt tegen het valsche, gele licht, dat van onder een zwarte lucht in de straat valt. Het is in huis vreeselijk stil. Ze kijkt van boven af in de kruinen van de acacia's; van de daklijst vliegt een duif tuimelend naar beneden. Het licht is weg, het wordt koeler, in de goot vallen drup- pels. "Als er maar geen onweer komt," denkt ze. Ze hoort moéder heelernaal niet, zou moeder het goed al binnengehaald hebben?

Aat loopt naar het portaal en roept: "Moeder, moe- der." Er komt geen antwoord. Ze gaat terug, het regent nu zachtjes, er zingt een man in de straat. - Bij de kast, waarin ze nog steeds de krant, onder oud kinder- goed verstopt, bewaart, staat ze te dralen, overleggend, dat moeder op het plat zal zijn.

Hield het zingen op? Werktuigelijk wendt Aat het hoofd naar buiten. Plotseling klinkt vlak onder het raam de sombere stem van de man, even duidelijk alsof hij in de kamer stond:

"Al het heden. . . . ! wordt verleden .•.. ! Schoon ·'t ons toege .... !

re .... kend blijft."

Aat hoort een raam opschuiven. Riep moeder daar?

Ze wordt koud tot op haar gebeente. Moeder roept aan de trap: "Aat, Aat!" Ze hoort een vreeselijk ge- stommel, "moeder valt," denkt ze snel, ze rent naar beneden, waar ze in het donker eerst niets kan onder- scheiden.

De buitendeur gaat open, er komt een man naar bin- nen. Moeder is onder aan de trap, ze schreeuwt met een vreemde, doordringende stem: Hè .... hnderik,

JANNIGJE

Hè .... hnderik!" Ze vliegt op de man aan, pakt hem beet en zoent hem drie-, viermaal.

Boven aan de trap blijft Aat verlamd staan. De man zegt "Moeder", ze komen naar boven, moeder voorop.

De deur valt dicht. In de duisternis ruischt moeders zware hijgen aan Aat voorbij, ze huilt: "En nou ga je .... nooit meer weg." De man volgt met een lichte, bekende stap, die Aat hèrkent, snikkend roept ze:

"Hendrik, Hendrik!"

- "Zus," zegt hij. Hij blijft tegenover haar staan, maar in het donker kunnen ze elkanders hand niet vinden; Aat lacht en huilt dooreen.

Moeder is naar binnen gegaan en steekt het licht op.

De drie menschen staan in de kamer, ze kijken elkander aan. Ineens begint Aat weer te snikken: "Nou is váder d'r niet!", maar Jannigje bedwingt haar terstond en zegt verwonderlijk kalm tot Hendrik, terwijl ze de

<7ordijnen sluit:

- "Je vader is niet thuis, neem jij zijn stoel maar."

De eerste schrik is voorbij. Ze hebben nog weinig kun- nen spreken, want de buren zijn komen kloppen.

]annigje heeft ze gerustgesteld; ze hebben met honge- rige oogen langs haar heengekeken en Hendrik zien zitten, maar ze weten nog niets; beneden praten ze nu luid. Jannigje heeft voor Hendrik brood gesneden, koffie gezet en pap gekookt; Aat maakt een bed klaar.

Hendrik is weinig veranderd, zijn rechterpols is ge- tatoueerd; twee dunne groeven loopen langs zijn mond.

Hij eet, schuwen hongerig; hij drinkt, hij lepelt zijn pap, heel schoon, op zeemansmanier. Jannigje zit er bij en kijkt zwijgend toe, een enkele maal vraagt ze:

,)Smaakt 'et?"

(22)

W. G. N. VAN DER SLEE

O LAO SI MOMO

Een b .oel. .an de Melant&chenJ.olonie der .ending in de Batak-Ianden

nze eerste indruk, als het mailschip steeds bij het aanbreken van den dag de haven van Belawan De1i nadert, is er gewoonlijk een van buitengewone schoonheid.

