• No results found

Scoring en analyse

2. Methode

2.4 Scoring en analyse

De resultaten van de diadochokinesetest werden aan de hand van de gemaakte video-opnames getranscribeerd. Dit gebeurde door de klinisch linguïst of de stagiair linguïstiek. Wanneer er vragen of problemen optraden, overlegden zij met elkaar. Na de transcriptie werden de uitingen gescoord. Er werd per syllabereeks op drie aspecten een beoordeling gegeven: consistentie, accuraatheid en vloeiendheid.

Alle drie onderdelen werden beoordeeld aan de hand van een vierpuntschaal. Wat betreft de consistentie gold de eerste uiting als baseline. De daaropvolgende uitingen werden met de baseline en de daaropvolgende uitingen vergeleken. Hoe meer verschil er was met de voorgaande uitingen, hoe hoger de score. De maximaal te behalen score was 3 punten, omdat de uitingen met elkaar vergeleken werden. Daarom was de maximale score de hoogst behaalde score op de doeluitingen (0, 1, 2 of 3) en niet een optelsom van de scores. Bij de bepaling van de score bij de consistentie werden de volgende criteria aangehouden: score 0 als de herhaling identiek aan de baseline was, score 1 als de herhaling anders dan de baseline was, score 2 als de herhaling anders dan uiting 1 en 2 was en score 3 als de herhaling anders dan alle andere herhalingen was.

Bij de accuraatheid werd het aantal articulatiefouten van de uitingen in vergelijking met de doeluiting berekend. Aan de hand van het aantal articulatiefouten werd een score toegekend. Per

syllabecombinatie werd een aantal punten toegekend, naarmate er meer fouten werden gemaakt. Wanneer de productie gelijk was aan het testitem, dan werd een score van 0 toegekend. Wanneer er één of twee articulatiefouten waren, dan was er een score van 1 punt. Bij drie tot en met vijf

articulatiefouten werden 2 punten toegekend en bij meer dan vijf articulatiefouten met herhaling kreeg de proefpersoon 3 punten. De totaalscore was bij dit aspect wel een optelsom van de deelscores. Wat betreft de vloeiendheid werd er een kwalitatief oordeel gegeven. Daarbij werden door de beoordelaar scores toegekend die varieerden van vloeiend (score 0) en evenveel vloeiend als onvloeiend (score 2) tot zeer onvloeiend (score 4). Er werd per syllabereeks één score (tussen 0 en 4) toegekend voor de vloeiendheid.

Naast de totaalscores per deelaspect (consistentie, accuraatheid en vloeiendheid) werden er totaalscores berekend per syllabecombinatie (CV, CVC, CCVC en CVCC). Verder werd ook de totaalscore per sequentiële reeks vastgesteld. Bij de alternerende syllaben verschilde de alternering wat betreft de distinctieve kenmerken van de klanken. Bij elke syllabecombinatie werden er dezelfde soorten

32

alternering getest. Daarom werden ook de totaalscores van de alternering per distinctief kenmerk bepaald: alternerende articulatieplaats, articulatiewijze en vocaal.

De opname van de ANTAT werd door de klinisch linguïst, de stagiair of de behandelende logopedist geïnterpreteerd. Dit werd gedaan aan de hand van de audio-opnamen van de afnames van de ANTAT. Hierbij werd gebruik gemaakt van de handleiding van de ANTAT, waarin aanwijzingen en tips over de scoring van de ANTAT te vinden waren.

Bij de ANTAT werden per item scores gegeven op begrijpelijkheid en verstaanbaarheid. Zoals eerder vermeld worden in het onderhavige onderzoek alleen de scores op het onderdeel verstaanbaarheid gebruikt. Er werd per item een score gegeven die varieerde tussen 0 en 5. Een score van ‘0 punten’ werd gegeven als er geen enkele verstaanbare taaluiting was en er werden 5 punten toegekend als de patiënt geheel verstaanbaar was en een normale vloeiendheid had. De totaalscore van de subtest ‘verstaanbaarheid’ was een optelsom van de tien items die via de test naar voren kwamen. De totaalscore kon daarom variëren tussen 0 en 50 punten.

Ook bij de beoordeling van de spontane taal werd gebruik gemaakt van aanwijzingen in de handleiding van de test, in dit geval van de handleiding van de AAT. De scores wat betreft het functioneren in de spontane taal werden eveneens door de klinisch linguïst, de stagiair of de logopedist toegekend. De spontane taal werd beoordeeld aan de hand van een sample dat was opgenomen. Dit sample werd vormgegeven door het feit dat de testafnemer een aantal vooraf vastgestelde vragen stelde. Hierdoor werd getracht om effecten van het stellen van verschillende vragen zoveel mogelijk uit te sluiten. Bij de beoordeling van de spontane taal werden twee schalen van deze subtest van de AAT meegenomen in dit onderzoek. Het gaat om de subschalen ‘articulatie en prosodie’ en ‘fonematische structuur’. Beide subschalen werden beoordeeld aan de hand van aanwijzingen in de handleiding van de AAT (zie paragraaf2.2.1).

