• No results found

DE MOORD OP BUURMAN

PRINS an den moord op buurman Prins zijn wij ge-schrikt. Iemand, die, zooals met hem het geval was, voor rijkaard doorgaat, loopt echter meer kans, ver-moord te worden, dan een ander.

Hoewel nooit eenig verkeer had bestaan tusschen ons en den buurman, die dus nu vermoord was, en wiens huis tien minuten van het onze aan eenzelfden een-zamen landweg stond, veranderde ons ieders gezicht, toen wij de mare van het misdrijf vernamen. Wij zaten op dat oogenblik in onze groote keuken rondom de witgeschuurde vierkante tafel geschaard, en nuttigden met elkaar tot ons middagmaal onzen stamppot van roodekool, welke een aangenaam voedsel is op een mistigen winterdag, zooals deze dag was.

Wij, die ons aan de roodekool spijzigden, waren: de baas, cn de vrouw, en de vaste knecht, en de melkmeid, die het wel wist met den vasten knecht, gelijkerwijs ookd~vaste knecht met haar. Maar hij met haar alleen;

doch de melkmeid wist het wel met nog een zekeren anderen jonkman uit de streek ook. En haar begeerte was beurtelings sterker tot den eenen, en beurtelings sterker tot den anderen.

Het was de knecht, die het tafelgesprek inzette, met de meedeeling aan ons, andere drie, dat buurman Prins in den laatstverloopen nacht was vermoord in zijn bedstede.

Dit noopte ons tot deernis met dien buurman; maar wij hadden geen achting voor hem. Want hoewel de men-schen bij ons geen van allen ooit zijn geweten hadden gezien, zeiden zij toch eenstemmig, dat dit zwart was.

HENDRIKA KUYPER-VAN OORDT

veertig jaar terug, toen. e~ 's avonds de schaapjes doorgingen, naar hun kOOl, die op den Boomberg stond.

Toen Floris een flinke boerenzeun en Mar een pronte jongedochter was, en ze zin hadden in elkaar ....

Ze staan bij 't hekje te praten, zooals ze vroeger ge-daan hebben. Mar zegt: "Ik zal niet zeggen, dat ze me tegenviel." En Floris herhaalt, wat hij zijn moeder heeft hooren zeggen: dat ze zich alvast niet slimmer voelt dan gisteren.

Achter de sombere Gooische hofsteê is de dag al ge-storven. Vijftig jaar zijn die van R~bel e!1 ~ie van de Wit overburen geweest. Gaat nu gmds m t donker, achter den plaggenberg, een levensdag. onder? . De Wit moet voor de beesten en de kmders naar hUlS.

Matje blijft ginder, ze kan, dat spreekt, 't ouwe mensch niet alleen laten. En Mar zegt: "nou gedag, Floor, as der wat is, dan kan je me roepen."

"s

'N~cht's ia~e~' d~ 'h~~d~~ ~~n' Re~'sj; d~ Wi~ h'e~ k~~d

los. Floris, haar zoon, is een vrije, die erfelijk treedt in de rechten van haar, wier eigene hij is geweest.

Een oude Gooische hofsteê is mooi om te zien, in de sneeuw. Er staan er zooals deze in 't dorp nog vijf of

zes. .

In de voorkamer op de steê ligt de weduwe de Wit 's middags opgebaard. Dat is haar wensch geweest.

,I

99

DE MOORD OP BUURMAN PRINS een vierde deel beschikte van wat buurman Prins

be-zat, en bovendien had de weduwe, toen zij jonger was, haast twintig jaren Prins' vrouw, en, na den dood van deze, hemzelf trouwen schoon in de huishouding ge-diend.

Het is te begrijpen, dat wij dit alles onder elkander overwogen tijdens het gebruiken van de roodekool, na-dat de vaste knecht ons de vermoording van den buur-man had kondgedaari. Wij aten ook vette vleesch-lappen bij de kool.

Terwijl de knecht met den rug zijner hand het vet der lapjes van zijn lippen en zijn kin streek, zei hij:

"As je een vrouwminsk bij d'r jonge jaren een bietje veuls te goed hebbe 'ekonnen, dèn ontmoete je d'r niet bar graag meer terug, as ze ienmaal oud en arm is 'eworren."