Een zonsopgang, z66 gloeiend, z6ó wisselend, zó6 varieerend door het kleurenspel der rustig drijvende wolken en dat boven een landschap, dat steeds weer bekoort. V66r ons de breede vlakke riviermond, waar- in enkele Chineesche jonken drijven en die aan weers- kanten begrensd is door laag struikgewas, de Bakoe, het mangrovebosch, zoo berucht om de malaria, die er thuis hoort. Van den wallekant komen rijen stokken honderden meters naar ons toe tot vlak bij de nauwe vaargeul. Het zijn de seroos, de vischvallen der in- landers, die altijd in zeer ondiep water staan. Achter, boven dat groene laagland, verheft zich een diepblauw oetinte bergenreeks, culmineerend in het forsche mas- sief van den Sibajak, den grooten vulkaan bij Brastagi, die steeds met een kronkelende rookpluim gesierd is.

Daarboven het groengeel van den ochtendhemel over-

<Taande in den fel-oranje, rose en bloedrood getinten weerschijn der opkomende zon tegen de wolkenlagen.

Juist in de eerste bocht der rivier liggen groote ge- bouwen, de loodsen der Stoomvaart Mij. "N derland", der "Rotterdamsche Lloyd" en der "Kon. Paketvaart Maatschappij", waarvoor het reeds wemelt van menschen, die komen afhalen en begroeten. In een minimum van tijd ligt het groote schip stevig gemeerd aan de kade, zijn de passen nagezien en, als "door- trekkend toerist" gebrandmerkt, passeeren wij spoor-

C. RIJNSDORP

Hendrik is klaar. De deur gaat open, Aat komt bin- nen, ze heeft een krant in de hand. Jannigje, het zachte leeuwinnegezîcht wit van vervoering, wendt zich tot Aat, ze legt een vinger op de mond en zegt: "Ssst."

Hendrik heeft zijn pap op, hij dankt; diep verwonderd opent hij de oogen.

- "Wat is 'et?" zegt Jannigje.

Hendrik begint te praten, hij stamelt zijn eerste volzin:

- "Een half uur geleje. . . . liep ik op straat. . .. en b ·k "

nou. . .. nou en 1 ••••

- "Ineens weer thuis," zegt Aat, naderbij komend.

- "Dat heb de Heere gedaan!" huilt Jannigje. En er is niemand, die het niet-gelooven durft.

(23)

LAO SI MüMO

zaakt deze plaatijzerwoestenij nog meer uitbreiding te geven, omdat het brandgevaar in de kampongs er zoo geweldig door vermindert.

Als wij de brug over de Be1awan-rivier gepasseerd zijn, reit zich de eene kampong aan de andere. Cocosnoot en kapok wisselen af met arekapalm en pisang. Vlak rond de huizen staan komkommers en allerlei bloeiende vruchtboomen. Overal is het druk langs den weg, meest met even keurig als kleurig gekleede inlanders, terwijl in de grootere plaatsen de Chinees met zijn wit en zwart steeds de hoofdrol speelt. Te1kens weer zien wij langs den weg aardige Chineesche tempels, ook een groote mooie moskee en zoo is Medan bereikt voor wij er op verdacht zijn. Royale huizen in breed aangelegde tuinen, dan het standbeeld van Cremer voor het ge- bouw der De1iplanters vereeniging en even later stop- pen wij bij het hotel De Boer om voor het eerst kennis te maken met een Indisch hotel. Een heel verschil met een kamertje in een onzer groote hotels in Holland.

Ieder heeft hier een voorgalerijtje met een tafel en een paar stoelen om de ochtendkoffie en de middagthee te

