• No results found

Uit de tekeningen blijkt dat Jan veel met verschillende volumes en verhoudingen heeft geëxperimenteerd om tot een nieuwe vorm te komen voor een bewegelijke invulling van de traditionele schaapskooi. Uit aanzichten die Jan op 17 december 1934 maakte, is te zien hoe hij vanuit de traditionele vorm experimenteerde met vormen en hoeken om bewegelijkheid te creëren en het aanzicht vanaf elke kant interessant te maken. Door de schuine wand ontstond een afwijkende plattegrond. Door de toepassing van de T-vormige plattegrond heeft Jan het oost-westas-principe van Hilberseimer kunnen combineren met een extra lichte woonkamer op het zuiden (afb. 5.3 en 5.4). In het Bouwkundig Weekblad Architectura van 1938 schreef Jan over het landhuis in Epe en zijn keuze om af te wijken van de traditionele vorm het volgende:

Er is geprobeerd een bewegelijkere oplossing te geven aan de plattegrond van een kleiner landhuis. Het bleek gelukkig, dat met hetzelfde aantal vierkante meters in normale ruimten een

kleinere ruimte-indruk ontstaan zou zijn, dan door de driehoekige vorm van de woonkamer.123

123 Linden 1938 p.313

Afb. 5.6 Tekening Trap, 8 augustus 1935, Epe Afb. 5.5 Tekening Ausbau, 1931-1932

Een belangrijk element dat Jan in het artikel benadrukt, is de relatie tussen de vormen en kleuren in het huis. Dat is opvallend, omdat daarin een duidelijke link te leggen is met de opvattingen uit de Vorkurs en de lessen van Kandinsky aan het Bauhaus. Het kleurenpalet dat Jan in Epe toepaste, bestond uit zachtgeel, -grijs en -rood voor de grotere muurvlakken en donkerblauw en Engels rood voor de deuren. Dit palet werd in Nederland bekend door de toepassing in de Van Nelle-fabriek in Rotterdam die in 1931 geopend werd. Jan leerde waarschijnlijk niet veel later over deze toepassing van kleuren bij het vak Farben van Hinnerk Scheper, dat hij in het vierde semester in 1932 volgde. In de periode dat Jan aan het Bauhaus studeerde, was het palet van primaire kleuren, dat in de begindagen van het Bauhaus veel gebruikt werd, namelijk steeds meer uit de mode geraakt en vervangen door pasteltinten. In de aantekeningen van Jan zijn bladen te vinden waarop dit palet is geschilderd (afb. 5.7).

Voor het ontwerp voor de familie Boeke bepaalde Jan niet alleen de kleuren van de wanden, maar ontwierp hij ook het interieur. Zo blijkt uit brieven dat hij de gordijnstoffen uitzocht. Daarnaast ontwierp hij voor de woning onder andere de haard en de keuken. Door collega Meik Greve liet hij een kast ontwerpen omdat hij zelf al veel werk had.124 Uit facturen uit het archief blijkt dat hij daarnaast veel meubels voor de woning bestelde.125 Jan ontwierp dus niet alle meubels voor in de woning, maar hij was wel betrokken bij het ontwerp en de aankoop van de meubels omdat hij het belangrijk vond dat het huis één geheel zou worden.

Uit een brief van 13 juli 1935 blijkt zelfs dat mevrouw Boeke vond dat Jan te veel beslissingen over de invulling van het interieur nam zonder overleg met de familie te voeren. Nadat Jan op zoek was geweest naar gordijnstof die goed op het kleurenpalet van de woning aansloot, schreef professor Boeke hem namelijk dat mevrouw Boeke liever zelf naar de kleur van de gordijnen zou willen kijken als het huis af was. Op 8 augustus 1935 reageerde Jan in een brief dat het uitzoeken van gordijnen en het maken van een meubelvoorstel in de eerste plaats bedoeld was om het huis tot een “einheitliches Ganzes” (oftewel een samenhangend geheel) te maken en dat het dus van belang was dat hij dat zelf zou doen.126 Het is opmerkelijk dat Jan daarvoor in een Nederlandse brief een Duitse term toepaste. Hoewel het niet duidelijk is of hij die term voor het eerst bij het Bauhaus tegenkwam – hij had het grootste gedeelte van zijn nog korte carrière tenslotte in Duitsland gewerkt –, Staat vast dat eenheid van ontwerp een van de kernprincipes van het architectuuronderwijs van Van der Rohe en Hilberseimer was.

Uit de grote hoeveelheid correspondentie die gedurende de bouw van het landhuis plaatsvond tussen Jan en de familie Boeke, blijkt dat belangrijke beslissingen wel degelijk in overleg werden gemaakt. Zo benadrukte Jan in een brief van 17 juni 1935 aan professor Boeke dat een harmonicawand tussen de

124 LINX.1.9, LINX0205, T617 125 LINX.1.9, LINX0111, D126 126 LINX.1.9, LINX0111, D126

woon- en eetkamer belangrijk zou zijn voor het aanzien van beide kamers. Met dit systeem konden de ruimtes één ruimtelijk geheel vormen en indien nodig van elkaar gescheiden worden, beschreef Jan in zijn artikel in het Bouwkundig Weekblad Architectura.127 Hoewel Jan verder niet inging op de toepassing van de harmonicawand, was dit destijds een zeer moderne ingreep. Toen bleek dat de wand een stuk duurder zou worden dan gepland was, schreef Jan een brief aan professor Boeke waarin hij het esthetische belang van de wand benadrukte. Ook professor Boeke leek overtuigd te zijn van het belang van de wand, want zonder enige discussie besloten beide partijen tot de aankoop van de harmonicawand.128