Zoo legde onze vaste knecht het feit uit, dat de kindsche weduwe De Bruin op haar regelmatige bedeltochten de deur van buurman Prins voorbij moest loopen. En het was ons allen helder, dat de knecht zinspeelde op het gerucht, volgens 'twelk buurman Prins indertijd niet onbetrokken was geweest in de geboorte van den zoon dergene, die thans sinds jaren onder ons "de weduwe De Bruin" werd genaamd. Dat gerucht, zoo vaak het onder ons nogeens opgehaald werd, culmi-neerde onveranderlijk in de gloedvolle schildering, hoe de dienstbode, die destijds alreeds een paar jaar nog slechts van de veertig af was, toen zij haar verwachting aan haar meester bekende, door hem valsch gehoond werd. En toen zij radeloos voor hem op de knieën viel, schreeuwde hij: "Weg!" en schopte naar haar.

Maar spoedig nadien opende de teringachtige metselaar De Bruin de verschopte een toevlucht in een, helaas, H.

J.

HEIJNES

Wij allen, op den landweg, keken zelfs nog hooger op tegen de toddige weduwe De Bruin dan wij het gedaan hadden tegen den rijken man, dien men nu in zijn bed gewurgd had.

Dit nam niet weg, dat de weduwe om en nabij kindsch was. Zij bezocht op bepaalde tijden bepaalde huizen, en nam daar kleine aalmoezen in ontvangst, van wel-ker opbrengst zij at, en ook aan haar ruimschoots vol-wassen zoon te eten gaf. En dat de laatste ook weleens iets tot de voorziening in de behoefte aan het dage-lijksche brood had bijgebracht, herinnerde zich niemand, ook niet hijzelf. Want hij was onveranderlijk een werkloos werkman; een zoodanig werkman nu wint geen werkloon. Maar hij had een aangenaam ge-zicht en een zeer aangename praat. En hij was de andere jonkman, naar wien, benevens naar onzen vasten knecht, het hart onzer melkmeid uitging. En of-schoon ik hoopte, dat de vaste knecht het ten slotte bij haar van den werkloozen werkman zou winnen, was ik er niet zeker van.

Voor 't overige verschaften aan de weduwe De Bruin . haar goed geregelde rondgangen onder haar begunsti-gers blijkbaar geen al te schaarsche kostwinning. Want gelijk er in het planken bouwvalletje, waarin zij en haar zoowat dertigjarige nakomeling huisden, vanzelf nooit overvloed was, zoo was daarin toch ook nooit eigenlijk gebrek; zij, die in staat waren, het na te gaan, getuigden het.

Maar bij den rentenier Prins, die thans dan vermoord was, mocht zij nimmer om een aalmoesje komen. Twee redenen stellen toch de laakbaarheid van dit verbod in een scherp licht. Want vooreerst woonde er niemand aan den landweg, die, om het matig te zeggen, over

H. J. HEIJNES

al te kortstondig echtverbond. Na ongeveer een jaar huwelijkslevens stierf de metselaar. .

Doch dit alles was grauwe overlevering, waaruit voor ons, geslacht van heden ten dage, als omlijnde werke-lijkheid enkel was overgebleven: de stompzinnige, hoog-bejaarde bedelares, die nauwkeurig op gezette uren aan de huisdeur klopte, welke aan de beurt was, en haar deel aan des huisbewoners barmhartigheid kwam op-halen. Als de weduwe De Bruin bij dezen arbeid zeven tot acht minuten gaans had afgelegd, was haar adem op, en zette zij zich, om dien terug te winnen, neer op de huisstoep, die het naaste bij was.

Welnu, den dag, welke voorafging aan dien, waarop wij in den huiselijken kring de roodekool gebruikten.

nam de weduwe De Bruin plaats, naar luid van wat onze vaste knecht wist te verhalen, op de stoep van buurman Prins, om zich nieuwen adem te vergaderen.

Daartoe verkoos zij zich anders deze plek nooit; maar de tijdsduur, waarvoor haar adem-voorraad toereikte, werd met den dag korter.

Daarop kwam buurman Prins de stoep af, en schreeuwde, evenals hij jaar en dag tevoren gedaan had, tot haar: "Weg!" en schopte, desgelijks als toen, naar haar.