NIEUWE KERK

Ie Meden

~

I i

31

';; . G. N. VAN DER SLEEN

slags de douanen en hebben maar nauwelijks even tijd om de ruime inrichting der loodsen, de forsche laad- kranen en het prachtige emplacement te bewonderen, dat de energie van planters en scheepvaartmaat- schappijen hier midden in de modder heeft doen ver- rijzen. Maar zoodra als de auto's, die ons aan de kade hebben gewacht, zich in beweging hebben gezet, wordt al onze aandacht ingenomen door het prachtige Tropische landschap. De weg voert eerst even dicht langs de rivier en door het moerasbosch, waar de wondermooie Nipapalm zijn vier meter lange blad- veeren steil omhoog uitstrekt. Daartusschen staan reeds hier en daar de kleine woningen der inlanders, die uit

he~blad, door aanrijgen der bladslippen aan bamboe- latjes, de atap, de in Indië onmisbare dakbedekkina vormen. Onmisbaar is misschien te veel gezegd, wan~

het atapdek wordt hoe langer hoe meer verdrongen door gegolfd plaatijzer, dat vreeselijk leelijk, ont- zettend heet, maar helaas goedkooper is dan de oude dakbedekking, die aan de rietbedekking van onze boerenhuizen herinnert en zich mooi aanpast bij het landschap. He~ Gouvernement is echter wel genood-

MEDAN, KESAWA , de hoofd IraAI

(24)

LAO SI MOM loop van het eerste weer een nieuw contract nadat zij

een va~.antietijd op ~ava he.bben doorgebra~ht en nu het vnjwel te laat IS, begmnen de zegeningen der Poenale sanctie, als daar zijn het vaste verband tus- schen werkgever en werknemer, de uitstekende ver- zorging op de plantage, vooral ook op medisch gebied en de s~eeds beter wordende behandeling van de zijde der aSSlStenten, langzamerhand wereldkundia te wor- den. Voor dit laatste wordt door de Delipl:ntersver- eeniging ook zeer veel moeite gedaan, steeds meer wordt de nadruk gelegd op een uitgebreide kennis van

~aal,zeden en gewoonten, gebruiken en godsdienst der mlanders. Dat er nog wel eens strubbelingen zijn, is voor een groot deel te wijten aan het feit dat ook slechte elementen uit de inlandsche bev~lking op Sumatra weten binnen te komen en daar trachten de koelies door allerlei mooie beloften op te ruien. Sedert t:vee jaren .bezit. de Deliplantersyereeniging echter een Uitstekend mgen~ht dactylo~coplsch bureau, door mid- del waarvan de mlander, die anders zoo gemakkelijk van naam, geboorteplaats, ras en stand verwisselt dadelijk kan worden geïdentificeerd. Het zal voorai BATAKDORP

KABAN_ T

DJAHÉ.

K ro hoogvlakte

33 32

ANDER SLEEN

genieten. Dan volgt de slaapkamer, waarin de beddef!

staan in een zoogenaamde klamboekamer, een kOOl van kopergaas, waar zelden of nooit een insect binnen komt. Daarnaast is de badkamer, tevens W.C., zoodat elke logeergast eigenlijk een heel ~uis ter bes.~hikking krijgt. Als onze bagage geborgen IS, gaan WIJ op be- zoek bij de Deliplanters vereeniging, een lichaa~, dat als een Ministerie van Buitenlandsche- en Bmnen- landsche zaken alle gezamenlijke belangen der tabaks- planters verzorgt. Er is immers een gewel~ige organi- satie noodig om dit land, dat voor kort bUItengewoon schaars bevolkt was, te voorzien van de noodige arbeidskrachten en van al, wat verder voor dien arbeid noodig is. Over de koeliewerving voor Sumatra is al veel geschreven, maar men weet, dat in de laatste jaren het Gouvernement aan de misbruiken, die daarbij zoo gemakkelijk insluipen, een einde heeftg7m~akten thans aeen koelie meer naar Sumatra gaat, die met heel goed

;"eet wat hem te wachten staat. De meesten worden immers geworven door vrienden en bekenden uit eigen dessa, die al eenige jaren op Sumatra. hebben gewerkt.

Vijf en zeventig procent van de koehes teekent na af- PASAR.

/l n bet To\'ameer te Prapat

'\ . G.

