• No results found

De veranderde houding van mijn onderwijzeres heeft

In document L.H. Ferrier, Âtman · dbnl (pagina 42-47)

fatale gevolgen. Ik voel mij een vreemd dier in een kudde waar het niet thuishoort.

Maar ik draaf mee. Mee om hun bescherming tegen dreigende gevaren, die mijn

bestaan als enkeling bedreigen. Ik leer mijn lessen minder goed. Slecht kerstrapport.

Thuis onhandelbaar. Mijn moeder slaat. Ze moet mij aan mijn voeten slaan. Ik word

groot. Mijn oom slaat niet.

Ik walg van de eindeloze geschiedenisherhalingen. Het schoolhoofd komt ook

zelf les geven. Er moeten zoveel mogelijk kinderen slagen. Zij dramatiseert, bijna

hysterisch, de slavernij. Vertelt verhalen uit een slavenboek, dat zich in Suriname

afspeelt. Ik weet dat zij haat. De immigratie. Namen van agenten-generaal en hun

jaartallen. Van Hindostanen, die moorden op Zoelen en Mariënburg. Dat ze in Indiase

kleding rondlopen. Eerst hun zonen naar school sturen, later hun dochters. Ze hebben

niet alleen hun landbouwgrond. Voorzien niet alleen de markt van landbouwprodukten

en rijst, die nu iedereen eet. Ze gaan studeren. Dokters, advokaten en worden allemaal

knappe mensen. Dat vertelt ze zelf, maar ze voegt er ook direkt bij hoe anders ze

zijn. Dat we ze anders moeten zien. Dat anders is nog dat valse superioriteitsgevoel.

En dan voel ik me ook anders. Niet omdat ik dat zomaar zelf wil. Maar omdat ik

anders wil zijn dan zij. Zij heeft mijn vaders naam genoemd, toen mijn moeder weg

was. Ik heb het mijn moeder verteld. De Creolen studeren ook hard. Het is alsof zij

en masse vertrekken naar Nederland. De Hindostanen ook. De start voor de strijd is

de vertrekhal. De finish... Waarom die

angst? Angst, onzekerheid. Vluchten, vluchten. Vluchten en leven naast een

mogelijkheid, die eens zekerheid kan waarborgen. Iets bereiken, iets bereiken. Titels,

universitaire titels en politieke - of in elk geval ambtelijke carrières. Anderen worden,

op de plaats waar alle raciale problemen in eerste instantie uitgesloten schijnen te

zijn. Anders worden in een bedrieglijke neutraliteit, welke schijnbaar beveiligt maar

zeker al het geestelijke erfgoed, van slaven en immigranten, verpaupert.

Verschrompelt. En welaten de hinderlijke overblijfsels, klieren en vergroeiingen

operatief verwijderen. Er blijft een litteken, verborgen.

Over de Javanen weet ze niet veel te vertellen en minder gekleurd dan over de

Hindostanen en Negers. Niet ver van mijn huis wonen er Javanen. In grote,

witgekalkte loodsen met rode daken. De loodsen zijn in kamers verdeeld, die hun

huis vormen. Er is een galerij voor de loodsen. Open en een kleivloer. Bij regenweer,

een moddermassa. Een rijstzak, dubbel gevouwen bij de ingang naar de planken

vloer. Ruw, ongeverfd. Ieder heeft op de galerij zijn eigen hoge bank tegen de wand

gebouwd. Daar zitten ze 's avonds hun zware shag te roken. Ze doen er stukjes

kruidnagel in. Geknipt met een nagelschaartje. Binnen is alles schoon. Ze werken

op de koffieplantage.

De vrouwen plukken de koffiebonen. In manden brengen ze die naar de fabriek.

