• No results found

WILLEM DE MERODE

DE COMPONIST

Hij had de deuren afgesloten En alle vensters dicht gedaan.

Toen is zijn leven weggevloten En weer als melodie ontstaan.

Ontbindingen, en samenstroomen Van zielsbezit en zinnenbuit,

Vermoedingen en vondsten komen Schokkend en glijdend tot geluid.

Het is een eindeloos versterven En staren naar de zaligheid, En Christus' eeuwig leven erven, Dat hart en lied bindt en bevrijdt.

En voor zijn instrument gezeten, Door leed gelouterd en geheeld, Heeft hij zijn diepst en ongeweten Leven aanvaard en uitgespeeld.

GREETH GILHUIS-SMIT KAMP

E HARMIENTJE NIEUWE KINDJE EN HET

indelijk is het nieuwe kindje dan gekomen. En het is een zusje.

Martha Christina heet ze, naar grootmoeder uit Haulerwijk. Maar Harmientje spreekt nog steeds van

"het nieuwe kind je".

Ze hebben heel lang op het nieuwe kindje gewacht, vader, moeder en Harmientje. Maanden lang heeft het heel Harmientje's belangstelling gehad. Maar nu het er eenmaal is, nu gebeurt het onverwachte, dat het nieuwe kindje in belangrijkheid moet onderdoen voor een àndere nieuwe huisgenoote, voor zuster Aafje.

Zuster Aafje, die eigenlijk nog een beetje 'n nicht van vader is, is gekomen op een dag dat het regende. Moe-der en Harmientje zaten samen in de serre. MoeMoe-der las voor uit "Van een klein meisje en een groote klok".

En juist toen het zoo héél erg werd, toen het kleine meisje àl hooger en hooger de toren op klom - toen was de deur opengegaan. Zuster Aafje had ineens midden in de kamer gestaan. In haar eene hand droeg ze een lange paraplu, in de andere een bultig, grijslinnen valies, met een roode geborduurde honde-kop er op.

- Góédendag, had ze gezegd, - hier is zuster Aafje Koster.

Maar het heel wonderlijke was geweest: ze had het gezegd met een mannenstem!

Harmientje had de mantel en de kap van zuster Aafje Koster naar de gang moeten brengen. Een grijze, haren mantel, waar regenspikkeltjes bóvenop lagen, en die heel oud rook. En toen is ze heel stil naar zuster Aafje

GREETH GILHUIS-SMITSKAMP

Koster gaan zitten kijken, die met moeder praatte.

De volgende dag is het nieuwe kindje gekomen. En nu doet zuster Aafje alles wat moeder anders doet.

Harmientje vindt het nieuwe kindje eigenlijk niet z66 lief als ze verwacht had. Het is zoo heel klein, en rood, en rimpelig. Harmientje had gedacht, dat het veel grooter zijn zou, en dat het krulletjes zou hebben, en blauwe oogen. Maar het kindje heeft een kaal hoofd, en Harmientje heeft haar oogen nog nooit heelemaal open gezien. Daarom valt het nieuwe kindje haar tegen.

Maar dat zegt ze niet, zelfs niet tegen vader.

In 't eerst is het heelemaal niet leuk, dat het nieuwe kindje er is. Want Harmientje is nu heelemaal alleen, en zit hopeloos verlaten in haar speelhoek, in de serre.

Zuster Aafje is boven, bij moeder, en vader is naar kantoor.

Maar nu mag ze iedere dag een poos bij moeder komen!

Het is heerlijk bij moeder op de kamer. Het ruikt naar eau de cologne en bloemen, en het is er lekker warm.

Moeder ligt in bed, ze heeft een witte nachtjapon met kant aan, en een lila strik om haar vlecht. En naast haar staat de wieg, met Martha Christina.

Martha Christina doet niets dan slapen, en trekt zich van niets en niemand wat aan. Alleen haar kale hoofdje komt boven de dekentjes uit. En als ze geholpen wordt, kijkt ze als een oud vrouwtje door twee kleine spleet-jes, en blijft heel stil.

Dan ligt ze in de breede schoot van zuster Aafje, en Harmientje staat er bij en kijkt. En rekent uit, hoeveel maal zoo groot zuster Aafje is dan Martha Christina.

Wel twintig maal. Of nee, wel honderd maal! Want zuster Aafje is heel dik.

66

HARMIENTJE EN HET NIEUWE KINDJE

Om vijf uur wordt alles heel prettig, want dan komt vader thuis!

Hij komt altijd direct met groote stappen de trap op-loopen, regelrecht naar de slaapkamer toe.