(25)

LAO SI MûMO gen en ouden van dagen een rustigen laatsten levensdag

vinden. Dit asyl is natuurlijk slechts een gedeelte van de ouderdomszorg der De1iplanters vereeniging, die immers aan elke koelie, man of vrouw, die vijf en twintig jaar op haar onderneming heeft gewerkt, een levenslang pensioen, 17.50 per maand, waarborgt. En dat is tweemaal zooveel als wat de Javaan gemiddeld voor levensonderhoud gebruikt. Een dergelijke toe- stand is in Europa voorloopig nog ondenkbaar; als daar ouderdomspensioen bestaat, bedraagt het vaker 5 dan 50 pct. van het vroegere traktement!

's Middags nemen wij een kijkje op een tabaksplantage en treffen overal vroolijke gezichten, want na maan- denlange droogte zijn er eindelijk stortregens gevallen, juist op tijd om den oogst voor mislukking te behoeden.

Waar eergisteren een dikke stoflaag velden en wegen bedekte, is nu alles stevig bevochtigd en staan de planten er frisch en fleurig bij. En wij doorkruisen den

KABAN.

DJAHÉ.

Bra'lag;

Bala!. kampolIg

34 35 W. G. N. VAN DER SLEEN

de vingerafdruk zijn, die een einde maakt aan wat er nog aan misstanden op Sumatra's Oostkus.t bestaat.

Wij nemen een kijkje in de zoogenaamde hongs, dat zijn groote loodsen, waarin de aankomende en ver- trekkende koelies worden ondergebracht. De malaise maakt, dat er weinig koelies meer uitkomen op het oogenblik, maar er stonden juist een paar groepen klaar om na driejarig verblijf alhier weer naar Java te wor- den getransporteerd. Wanneer onze Volkenbond- menners uit Genève dit groepje vroolijke, opgewekte, gezond en krachtiguitzie~?emenschen~ethunkeu~~ge kleeding, hun overvulde Ijzeren. koffertjes, de talnJ~e kinderschare eens hadden gezien, dan zou ook In

Genève over het tabaksgebied van Sumatra's Oostkust nog slechts gesproken worden als een ideale leerschool voor den inlander, die zich moet gaan aanpassen aan

het Westersch grootbedrijf. .

Wij wandelen nog even door het asyl, waar gebrekkl-

KABAN- DJAHÉ.

Braslag;

BalaL.dorp

(26)

BATAKSCHE VROUW

37

LAO SI MaMa

koloniehuisjes, die meestal ter beschikking worden ge- steld van arbeiders, die ten tweeden male contract heb- ben geteekend en die daarbij een klein erf als tuintje mogen beplanten. Dicht daarbij is de kedeh, de winkel, waar de ondernemer zorgt dat allerlei zaken tegen lage prijzen beschikbaar zijn, waar nooit gepoft wordt, waar nooit iemand diep in de schuld kan raken, waar nooit gedobbeld wordt, om niet of dubbel te betalen, zooals de Chineesche Tokohouder dat allemaal zoo graag doet. En ge staat verbaasd over de voorraden, vooral van levensmiddelen in blik, die door de koelie- bevolking worden gebruikt en die wel een zeer sprekend beeld geven van den welstand, waarin deze menschen leven. Ons wacht nog een verrassing. Donkere wolken zijn van den cezichteinder tot over het Zenith om- hoog geklommen, een tropische gietbui ontlast zich op het plaatijzeren dak van de fermenteerschuur. Van zoo'n regentje kan men zich

geen idee maken, zelfs al kent men onze Hollandsche don- derbuien van kermis-Maan- dag. Onafgebroken verduis- tert een gordijn van pijpe- telen zelfs de op tien meter afstand aan den overkant van den weg staande klap- perboomen. Het weerlicht is haast niet van de lucht en ook wanneer wij het gast- vrije administrateurshuis ver- laten, gaat het nog door stroomenden regen terug naar Medan; maar de schitterende

w.

G. N. VAN DER SLEEN

aanplant, waar overal arbeiders bezig zijn met wieden en rupsen zoeken,.m~t bespuiten van bladluis, met b<::

stuiven met een gIftIg poeder tegen rupsenvraat. WIJ zien de plantjes van enkele weken oud en de reuzen van twee en een halven meter, waarbij het oogsten der onderste bladeren reeds begonnen is. Wij wandelen door de droogschuren, waar vrouwtjes de bla~~ren,

telkens bij twintigtallen, aanrijgen aan de drooghJ.nen, daarbij vaak al geholpen door peuters van 7 en 8 Jaar.