Een weinig verder het landpad op is de weduwe De Bruin toen ineengezakt; zoo vond haar zoon haar. Hij heeft zijn moeder naarhuis gedragen. Hoewel hij nooit anders dan werkloos was geweest, heeft hij dit werk verricht.

Het gaat naar omstandigheden goed met de weduwe.

Maar sinds zij vanochtènd opgestaan is, zit zij van haar leunstoel af met verschrikte oogen haar kamer al-maar af te zoeken. Want zij mist Siem, dien zij in de

100

DE M RD OP BUURMA PRINS kamer nooit mist. Siem is de zoon der weduwvrouw.

Intusschen is dan nu buurman Prins vannacht op zijn bedpeluw gesmoord.

Onze vaste knecht, die het eerst met het bericht in de keuken is gekomen, vraagt maar, zoo zegt hij: "Wie heeft buurman Prins vermoord?" Hij zal, zoo zegt hij, daar niets van zeggen, dan dat de zoon der weduwe De Bruin er vanmorgen reeds heel vroeg vandoor is gegaan. En dan nog, doch meer vast niet, zal hij, zoo zegt hij, ervan zeggen, dat Siem de Bruin den middag voor de vermoording van Prins met zeer gemeene taal op dezen laatste gevloekt moet hebben, omdat hij naar Siems moeder geschopt heeft op de stoep. Maar onze vaste knecht wil met wat hij gezegd heeft, niets gezegd hebben, zegt hij.

Ge kondt, als ge onderwijl onze melkmeid aankeekt, zien, dat zij den vasten knecht, die zulke scherpzinnige en. tegelijk voorzichtige taal kon voeren, op dat oogen-blIk zeer bewonderde, en dat haar hart zich tot den spreker neigde.

Wie echter, zooals de scherpzinnige en voorzichtige knecht maar vroeg, buurman Prins vermoord heeft, is nimmer gebleken.

Want buurman Prins is niet vermoord.

Hij is in een hartkramp gebleven; hij had reeds jaren lang een zwak hart. Toen de dokter deze doodsoorzaak vastst lde, moet hij er nog bij gezegd hebben, hoe ver-keerd het toch weer gebleken is, dat een oude man met een kwaal geheel alleen woont in zijn huis.

Dit een en ander vernamen wij ten avond. Toen min-achtte onze melkmeid den vasten knecht. Haar begrip, dat beperkt was, vergunde haar nog juist, te bevatten, dat het doel van den knecht met zijn verhalen enkel

101

I'

"

J.

r03 DE MOORD OP BUURMAN PRINS

Dewijl de melkmeid uit dit alles ontwaard had, dat Siem van de weduwe De Bruin den weg, om een degelijk mensch te worden, was opgewandeld, ware het al met spade schreden, en dat onze vaste knecht zich als een boosaardigen en leeghoofdigen praatjesmaker had ontmaskerd, zeide zij, toen eerstgenoemde haar kort en goed vroeg, zijn vrouw te worden, zulks aan hem toe.

Daarop ging deze gelukkige jonkman na weinig tijds in het schaftuur van de kunstmest-fabriek op het ge-meentehuis de trouwpapieren afhalen; deze papieren wezen onder meer uit, dat hij in volle eerbaarheid de zoon was van niemand anders dan van wijlen den metselaar De Bruin en diens wettige huisvrouw. En zoo verviel dan ook de aloude sage van den knieval der smeekelinge en het weggeschopt worden van deze door haar heer ter deure uit. Het verarmt de wereld, zoo vaak zoodanige stukken romantiek van vroeger in de nuchterheid van heden verzwolgen worden. De dagen, die geweest zijn, waarin knielende smeekelingen uit huisdeuren van verleiders werden geschopt, waren kleurrijker dan de dagen, die nu zijn.

Thans heeft met-dat-al onze vaste knecht den prijs, dien hij beoogde te winnen door zijn kunstrijke ver-halen bij den middagdisch te dichten, daarmede juist verspeeld. Wat moet er nu van hem nog worden?

