• No results found

Uit een bouwbeschrijving die Jan al in januari 1935 voor de familie Boeke maakte, blijkt wat Jan met zijn ontwerp voor ogen had. In de bouwbeschrijving is goed te zien hoe Jan het huis als eenheid beschouwde:

Bij het binnenkomen komt men in een gang, die door de gebogen vorm aan het eind, voorbij de w.c. en onder den trap aangebrachte garderobe, organisch naar de drie hoofdmomenten leidt: het wonen, het bedienen, het slapen. En wel in de hoofdzaak het wonen: eetkamer en woonkamer zijn door een grote deur te bereiken, aan het einde liggen keukendeur, trap en kelderdeur naast elkaar. Door de woon- en eetkamerdeur komt men, naar rechts in de woonkamer. Door de vorm van deze kamer wordt bereikt dat vier elementen naast elkaar kunnen bestaan die in een vierkante kamer onmogelijk zijn: het zitten om de haard, met achterin een lage boekenkast óf zitbank, een hoek voor musicerenden, vleugel met licht van links (stoelen slechts om te draaien en het middelpunt ligt bij de musicerenden), het zicht door de vorm openen naar lange rij vensters op het zuiden, uitzicht naar buiten en ten vierde het niet te onderschatten voordeel dat de woonkamer overgaat in de eetkamer, waarmede door de lange afstand over de hele lengte van het huis een veel grotere

ruimte indruk verkregen wordt.129

In de manier waarop Jan het ontwerp benaderde zijn overeenkomsten te zien met antroposofische opvattingen van architectuur. Uit de bouwbeschrijving wordt duidelijk dat zijn idee van de woning als totaalontwerp niet alleen inhield dat het interieur en de kleuren op het ontwerp van de woning aansloten. Hij gebruikte in de beschrijving het woord organisch, waarmee hij zelf wellicht al doelde op de organische (antroposofische) architectuur. In de beschrijving legde Jan een verband tussen thema’s die meestal los van elkaar werden besproken. Zo besprak Jan de plattegrond, de vormen, het uitzicht, de lichtval en de ruimtelijkheid in het huis. Net zoals in de antroposofische of organische architectuur waren alle elementen van de woning niet op zichzelf staand maar deel van een geheel.

127 Linden 1938 p.313 128 LINX.1.9, LINX0111, D126 129 LINX.1.9, LINX0111, D126

Het is opvallend Jan de gehele beschrijving van de woning vanuit de belevenis van de mens in de ruimte schreef. Zo benoemde hij niet de ruimtes maar de functies in zijn bespreking van de indeling van de woning: “het wonen, het bedienen, het slapen”. Daarnaast blijkt uit zijn beschrijving van de woonkamerindeling dat hij tot in detail heeft bedacht hoe de indeling gemakkelijk aangepast zou kunnen worden om rondom de vleugel te kunnen zitten, waarbij hij ook heeft nagedacht over de gunstige lichtval voor de “musicerenden”. In het multifunctionele gebruik van de stoelen in de woonkamer is overigens ook een verband te zien met de opvattingen van Hilberseimer, die al stelde dat flexibel meubilair bevorderlijk was voor de ruimte.130

Zijn betrokkenheid bij de gebruiker blijkt nog sterker uit een van de brieven die Jan aan professor Boeke stuurde met betrekking tot het ontwerp van de trap: “De trap loopt, volgens het werkvolk, ‘prachtig

lui’, dat is het hoogste compliment. Hierover ben ik des temeer verheugd, daar mevrouw Boeke voor de ronde trap eenige angst had!” Uit deze uitspraak blijkt het enorme belang dat Jan hechtte aan het gevoel

dat de gebruiker had, niet alleen in de ruimtes maar ook op de trap, door te spreken van “het hoogste

compliment” in relatie tot het comfort van de trap. Ook hier is een overeenkomst te zien met de

antroposofische en organische architectuur, waarbij de mens te allen tijde centraal staat in de totstandkoming van het ontwerp.