Wanneer wij twee maanden verder zijn, moet de heele oogst in de schuren geborgen zijn, terwijl drie maanden geleden het zaad aan den bodem werd toevertrouwd.

In vijf maanden tijd is het wel en wee der tabaks- aandeelhouders beslist.

Wij loopen nog even langs de koeliepondoks, de groote schuren, in kleine kamertjes verdeeld, waarin de koe- lies zijn ondergebracht. Keurige kamertjes zijn het, meest met een tweepersoons ledikant, tafel en stoelen, een klokje aan den muur en voor iedere vrouw een eigen stookplaatsje achter het huis. Toch heel iets anders dan de Javaansche landarbeider, die nog steeds op zijn matje op den grond slaapt. Even verder staan de

KAMPONG KABAN- DJAHÉ.

vlak bij Bra.tllgi achter Med...

(27)

LAO SI MûMO gedood, vaak eerst gefolterd en meestal opgegeten.

Weet men dan bovendien nog dat de Batakkers een zeer sterke vooroudervereering in stand hielden, met alle misbruiken, die gewoonlijk met dezen vorm van Godsdienst gepaard gaan, zooals menschenoffers, be- graven van een pasgeboren kind met de gestorven moe- der enz., dan begrijpt men, dat reeds geruimen tijd ge- leden zendelingen en andere pioniers der beschaving getracht hebben, tot aan het heilige Tobameer door te dringen, maar tevens, dat vele dezer voortrekkers dit streven met den dood hebben moeten bekoopen.

Thans is daar veel veranderd. De rustige kalmte van mannen als zendeling Nommensen en zijn navolgers hebben den Batakkers geleerd, dat ook niet-stamge- nooten menschen zijn en evenveel recht hebben als zij op een plaats op deze aarde. Ruimte is er trouwens ge- noeg op deze schaarsch be-

volkte reuzenvlakte, waar thans in genoeglijke wanorde de keurige dorpen der Chris- ten-Batakkers verspreid liggen temidden der ouderwetsche kampongs, waar de heiden- sche Batakker nog steeds in een ongelooflijken smeerboel leeft, zijn vrouw de slechte rijstvelden laat bewerken en zelf schaak speelt, dobbelt, gokt bij paardenrennen of op jacht gaat. Geen grooter con- trast denkbaar dan tusschen de op enkele kilometers af- stand van elkaar gelegen

BATAKVROUWEN

39 IN FEESTKLEEDIJ

In het hartje van Sumatra ligt te midden van een groote hoogvlakte het uitgestrekte Tobameer. Rond- om door steile hellingen, in het westen door een hoog- gebergte afgescheiden, heeft de hoogvlakte daar eeuwenlang gelegen in een geweldige afzondering, daar de steile hellingen met een zeer moeilijk doordringbaar oerwoud waren begroeid. Maar wat vooral een bezoek aan de hoogvlakte zoo moeilijk en onaangenaam maakte, was de groote vijandigheid, waarmee de Batakkers iedereen, die hun gebied binnenkwam, ont- vingen. Vandaar dat een honderd jaar geleden van de hoogvlakte vrijwel nog niets bekend was, behalve dat de toch reeds gering in aantal zijnde bevolking verdeeld was in een aantal, soms zeer kleine stammen, die iederen niet-stamgenoot al even vij- andig gezind waren als de Maleiers van de kuststreken en vooral de blanken, wan- neer die trachtten in het bin- . nenland door te dringen.

Van dien onderlingen strijd waren wij wel op de hoogte, omdat de gevangenen, meest vrouwen en kinderen, als slaven naar de kustplaatsen werden verhandeld. Manne- lijke tegenstanders werden

BATAKMEISJE VOOR

HAAR HUIS 38

W. G. N. VAN DERSLEEN

asfaltwegen, die wij hier overal aaritreffen, maken zelfs dien terugrit in den regen tot een genot. Heerlijk opgefrischt noemen wij dat hier. Na een welbesteden dag.