P.~ardezichaa~elke honderd pond verbeeldingskracht bIJ hem een grem of wat verstand, zoo zou ik zeO'gen:

"Een romanschrijver"; maar nu weet ik het niet.0

r02 H. J. HEIJNES

was geweest, Siem van de weduwe, den mededinger naar haar min, in kwaad licht bij haar te stellen. En haar hart maakte een groote slingering naar den kant van Siem.

Bij het vroege schemeren van den volgenden dag ram-melde Siem aan de klink der staldeur. Dat deed hij nu en dan omtrent dit uur, daar, naar hij wist, onze melk-meid dan onder de koe zat.

"Oei, oeiI" orgelde zij onder de koe vandaan. Dat be-teekent in den code van onzen minnehandel, dat er voor den minnaar geen kapers op de kust zijn.

Toen Siem dus binnenkwam, en zij hem zag, was zij verheugd.

Op haar uitroep: "Je wasse de wereld in'evlucht, had-den ze mijn 'ezeidl" antwoordde hij zijnerzijds: "Alle-maalleugen!"

Maar hij vertelde haar, dat hij tot werkman op de kunstmest-fabriek was aangenomen, en dientengevolge niet meer, zooals tot nog toe, den lieven langen dag thuis was. Deze verandering van zijn levenswijs ver-klaarde hij uit de gebiedende noodzakelijkheid ervan;

want, zoo vertrouwde hij aan onze melkmeid toe, zijn moeder begon onmachtig te worden tot haar gewin, en zonder geld viel bezwaarlijk te eten.

De meid ondervroeg hem nader naar het beloop van het ongeval zijner moeder, en hoe hij haar aan den weg gevonden en haar weggedragen had.

"Mijn niks van bekend," antwoordde hij.

"Buurman Prins had je moeder van zijn stoep of'etrapt, heb ik dèn toch wel vernomen," vervolgde de melk-meid haar onderzoek.

Doch daar zeide Siem op: "Bestaat niet! Moeder heit haar wijk van dien dag den aeren kant uit,"

II. '

I

",

1°5 THUISKOMST voor haar, ze kan er de oogen niet meer van

af-wenden, ze kan er haar gedachten niet voor sluiten;

maar het wanhopigste van alles is, dat ze dit ook niet wil!

"Je moet me niet komen afhalen," schrijft hij, "ik zie je nergens liever dan in je eigen omgeving, al is het ook smartelijk te weten, dat ik door mijn schuld niet zeggen kan: "in ons lieve eigen huis"; maar ik heb jou en de kinderen! Je hebt me zoo trouw door deze ellende heengeholpen, dat alleen het feit, dat ik weer bij je ben, mij genoeg is;. . .. en dan, ik zal voor jullie werken, alles zal weer worden zooals vroeger, ik zal zóó voor je zorgen, dat je eindelijk al de doorgestane ellende vergeet."

Werkelijk om wanhopig te worden! Want nu begint bij haar opeens het "gedenken".

Alles als vroeger? En de nooit uit te wisschen smaad over haar en haar jongetjes! het nimmer vergroeiend litteeken van de wond, toen de fraude werd ontdekt!

en de brand in haar oogen, van al het weenen, nadat ze hem hadden weggehaald!

Haar eenzaamheid en de armoedige omstandigheden, waarin ze nu verkeert, met de daarmee gepaard gaande levensbegrenzing!

Want bijna al haar meubelen zijn verkocht om nog iets van het groote tekort te dekken, niet zóó schuldig te staan tegenover de menschen, die hun bezit aan haar man hadden toevertrouwd.

Een paar dingen van waarde heeft ze gehouden, dingen, die ze nu zou kunnen haten.

Bespottelijk doet die groote, leeren clubfauteuil in zoo'n kamertje met zijn goedkoope behangetje en verfje! Armzalig gloeit dat enkele licht in de veel te WILMA

Hij

hield hij toch veel van bloemen! ....

hield zooveel v~~::~~~~

Dan laat de vrouw, die in de eenzaamheid van een laten avond hardop met zichzelf spreekt, het werk, waaraan ze bezig is, met een verschrikt gebaar op haar schoot glijden en kijkt onzeker de kamer rond.

Ze spreekt van haar man, alsof het een doode gold, en hij leeft! Morgenmiddag kan ze hem thuis verwachten, dan heeft hij zijn tijd uitgezeten tot de laatste minuut toe.