Er staat een vrouw op een trap en gooit de bonen in een trechtervormige opening

van een grote bak. Daarin zit water. Wat er

precies met de bonen gebeurt, weet ik niet. Ik zie dat ze de bonen later met hun

handen op de grote cementendroogvloer uitspreiden. Een soort tennisbaan voor de

fabriek. Direkt naast de weg stroomt de Surinamerivier. Er mondt vlak voor de fabriek

een afvoertrens uit. Het water in de trens kan soms erg vies zijn. Zwart met wit

schuim. Het stinkt. De stank hangt overal. Ook om ons huis. Maar in dat vieze water,

zwart, zie je soms ook de rode scharen van grote srika's. Ik schrik niet. In het heel

dun begroeide parwabosje aan de rivier voor de open loodsen, staan krotjes. Een

soort paalkrotjes. Dat zijn hun w.c.'s en badkamers. Gele en bruine uitwerpselen in

de modder. Het water neemt ze mee. Als het eb is blijven ze liggen. Alles van hen

is te zien. Niets verborgen. Ze kunnen niets verbergen. Niets mag hun eigen zijn.

Het zijn de vrije immigranten uit Nederlands-Indië. Ze arriveren nog voor de

Brits-Indische immigratie wordt beëindigd. De Hindostanen komen, ontmoeten

andere Hindostanen. Zien de vrije grond, welke er niet meer is in de United Provinces

waar de meeste van hen vandaan komen. Er klinkt een ander welkomslied. In 1948,

rijden er vijf Lalla Rookhs door Paramaribo. Vijf heilige nabootsingen van het eerste

schip, een zeilschip, dat Hindostanen naar Suriname brengt. Te grote diepgang en

het schip gooit het anker uit bij Nieuw-Amsterdam. Daar embarkeren de passagiers.

Er is een man, die heet Cateau Roosevelt

*

. In

ribo zijn standbeeld. Een kade draagt zijn naam. Thomas Moore heeft een Oriental

Romance geschreven. Lalla Rookh, en nog eens Lalla Rookh. Ojeda, Ojeda, zijn

anker en Nieuw-Amsterdam. Een Brits zeilschip, een Orientcruiser, de Lall  Rookh.

Ik zeg niet veel meer. Er zijn vijf, dat is vijf maal vijftien, vijfenzeventig jaren na

1873.

De Javanen komen. Zij ontmoeten alleen de koloniale Nederlander, die hard bezig

is Indië, Nederlands-Indië, te plunderen. Er zijn ook dessascholen. Kinderen,

dessakinderen, mógen niet te veel leren. Ze mogen níets leren. Ze willen nu ook

dessascholen in Suriname. Gelukkig mislukt het plan. Er zijn geen dessascholen,

waar kinderen, Javaanse kinderen, niets mogen leren. De Javanen, diep teleurgesteld,

pakken hard aan om toch vooruit te komen. Het gaat erg moeilijk. De koloniale

Hollander grijnst iedere keer breed en laat zijn gruwelijke tanden zien, waarmee hij

Indië, Nederlands-Indië, verslonden heeft. De Indonesiër, de Javaan, bescheiden,

gecultiveerd bescheiden, valt niet aan. Hij weert niet af. De Creool, grijnst nu ook

zoals die Hollander. Zij zoeken de Javaanse vrouwen in de Maagdenstraat en aan de

Heiligeweg, waar al vroeg in de avond vele hoeren rondlopen. Ze verkopen pinda's

langs de straat. Matten, gevlochten, canapés, welke zij op hun ruggen door de hete

straten torsen. Papaja's zijn hun bijna heilige matten, waarop iedereen slapen kan.

Zij zijn bijna verlaten. Niemand ziet hen echt. Ze werken ook op Zoelen en

Mariënburg, waar er riet verbouwd wordt en een grote

kerfabriek op Mariënburg. Er staat ook een hoge alkoholdistilleerderij. Er is rum.

Overal wonen zij in loodsen met rode daken.

In Paramaribo hebben zij geen eigen radiostation. De Hindostanen hebben er twee.

Of één, ik weet het niet precies. Die zijn de hele dag in de lucht. Ook over de andere

zenders, die Paramaribo telt. Hun jarigen worden met Hindostaanse klanken

gefeliciteerd en de stervenden horen er Hindugebeden. Voor de overledenen droevige

In document L.H. Ferrier, Âtman · dbnl (pagina 42-47)