Het is bekend dat Jan aan het Bauhaus met de antroposofie in aanraking kwam en dat hij aan het einde van zijn carrière besloot om zijn architectenbureau op te geven om samen met zijn vrouw de Iona Stichting op te richten, maar de rol van de antroposofie in de architectuur van Jan van der Linden was tot dusver niet besproken. Uit het ontwerp voor de woning in Epe en Jans omschrijving van het gebruik van de woning in de bouwbeschrijving wordt echter duidelijk hoe hij rondingen gebruikte om een eenheid te scheppen met het gebruik van de woning in gedachten.

Afb. 6.1 Bestektekening voor de eerste twee woningen in Culemborg, 1950

Hoofdstuk 6. Hilberseimer in de praktijk:

Culemborg, 1949

In 1949 kreeg Jan de opdracht van Jan Rudolf van Osselen, die op dat moment voor de Royal Interocean Lines in Tokio woonde, om in Culemborg voor het hogere personeel van de firma Gispen een aantal woningen te ontwerpen. Uit de opdrachtomschrijving blijkt dat het om twee twee-onder-een-kapwoningen met bijbehorend tuinhuis ging, op een terrein gelegen te Culemborg. Hoewel Willem van Osselen, de broer van de opdrachtgever, op dat moment zakelijk directeur was van de firma Gispen, was de positie van Jan Rudolf van Osselen bij de firma Gispen niet helemaal duidelijk.131

Anders dan voor het landhuis in Epe, is voor de woningen aan de Lalainglaan in Culemborg geen uitgebreid plan van eisen overgeleverd. Het is daardoor op basis van het archiefmateriaal lastiger vast te stellen hoe de verhoudingen tussen Jan als architect en Van Osselen als opdrachtgever lagen voor de totstandkoming van het ontwerp. Toch kan uit het archief vrij veel worden afgeleid over de verhoudingen tussen Jan en de opdrachtgever, omdat een periode van vier jaar verstreek tussen de voltooiing van de eerste twee-onder-een-kapwoning en de bouw van de tweede, direct naast de eerste. Aan de hand van de kleine verschillen tussen de eerste en de tweede bouwfase kunnen een aantal voorzichtige aannames worden gedaan over de afwegingen die Jan en Van Osselen maakten. De reden dat de woningen niet gelijktijdig werden gebouwd, is niet bekend. Uit een tekening van Gispen uit 1949, waarin de woningen op twee kavels ingetekend staan, blijkt wel dat het van begin af aan het plan was om vier woningen te bouwen.132 (afb. 6.3)

Doordat de eerste set woningen al volledig gebouwd was voordat aan de bouw van de volgende werd begonnen, was de opdrachtgever in staat om een oordeel over de woningen te vellen en verbeterpunten voor de bouw van de tweede twee-onder-een-kapwoning aan te geven. In een brief van 21 april 1955 maakte Willem van Osselen een aantal opmerkingen over de bouw van de tweede set woningen op basis van het eerste resultaat.133 Waarom dit keer Willem en niet Jan Rudolf van Osselen contact met Jan opnam, is niet bekend. Wellicht had het ermee te maken dat Jan Rudolf van Osselen in Tokio woonde en daardoor minder goed overzicht had over het verloop van de opdracht dan Willem, die wel in Culemborg woonde. De brief en de aanpassingen die Jan op basis daarvan maakte voor het ontwerp van de tweede twee-onder-een-kapwoning, geven inzicht in het verloop van het proces van de bouw van de woningen en de afwegingen die werden gemaakt door Jan en de heren Van Osselen.

131 LINX.110484284, LINX0067, D89 132 LINX.110484284, LINX0069, T289 133 LINX.110484284, LINX0067, D89

Afb. 6.3 Gispen: Tekening van de Percelen in Culemborg, 1949