(28)

LAO SI MüMO houten stierekoppen met dreigende horens, die steeds

de topgevels sieren en belangrijke diensten verrichten bij het afweren der booze geesten. Die sieren vooral ook het jongelingenhuis, dat tevens als raadzaal dienst doet, en ook de groote duiventil, die in geen enkel Batakdorp ontbreekt.

Er is een voortdurend komen en gaan van stevige, bijna grof gebouwde vrouwen, allemaal in donker indigo- blauwe sarong, die meest om de borst, soms om de heupen gedragen wordt. Allen dragen een geweldigen hoofddoek, ook alweer indigoblauw, die als een rol op het hoofd ligt. Het aantal kinderen is niet groot, maar bij elk huis spelen er toch wel een stuk of tien tusschen kippen en afschuwelijke, borstelige varkens in de slijk- poelen om en onder het huis. Midden op het markt- plein zijn een paar vrouwen en een tiental kinderen, waaronder kleintjes van een jaar of zeven, aan het rijst stampen, wel heel zwaar werk voor dat kleine goedje. Vele vrouwen loopen af en aan met bakken water op het hoofd of zijn aan het werk bij petroleum- blikken met indigo. Wie niet werkt, zoekt ijverig naar ongedierte tusschen de verwarde haren van buur-

LAOSIMOMO, Hui&je& d.,r lepra- lijd.,.. aan d.,n ho&chrand

4'

..

. w.G. N. VAN DER SLEEN

Batakdorpen Kaban Djahé en de Melaatschenkolonie Lao Si Momo.

Kaban Djahé is prachtig. Groote zware woonhuizen in Karobatakschen stijl, die meestal een zes- of achttal gezinnen herbergen, gedekt door zeer hooge voor en achter in punten uitloopende daken, die luifelvormig de voorgalerij tegen regen en zonneschijn beschutten.

Geweldig zware balken vormen de steunlagen voor wanden en vloer, welke laatste zich anderhalf

à

twee meter boven den grond bevindt, rustende op zware ruwbehouwen boomstammen, die el~ op hun beurt op een grooten steen steunen, om rottmg tegen te gaan.

Nergens is een spijker gebruikt, alles is gelascht of ge- zwaluwstaart, of, wanneer het de grootendeels uit bamboe bestaande dakconstructie betreft, aaneen ge- bonden met een touwsoort, vervaardigd uit de blad- steelvezels van den aren- palm, een materiaal, dat vrij- wel onverwoestbaar blijkt te zijn. Maar wat vooral de hui- zen zoo mooi maakt, is de sierlijk gevlochten luifel van gespleten, gekleurde bamboe en de verdere beschildering, in hoofdzaak met geometri- sche figuren, van de zware draagbalken van het huis.

Zeer veel ziet men ook het zoogenaamde hagedismotief, dat ontstaat wanneer twee planken met touw aan elkaar worden vastgeknoopt. Een aardig effect maken ook de

BATAKHUIS, M.,laat&cb.,n.

koloni., Lao Si Momo 40

~~---_-....-_~

(29)

W. G. N. VAN DER SLEEN

vrouw of dochter of wordt zelf geluisd, een bezigheid, waaraan nooit een eind schijnt te komen. Het geheele terrein van de kampong, dat nog steeds door een hoogen wal omgeven is, overblijfsel uit den tijd der onderlinge oorlogen, is onbegroeid en verandert bij elke regenbui in een modderpoel. Alle afval wordt door de reten of gaten van den vloer onder de huizen gesmeten en door de varkens opgeruimd. De varkens zoeken ook in hun vrijen tijd een modderbad in de zon en worden dan met graagte door de kippen geluisd.

Het zal u niet verwonderen, dat de huizen ook van binnen rookerig, vuil, vies en on-smakelijk zijn en eigenlijk is het sterk af te raden, zich binnen te wagen.

