‘Ik kan niets voot hen voelen, antwoordde Orlando haar. Je weet hoe moeilijk ze het
mijn vader hebben gemaakt. Voor niemendal. Hij wil het beste. Ook voor hen. Maar
zij denken dat hij met rijkdom anderen wil vernietigen’
Zijn broers hebben de geplukte bloemen van de krans naar het kerkhof. Een van
zijn schoonzusters, die nu een baby verwacht, kreeg iedere keer een raar gevoel als
ze in de kamer kwam waar zijn broer de bloem in een envelop in de kast bewaarde.
Deze broer sliep ook erg onrustig. Een andere broer raadde hen aan de bloemen terug
te geven aan haar. Ze hadden haar de bloemen gegeven en mochten die dan ook niet
terugnemen. Ze waren geen herinnering of aandenken. Tussen de bloemen van een
groot boeket legden ze ze op het graf terug. Orlando gaf zijn bloem niet terug. Hij
hield haar. Maar in Holland, toen hij achtervolgd werd door het dode gezicht van
zijn moeder met een verflenste krans er omheen waarin een bloem ontbrak, verbrandde
hij die bloem met envelop en al en strooide de as in zee. Hij werd toen geslagen
tussen het dood zijn van zijn moeder en zijn eigen nieuw geboren worden. Dat hij
alles van zijn nieuw leven aan iemand wilde vertellen, die het alleen maar zou willen
begrijpen. Begrijpen en niet verklaren. De klank van het woord, dat wij in de
psychologiewerken gelezen, uitgesproken en misschien zelf geschreven hadden,
veranderde, kreeg voor hem een andere inhoud. Een die hem vrees inboezemde en
hem deed geloven dat hij vervloekt was door een macht waartegen zijn lichaam
weerstand geboden had maar die zijn geest aangetast had. Aangetast omdat hij ook
mee gevlucht was. Weg om zijn lichaam te verbergen, onbereikbaar voor die fatale
kruipende massa. Maar zijn geest bleef er zweven. Hij was niet ontkomen. Hij moest
opnieuw dieper doordringen in dat niet zijn om zijn eigen wezen te herontdekken
zoals hij de dood van zijn moeder opnieuw en anders beleefde.
In ons eerste jaar schrijft hij zijn vader, broers en zusters ook vreselijke brieven.
Een orkaan van verwijten woedt in de onmetelijke ruimte tussen hen. Tussen twee
landen ver van elkaar verwijderd. Hij bekogelt zijn eigen verleden van een afstand
om het te zien verpletteren. Maar als het eenmaal verwoest is, er geen kontakt meer
mogelijk is met een vernietigd bestaan, een gebied onbewoonbaar door de fall-out
van een atoombom, dan zakt Orlando zelf in elkaar. ‘Ik haal mijn examen niet,
Lonnio’ kreunt hij als ik hem in zijn kamer opzoek. Ik ben alleen. Karsilan is ook
naar hem toe geweest. Hij was er samen met zijn meisje, met wie hij later ook trouwt.
Orlando zakt ook voor het examen. Hij verscheurt het rapport dat is opgesteld
door een psychiater, een socioloog en twee geestelijken. Hij bindt het in een kous
en werpt het in een gracht. Hij wil er niets mee te maken hebben. Hij wil het als
voorbij zien. Net als de dood van zijn moeder. Een schok bij het vernemen. Meer
niet. Dat denkt Orlando. Als hij van zijn vakantie terug is en ik hem weer opzoek,
dan pas vertelt hij mij wat Karsilan al van hem weet.
Met de vriend, met wie hij al die jaren gekorrespondeerd heeft, is hij op de scooter
naar Zuid-Frankrijk geweest. Daar is er veel tussen hen gebeurd. Ze hebben heel
veel mensen gezien, gesproken. Een leven leren kennen, dat even leefbaar moet zijn
als alle leven, die weer één zijn en niet anders. Hij heeft meer boeken gelezen. Hij
leeft weer. Is weer.
‘Ik ben zo, Lonnio. Ik wil leven met alles wat ik heb. Ik ben één geheel. Ieder deel
in mij dat ik wil verbergen, of naar voren drijf om anderen te verbergen maakt mij
bang. Onwaar. Ik ben dan niet echt. Ik ben dan een bedrieger. Ik bedrieg mezelf. Als
ik mezelf bedrieg, dan bedrieg ik ook de ander. Ik hoef het niet ten toon te stellen.
Maar het is in mij. Ik moet en wil er mee leven’
Karsilan heeft hem eerst nog aangeraden het te onderdrukken. Maar dat kan niet.
Levende krachten laten zich niet onderdrukken. Een onderdrukking veroorzaakt
erupties, explosies die scheuren als monsterachtige geslachtsorganen in elkaar.
Vernietigen het leven waarin hun zaad spuit. Hun zaad dat dan mee verrot in het
dode leven dat zij met hun onderdrukte krachten verpletterd hebben.
‘Nu ben ik helemaal rustig. Ik voel geen spanning. Geen haat meer tegen wat al
geweest is. Ik wil alles doen om zo goed mogelijk door te gaan. Ik kan me weer goed
koncentreren om te studeren. Ik kijk niet naar een ander in de spiegel, naar die ander
die ik niet kan zijn en die mij bedreigt. Ik beweer niet dat ik verlost ben van al het
onzekere, maar er is een andere
In document
L.H. Ferrier, Âtman · dbnl
(pagina 107-111)