- Dag schàtten, zegt vader. - Eerst de groote schat, en dan de kleine schatjes.

Hij geeft eerst moeder een kus en dan Harmientje. En samen met vader kijkt ze daninde wieg.

- 266, dochter, zegt vader tegen 't nieuwe kindje, -wees eens beleefd en kijk es naar je ouwe vader, die de heele dag voor je gewerkt heeft! Wàt, doe je 't niet?

Dan laat je 'tl

- Sssst, waarschuwt zuster Aafje, - ze slaapt net!

- Nèt? zegt vader - ze heeft haar leven lang nog niet anders gedaan!

Hij gaat op de rand van het bed zitten, en neemt Harmientje tusschen zijn knieën. Zijn arm slaat hij om moeder heen, die in de kussens leunt.

- Aafje, kind, zegt vader tegen zuster Aafje, die het grijze hoofd in aandacht gebogen houdt over een pannetje op 't gascomfoor, - Aafje, kijk eens even de andere kant uit, als je wilt!

En dan geeft hij moeder vlug twee, drie zoenen, terwijl zuster Aafje toekijkt, met 't pannetje in haar hand, en hoog opgetrokken wenkbrauwen.

Harmientje stoot vader aan. - Ze heeft het toch ge-zien, fluistert ze in zijn oor.

- Nou ben ik er bij, zegt vader gelaten.

Moeder lacht maar, en neemt zijn groote hand tusschen haar twee handen, die heel wit lijken. - Gekke jongen, zegt ze. Ze legt zijn hand tegen haar wang. - Wat ben je koud! Ga maar gauw naar beneden, en ga lekker

HARMIE TJE E HET. I -UWE KINDJE me haast wel helpen 's avonds! Eer Martha Christina

dàt kan, zeg! .. . . .

- Nou ja, vergoelIjkt Harmlentje, - Martha Chns-tina is nog klein!

- 'Armina waarschuwt de stem van zuster Aafje, I voor de tweede maal, - eten! .

Harmientje kijkt betrapt op haar bord, en .~>lkt weer een dobbelsteentje met kaas. Boven het altIJd-~cheef­

gezakte brilletje is een diepe rimpel. Daar hUlst het

probleem. .

Zuster Aafje, breed uit in de rieten serrestoel, begmt met smaak aan haar vijfde sneetje.

Zuster Aafje komt "uit het Overijselsche". Het moet ergens heel ver weg liggen, ze heeft wel een heele dag in de trein gezeten voor ze hier was. .. . Harmientje vergeet weer te eten, en kijkt zuster AafJe met bezorgde oogen aan. Als het wáár is - als het toch wáár is -

-Zuster Aafje eet ongestoord verder. Haar bruin-geruite katoenen mouwen zitten strak gespannen over de dikke armen. Het gelig-grijze haar groeit boven haar laag, breed voorhoofd in een puntje naar ,beneden, en zit van achteren in een groote, gedraalde knoedel.

Hoe noemt vader het ook weer tegen moeder? Har-mientje denkt - en denkt. - 0 ja, nu weet ze 't weer.

- Net een hooiberg, zei vader.

- Harmientje, zegt vaders stem van de overkant, -moet ik jou voeren?

Schuldbewust valt Harmientje weer op de blokjes met kaas aan, en het spitse muizensnuitje kijkt weer ge-dwee naar beneden.

- Dat kind, knort zuster Aafje, - ze is al krek eender 68

GREETH GILHUIS-SMITSKAMP

bij de kachel zitten. Harmientje, zoek vaders pantoffels eens op.

Maar vader moet nog even in de wieg kijken.

- Kind kind, vindt hij hoofdschuddend, - wat hèb je toch

g~oote

ooren! Net je moeder, van die rare, om-gekrulde lappen!

- Nièt waar, verdedigt Harmientje moeder, - uwes zijn nog véél grooter!

Maar vader pakt haar beet en zet haar op zijn schouder.

Met aroote stappen springt hij de kamer door.

::J _ Matje-Chris gaat n66it verloren, trek d'r an d'r ooren,

van achteren naar voren,

Matje-Chris gaat n6666it verloren. - - . - Maar jij wèl, als je zoo gek doet, zegt zuster ~afJe

met nadruk. - Ben jij nou een vader van twee kInde-ren? Je moest je schámen!

Ze duwt vader de deur uit. - Alla, vort, nou is 't mooi genoeg!

Vader gaat met Harmientje naar beneden.

- Ga nou niet schrijven, vleit Harmientje, - u hebt in geen honderd jaar wat voor me geteekend! Nièmand teekent meer wat voor me!