Voor de zooveelste maal op dien dag haalt ze den brief van dien morgen van tusschen haar kleederen en schuift hem uit het couvert.

Het gedrukte hoofd: Lees dit, slaat haar telkens weer de vlam van schaamte uit het gezicht. "Bij de brief-wisseling met gevangenen moet de naam en de voor-naam bovenaan in den brief vermeld worden; op het adres mag de naam niet voorkomen. Het adres is No .... "

Hoeveel malen heeft ze dit nummer op een brief ge-schreven en hem in donker gepost, uit angst, dat iemand haar overdag nog het geheim van dit nummer zou kunnen ontstelen.

Als een moeder haar kind, heeft ze haar man al deze lange, onzalige maanden gedragen; het ging, zoolang hij nog "nummer" was. Sedert vanmorgen voelt ze hem weer "mensch", en nu begeven haar opeens de krach-ten.

De misdaad, die zich verschool achter zijn ellende en haar liefde en medelijden, staat plotseling levensgroot 1°4

",

1°7 THUISKOMST groote verrassing voor jullie. Doe maar heel goed je

best vandaag ... ." "Ik weet 't al," jubelt Eef, "vader komt thuis, en dan gaan we weer lekker spelen!" meteen kijkt hij zoekend de kamer rond: "Waar zullen we dan spelen, Moeder, de gang is zoo nauw, en vader is heel

, d h· "

groot! In t an ere U1S ....

°

maar" valt moeder hem haastig in de rede, "daar

;inden

w~

wel wat op, we schuiven de tafel opzij en zetten de stoelen aan den kant."

"Ja, ja, dat doen we," juicht~r~~metje,"e!! dan d?e~

we ook weer: "wie 't sterkste IS, en dan wmnen WIJ t

van vader!"

"Gaa~lwe dan ook weer naar ons eigen huis, moeder?"

vleit Eef.

"Neen, mijn jongen, vooreerstten~instenog ni~t,mis.:

schien later, .... of, ik weet nog lets veel mOOiers! JIJ wil immers architect worden? Dan kan jij later zelf voor vader en moeder een huis bouwen, dat is nog veel prettiger dan zoomaar een huis koopen."

Eef huppelt de deur uit met Brammetje aan de hand.

Nu Nicky er niet meer is om hen naar school te bren-gen, moet hij op Brammetje passen.

Moeder kijkt hen na tot ze den hoek van de straat om zijn, dan sluit ze de .deur. .. . .

"Het is gelogen," smkt ze opeens, "mIJn Jongens, het IS

allemaal gelogen!" . .

Al wel duizendmaal heeft ze tot dIt onwaarachtig gepraat en gedoe haar toevlucht moeten nemen, en dat is 66k zijn schuld. Alles, wat er nu voortaan ge-beurt zal de schaduw van deze leugen dragen ....

tot m'isschien haar jongens groot genoeg zijn om te be-grIJpen.

0, ze heeft hem lief, ze zal niet ophouden hem lief te groote electrische kroon! Hoe kon ze zoo dom zijn en

zoo verwaand bovendien! .

Zal hij daar morgen zitten met zijn gezicht vol zelf-vertrouwen, dat haar altijd zoo gerust stelde en dat bedroog! .... of neen, dat gezicht natuurlijk niet, ....

wat voor gezicht? ... ze weet het niet!

Maar die clubfauteuil is een ellendige leugen!

Het allerergste is de angst, dat de kameraadjes van de kinderen op school het zullen te weten komen en er op een onzalig oogenblik over praten!

In angstige zelf-pijniging kan ze niet anders, dan het eene gevolg van de misdaad op het andere stapelen, tot een toren van ellendigheden, waar zij met haar hart vol verwijten tegen aanstormt.

Natuurlijk, ze heeft hem lief; als hij komt, zal ze hem in haar armen sluiten, precies als vroeger en trachten hem te helpen vergeten, maar bloemen!

Dat kan er niet af. Ze behooren er ook niet bij. Het zou de gekroonde onwaarheid zijn bloemen te gaan

Dat kan er niet af. Ze behooren er ook niet bij. Het zou de gekroonde onwaarheid zijn bloemen te gaan