Voor de verwerking van de resultaten is gebruik gemaakt van het statistische analyseprogramma SPSS

for Windows. Van elke factor zijn het minimum, het maximum en de mediaan in kaart gebracht. De

gemiddelden, standaardafwijkingen, scheefheidcijfers en kurtosis-scores zijn niet meegenomen omdat er in het onderhavige onderzoek niet-parametrisch getest wordt.

Via het maken van spreidingsdiagrammen is gecontroleerd op lineariteit en uitschieters. Er waren geen uitschieters. Verder bleken via de spreidingsdiagrammen de verbanden relatief lineair te zijn. Daarom zijn er vervolgens correlatiecoëfficiënten berekend.

Bij het analyseren van de testgegevens is de rangcorrelatiecoëfficiënt Spearmans Rho berekend (tweezijdige toetsing). Er is gekozen voor de berekening via de correlatiecoëfficiënt Spearmans Rho omdat er sprake is van een ordinale schaal. Er worden via de scores namelijk categorieën aangegeven waarbij er sprake is van rangordes. Om die reden kan de niet-parametrische Spearmans Rho worden berekend.

Bij de berekening van de correlatiecoëfficiënt zijn de mogelijke verbanden tussen de drie hoofdmaten van de diadochokinesetest (consistentie, accuraatheid, vloeiendheid) en de scores op de spontanetaaltaken (ANTAT, AAT2 en AAT5) meegenomen. Reden hiervan is dat er via die weg onderzocht kan worden in hoeverre er samenhang is tussen de maten van de diadochokinesetest onderling en tussen de maten van de diadochokinesetest en de spontanetaaltests.

Er is verder onderzocht in hoeverre de scores op de syllabestructuren (onderling) en de scores op de distinctieve kenmerken (onderling) samenhang. In het laatste geval gaat het om de sequentiële reeksen en de verschillende soorten van alternering. Hiertoe is eveneens de correlatiecoëfficiënt van Spearman gebruikt.

33

Verder zijn de scores van de drie proefpersonen die na een therapieperiode nogmaals getest zijn, onder de loep genomen. Er is geanalyseerd in hoeverre er op de verschillende gemeten aspecten vooruitgang is geboekt. Bij de analyse van de testgegevens zijn per subtest van de diadochokinesetest de scores voor en na de therapieperiode vergeleken middels een case-serie. Via de chikwadraattoets zijn daarbij de mogelijke verschillen tussen de scores voor en na de therapieperiode in kaart gebracht. Reden hiervoor is dat er via deze toets onderzocht kan worden of het verband tussen gegevens statistisch significant verschillend is. De individuele scores zijn te vinden in § 3.2 (Resultaten: veranderingen na therapieperiode).

Het doel daarbij was het onderzoeken in hoeverre er bepaalde veranderingen in prestaties waarneembaar zijn. Daarnaast zijn de cijfers(ook) kwalitatief geanalyseerd, met als doel het detecteren van mogelijke trends in de resultaten. De uitkomsten van de analyses wordt in het volgende hoofdstuk nader uiteen gezet. Vanwege de genoemde redenen zijn de resultaten naast kwantitatief (via de statistische berekeningen) ook kwalitatief onderzocht. Daarbij zijn de ruwe scores geanalyseerd. Er is getracht om opvallende verschillen en/of patronen weer te geven. Wat betreft de scores op drie hoofdaspecten van de diadochokinesetest, was het belangrijk om de scores op accuraatheid in verhouding te beoordelen. Op deze subtest kunnen namelijk hogere totaalscores behaald woorden dan op de subtests consistentie en vloeiendheid. Meer uitleg hierover is te vinden in § 3.1 (Resultaten: samenhang testgegevens).

De gegevens van de gebruikte bestaande spontanetaaltests zijn op een andere manier geanalyseerd. Hierbij zijn namelijk de normen voor significante verschillen aangehouden zoals die bij de ontwikkeling van de tests werden vastgesteld. Bij subschaal 2 van de AAT geldt dat voor de gehele groep afatici een standaardafwijking is van 1,30 (Graetz et al., 1992). Wanneer het verschil tussen scores op de twee meetmomenten groter dan 1,30 is dan kan daarom gesproken worden van significant verschillende scores. Een verandering van één punt is daarom niet significant verschillend, maar een verandering van twee of meer punten wel. Voor subschaal 5 geldt dat de standaardafwijking 1,56 is. Daarom kan daar dezelfde maat worden gehanteerd als bij subschaal 2: een verschil van één punt is geen significant afwijkend verschil, maar een verschil van twee of meer punten is wel significant afwijkend.

Bij de ANTAT zijn eveneens gegevens bekend over wanneer er gesproken kan worden van een significant afwijkend verschil tussen twee scores. Bij deze test wordt er gesteld dat bij de B-schaal op grond van Cronbach’s Alpha met 95 procent zekerheid kan worden gesteld dat een overschrijding van meer dan 5 schaalpunten verschil kan worden geïnterpreteerd als daadwerkelijke verandering van de verbaal communicatieve vaardigheid (Blomert et al., 1993).

In het volgende hoofdstuk (‘Resultaten’) worden de resultaten van de tests weergegeven. De interpretatie van de resultaten komt in hoofdstuk 4 (‘Discussie en conclusie) aan de orde.