- Ach, muis, zegt vader, terwijl ~j Harmientje op zijn knie trekt, - ben je zoo alleen? DIe d01?me Martha Christina ook, om net in de Paaschvacantle te komen!

Anders had je de heele dag op school gezeten.

- Ja, peinst Harmientje, terwijl ze met haar wijs-vingers de twee streepjes naast vaders mond

na-trekt. , ..

- Maar nà de vacantie, dan gaan we met Inkt

schrtJ-ven, Vader! . .

- Kolossaal, vindt vader, - met mkt!! Dan kan Je

GREETH GILHUIS-SMITSKAMP

als alle kinder', d'r oog is grooter dan d'r buik.

Nu moet Harmientje weer verbaasd opkijken.

Kàn

dat? Je oog - grooter dan - -?

V~de~rolt zijn servet op~nkrijgt de Bijbel. Maar Har-Dllentje kan deze keer met goed luisteren. Want het probleem staat weer voor haar, in al z'n grootte.

Als 't "laatste woord" komt, weet ze het niet. En zuster Aafje schudt vol afkeuring het hoofd met "de hooi-berg".

- Wel foèi toch, zoo'n kind, vindt ze.

Maar als zu~ter Aafje de tafel heeft afgeruimd, en naar boven IS verdwenen, dan klimt Harmientje op

v~ders knie. Dat is haar eigen zitje, en 't wordt nog met betwist door Martha Christina.

- Muis, zegt vader, - wat ben je stil!

Har~entje leunt tegen zijn jas, peutert aan de clips van Zijn vulpen, en volhardt in haar zwijgen.

Bov~n hun hoofd klinken de voetstappen van zuster AafJe, en een heel klein schrei-geluidje van 't nieuwe kindje.

- Vader, leidt Harmientje voorzichtig en aarzelend het gesprekin, - Vader, als je - als je - vloèkt dan kan je niet in de hemel komen, hè, Vader? ' Haar grijze oogen zijn groot van ernst.

- Néé, zegt vader, - vloeken màg niet.

Né '"

- eee.

-Een lange stilte volgt. Dan zegt een bang, aarzelend stemmetje: - Zuster Aafje, - - die heeft gevloèkt.

- Kom, zegt vader verbaasd, - daar geloof ik niets van! Dat heb je natuurlijk verkeerd verstaan muis!

-. Néé. Harmientje gaat rechtop zitten en

s~hudt

be-shst het gladde, blonde hoofdje. - Ze hééft gevloekt twee keer, ik heb 't zèlf gehoord! Maar geen gew6n;

7

0

HARMIENTJE EN HET NIEUWE KINDJE

vloek, het heet ànders. Hoe heet het ook weer, Vader?

- Wat bedoel je? vraagt vader onzeker, - geen ge-wone vloek? Een leelijk woord soms?

- Nee, schudt Harmientje bedrukt, - een vloèk. Het heet - - 0, het lijkt op iets wat je op je brood eet!

Hoe heet het nou ook weer, Vader?

- Een vloek, die je op je brood eet - - , peinst vader, - ikweet het niet. Leverworst? Hagelslag? -- Ssst, schiet Harmientje uit, - ik wéét het: basterd-suiker! Z66 heet het: basterdvloek! Moeder zegt: als je een woord zegt, dat op een vloek Hjkt, dan heet het basterdvloek!

- Nou komen we er, zegt vader. - En heeft zuster Aafje een basterdvloek gezegd?

Harmientje knikt bedrukt. - Twee keer!

- Wàt zei ze dan? vraagt vader.

Harmientje kijkt hem aan, met groote, grijze, ver-baasde oogen.

- Dat mag ik toch niet nàzeggen!

Ja, dat is een moeilijke kwestie. Een vloek màg je niet nazeggen. Maar vaders nieuwsgierigheid wint het van zijn paedagogische princires, en hij raadt:

- Zeg het dan maar hee zachtjes, muis!

Harmientje ~arzelt even. Dan legt ze haar handen tot een kommetje om haar mond, en zegt vlak bij vaders oor:

- Och - gorrekie!

Het trilt om vaders mondhoeken.

- Zóó, zegt hij bedenkelijk, - zei ze dat. Jáá. - -Ee.n hoopvolle gedachte komt bij hem op. - Misschien zei ze "augurrekie", veronderstelt hij optimistisch. -Ja, ze heeft vàst augurrekie gezegd!

I '

73 HARMIENTJE EN HET NIEUWE KINDJE was eens een reus) en die was z66 groot, dat hij een ei

at met een kolenschop - -- Vèrder, dringt Harmientje.