Voor een Batakdorp geldt vooral het: schoon van verre, maar verre van schoon.

Buiten de omheining treft ons oogenblikkelijk weer de . weelde van het Tropische landschap. Pisang en cocos- palm, hier vooral ook de

~.fj" bamboe, verrassen telkens weer door hun sierlijke vor- men, als onze wagen voort- snelt, heuvelop en heuvel- af, tusschen rijstvelden en graslanden, door kapok- ,,". tuinen en stukjes oerwoud, :.:;.;::)::.- totdat daar in de verte

.::,.... -·t:.: :

weer een Bataksdorp verrijst.

.. ..v.~".' Kleine huisjes zijn het, één-

~ " ' . . . h d

";;.. ' . gezmswomngen t ans; e ...-" onderbouw zindelijk wit

;-,,~;. gekalkt, een paar raampjes .... ~

BATAKMOEDER

~fái&l1MET KIND 41

LAO SI MOMO in de zijwanden, het hooge dak weer met den stiere-

kop gekroond, de voorgevel met mooi gekleurd vlecht- werk gesierd, zoo staan ze daar tientallen en nog eens tientallen op keurige rijen rondom groote gazons, waarop weer een forsche duiventil en een flinke raad- zaal rijst. En toch lijkt dit keurige dorp een oord der verschrikking. Daar wonen de melaatschen, de uitge- stootenen, de lijders aan die ongeneeslijke ziekte, die zich vooral uit, door steeds dieper in het lichaam in- vretende zweren, zoodat heele lichaamsdeelen kunnen verdwijnen, van de vingers bijv. alleen stompjes over- blijven. Ongeneeslijk! En zoo geweldig besmettelijk, dat de zieke door iedereen wordt geschuwd, niemand met hem spreekt, geen enkele kampong hem binnen zijn muren duldt, niemand den armen zieke eten of drinken brengt,.... totdat ook hier het woord van den profeet van Nazareth werd gehoord en de zende- lingen leerden, zij het met de noodige voorzorgen, ook deze menschen te helpen om hun leed zooveel mogelijk te verzachten. Ruim vierhonderd zijn er thans bijeen in de groote kolonie, die Lao Si Momo heet, een naam, beter bekend dan van eenige andere kampong in heel Sumatra, onder de goede zorgen van zendeling V uur- mans en zijn echtgenoote, die hun taak op heerlijk ruime wijze opvatten, eerst het lichaam helpende en dan zoo mogelijk ook aan de ziel berusting brengende in het toch wel zoo harde lot. Onder hun leiding wandelen wij de kolonie rond, zien allereerst den winkel, waar de verpleegden eenvoudige lekkernijen en andere benoodigdheden kunnen koopen , naast de rijst, die hun geregeld wordt toebedeeld. Het binnen- komende geld wordt oogenblikkelijk gedesinfecteerd, nadat het met de pincet is aangenomen. Naast den

43

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eens toen was mijn leven eenzaam, U bracht hoop in mijn bestaan, U kwam wonen in mijn leven.. Ik geloof dat U er bent, ik geloof dat U

For Europe &amp; South Africa: Small Stone Media BV,

This jilm is supplied hy the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without jirst ohtaining the permission of the KITL V which reserves

This fibn is sllpplied hy the KITLV only on conditioll that /leither it nor part of it is ftlrther reprodllced without first ohfaining fhe perlllÏssion of fhe KITL V

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlTL V which

De bottelier doet zijn be t, zich voor de wilden ver taan baar te maken... helde m ar weinig of Bontek e met al de zijn n waren &#34;crloren o-ewee. waar- heen ze o-elokt waren. nn

Jezus Christus; er zijn eenige hoed.anigheden, tlie er tusschen- beid.e komen; nu, ware overtuigtngen zijn d.e rechte hoe- danigheden om d.en zondaar Christus te

Door de lockdown mocht hij haar niet bezoeken, maar communicatie via de iPad was niet mogelijk, want z’n vrouw kon niet meer praten?. Dat was een verschrikkelij ke