Vaders fantasie begeeft hem nog niet geheel en al.

- En-ne, en - hij schepte kolen met een eierlepeltje!

vindt hij triomfantelijk.

- Zoo is het héélemaal niet, zegt Harmientje genade-loos, - u weet er niks van.

-Op de trap klinken de naderende voetstappen van zuster Aafje.

Vandaag is het Zondag. En vanavond zal Martha Christina gedoopt worden.

Gisteren is er een groote, platte doos gekomen, uit Haulerwijk, met een lange, batisten doopjurk vol strookjes en plooitjes. In die jurk is vader gedoopt, en Harmientje ook. En nu zal Martha Christina hem van-avond dragen.

De jurk is al veertig jaar oud, en grootmoeder heeft zèlf al die fijne kantjes er tusschen genaaid.

Harmientje moet weer even met haar neusje in het zachte, slappe neteldoek snuffelen. Waar ruikt het toch ook naar? Ja, naar de slaapkamer van groot-moeder, naar die dikke-buik-kast met laden. Het ruikt naar Grootmoeder zelf.

- Harmientje, waarschuwt moeder vanuit het bed, -pas op dat je 'm niet kreukt!

Vader heeft het Bijbeltje uit de la van moeders nacht-kastje gehaald. Hij bladert even. Dan neemt hij een stoel en gaat vlak naast het bed zitten, zoodat moeder mee kan kijken.

- Bijbel lezen? zegt Harmientje verwonderd, - en we hebben g'neens gegeten!

GREETH GILHUIS-SMITSKAMP

Harmientje aarzelt. - Ik weet het niet - nee - -toch niet. Dàt mag natuurlijk wel, hè, V~der?

- Natuurlijk, stemt vader toe. - Weet je wat? Ik zal 't vanavond aan zuster Aafje vragen, als jij op bed ligt. Goed?

- Ja, zegt Harmientje met een zucht, - vraag het maar.

Ze nestelt zich tegen vader aan, en slaakt nOg een zucht, van voldoening. Het probleem wordt opgelost. Vader zal het vragen.

De schemer valt, en nog is zuster Aafje er niet om Harmientje te halen.

Vader kijkt op de klok, en wil over Harmientje's hoofd heen zijn hand uitsteken naar de courant, die nog met 't bandje er om op tafel ligt.

- Néé, vleit Harmientje, terwijl ze zijn gezicht tus-schen haar handen pakt, - vertel nou nog 'n ver-haaltje, één verhaaltje maar!

Vader zucht, en weet dat er niet aan te ontkomen valt.

- Van de Vergiftige Koekjes dan maar? vraagt hij berustend. - Er waren eens twee kindertjes. - -- Néé, schudt Harmientje beslist, - dat ken ik al làng. Een ander!

Vaders repertoire is niet uitgebreid. Er staat nog maar

, , .

een nummertje op.

- Van Jacob de Leugenaar dan? vraagt hij nederig.

Maar Jacob de Leugenaar wordt ook onbarmhartig verworpen.

- U moet vertellen net als Moèder, onderwijst Har-mientje, - van den reus die z66 groot was, dat hij z'n ei opat met een kolenschop!

- 0) ja! zegt vader. Dat genre trekt hem aan. - Er

7S HARMIENTJE EN HET NIEUWE KINDJE

- Jaa-a, roept zuster Aafje, als ze het kleine vuistje op de deur hoort kloppen, - kom maar! . Harmientje aarzelt even, en zet een beduusd gez.lch~.

Wat heeft zuster Aafje nou een rare stem! Net DrlekJe Boonestroo, met d'r hazenlip. Benepen draait ze de

knop van de deur om. . .

0, nu ziet ze het, het komt doordat zuster AafJe drIe haarspelden in haar mond he~ft. . . Zuster Aafje staat voor de splegel',en pmt de hOOlberg stevig in, met een vastberaden geZicht en opgetrokken wenkbrauwen.

- Z66, praat zeinde spiegel, - ben je daar, me kind?

Nog efkes, hoor!

Harmientje kijkt belangstellend toe hoe de laatste speld een plaatsje vindt in de groote haar~~ot. ~an kamt zuster Aafje het voorhaar nog wat bIJ, en gIet water inde waschkom om haar handen te wasschen.

- Ziez66, zegt ze voldaan, - nou zit.'t weer knappies!

Harmientje neust rond. Op de tafel hgt 't horloge van zuster Aafje, in een leeren huisje, ~neen .medaillon aan een goud kettinkje. In het medaIllon ZIt een portret, een dik manncnhoofd met een snor.

Harmientje houdt het omhoog. - W~e i~ dat? ..

- Dat is mijn vader, legt zuster AafJe Ult, terWIjl ze met kracht haar nagels borstelt. ,-, .En dat w~~ n?u een nééf van jouw grootvader, zoo ZIt het, begrIjp Je?

Ze zucht. - Ja, die ben' allebei al uit de tijd - 't gaat

gww. .

Harmient;es aandacht is al weer door ,lets anders ge-boeid. Op het gebloemde tafelkleedje heeft ze een blauw doosje ontdekt. Het is heelemaal van glas, het deksel ook, en de zijkanten zijn geribbeld. 0, en er staan letters op!

74

GREETH GILHUIS-SMITSKAMP

- Néé, legt vader uit, - maar je weet wel, als er kindertjes gedoopt worden, leest de dominee een stuk voor, "formulier" heet dat. En omdat moeder niet mee kan vanavond, leest vader het nu v66r.

Harmientje knippert ernstig met haar oogen, en moet er bij staan. Dan begint vader:

- De hoofdsom van de leer des Heiligen Doops is in deze drie stukken begrepen. -

-Even leest ze mee. Maar de letters zijn klein, en het gaat te vlug, ze kan het niet bijhouden.

Ze glipt onder vaders arm door en blijft wat om-hangen voor het raam, dat beslagen is. Met de mouw van haar Zondagsche trui veegt ze een streep schoon, en tegelijk kijkt ze schuin achterom, of moeder het niet ziet. Maar moeder leest mee, haar lippen bewegen zachtjes.

- Ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt -leest vader.

Harmientje kijkt naar buiten, naar het glimmend-natte kippenhokdak van de buren, waarover een grijze poes sluipt.

Doopen - dat beteekent, dat je dan een kindje van den Heere bent. Ze weet het best, vader heeft het gezegd.

Met een dik, onhandig knokkeltje tikt ze op het raam, om "de grijze" aan 't schrikken te maken, net als vader altijd doet.

- Ssst! waarschuwt moeder.

- Mag ik even kijken of zuster Aafje al klaar is?

waagt Harmientje fluisterend. Vader knikt, onder 't lezen door.

Harmientje loopt de gang op. Voor de deur van de

!ogee~kamer blijft ze staan. Ze luistert. Ja, zuster Aafje

ISerID.

GREETH GILHUIS-SMITSKAMP

Harmientje bukt zich er over. - O-dol-bad~ spelt ze langzaam. - Waar is dat voor, zuster Aafje?

- Nee maar, verbaast zuster Aafje zich, - jij moet 66k alles weten! Voor me tanden.

- Tanden? herhaalt Harmientje onzeker.

- Ja, verduidelijkt zuster Aafje, - daar doe ik mijn tanden in.

Harmie!1tje bekijkt weifelend het glazen doosje, en denkt dIep na. Zou het dan zijn om je tanden in te be-waren, als er een uit gaat? Bij haar is er 66k een tand uit gegaan, 'n heeleboel dagen geleden. Moeder heeft 'm bewaard, in een pillendoosje in de la van haar bureautje. 'n Heel klein doosje maar, veel kleiner dan het blauwe van zuster Aafje. Wat zal het verschrikke-lijk la~g d~~en e~r ~~t v<;>l is! Maar zuster Aafje is al oud, dIe krIjgt dIkwIJls meuwe tanden natuurlijk.

Ze probeert door 't glas heen te zien, hoeveel er al in zitten. 't Lijkt wel leeg - nee - dat kan toch niet!

- Kom, stoort zuster .Aafje haar overpeinzingen, _ nou gaan we MarthaatJe aankleeden, en dan zal 't wel haast tijd zijn intusschen.

Harmientje staat er bij, als Martha Christina de doop-jurk aankrijgt. Haar armpjes komen als kromme

worstje~ uit de korte, strakke mouwtjes.

- Zal Je ze goed de doek omslaan, straks in de auto?

vraagt moeder bezorgd.

Eerst stapt zuster Aafje in. En dan reikt vader haar het wit-wollen bundeltje aan, waarin Martha Christina

zit.

Zelf gaat hij met Harmientje op de klapbankjes zitten. Harmientje houdt stil-verrukt vaders hand vast en kijkt met glinsterende oogen naar buiten.

Eerst stapt zuster Aafje in. En dan reikt vader haar het wit-wollen bundeltje aan, waarin Martha Christina

zit.

Zelf gaat hij met Harmientje op de klapbankjes zitten. Harmientje houdt stil-verrukt vaders hand vast en kijkt met glinsterende oogen naar buiten.