• No results found

II. Opkomst van het protestantisme

3. Sacramentariërs en nationaal-gereformeerden

Was het christelijk humanisme in zijn irenische vaagheid geen ketterij te noemen, dit was wel het geval met de in zijn midden ontloken sacramentarische opvatting. Deze draagt een enigszins zonderlinge naam: de sacramentariërs ontkenden juist de genadewerking van de sacramenten, met name de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het heilig sacrament des altaars. Volgens sommigen is de ketterij van de sacramentariërs ouder dan die van Luther. Inderdaad staat het wel vast, dat vóór Luther in allerlei landen heterodoxe opinies verkondigd zijn, die op sommige punten met de zijne overeenkomen. Ook in ons land dateren de eerste symptomen van zulke stromingen van vóór 1517; het is alleen de vraag, of men de aanhangers terecht sacramentariërs genoemd heeft. Gewoonlijk heet de Utrechtse predikbroeder Wouter, niet veel meer dan een bleke anonymiteit, de vader der sacramentariërs algader. Op welke grond is niet duidelijk, want wat dan het voorname criterium voor

sacramentarische gevoelens is: afwijking op het punt van de leer der transsubstantiatie, wordt hem niet nagegeven. Dat hij met latere sacramentariërs als Hoen en Pistorius in contact stond, geeft geen recht hem hun speciale gevoelens toe te schrijven: hij stond met ketters van allerlei schakering in betrekking, ook met lutheranen en anabaptisten. Eenzelfde vraagteken kan men zetten bij de naam van Jelle Smit (Gellius Faber), pastoor te Jelsum bij Leeuwarden, die in 1536 formeel uit de kerk trad en naar Oost-Friesland uitweek; hij stierf te Emden in 1564. Waarom hij bij de sacramentariërs zou behoren, blijkt niet.

De eerste sacramentariër en zelfs, voorzover wij kunnen zien, de vader van de beweging, was Cornelis Hoen, advocaat bij het Hof van Holland. Dat hij leek was en in de humanistenwereld thuishoort, is kenmerkend voor de gehele beweging der sacramentariërs, die - in tegenstelling tot die van Luther - radicaal elk priesterlijk cachet aan de godsdienst ontneemt, vooral door de depreciatie van de sacramenten. Deze ketterij heeft een sterk uitgesproken leken-karakter. De verhandeling van Wessel Gansfort

‘De sacramento eucharistiae’ (waarin uitdrukkelijk de transsubstantiatie geleerd wordt) leidde Hoen tot overdenkingen, die hem tot de opvatting brachten van een louter symbolische zin van het heilig avondmaal: ‘dit is mijn lichaam’ wil dan niet meer zeggen dan ‘dit betekent mijn lichaam; dit is een symbool van mijn lichaam’. Hij besprak zijn opinie met de Utrechtse rector Hinne Rode en stelde ze te boek in zijn bekend gebleven ‘Avondmaalsbrief’60.

. Hinne Rode bracht deze persoonlijk naar Luther met het verzoek zijn oordeel over de er in vervatte theorie te vernemen. Zoals te verwachten was, keurde Luther deze af. De volksman Luther was te zeer realist om zich gewonnen te geven aan het humanistische streven dogmatische twijfelingen tegemoet te komen door heel of half allegorische verklaringen van bijbelteksten. De teleurstelling, die Hoen en Rode van hem ondervonden, is tekenend voor de scheiding van de geesten onder de hervormingsgezinden, voor de kloof, die de humanisten en de grote Duitse hervormer van elkaar verwijderd hield.

Enige jaren later, in 1523 of 1524, reisde Hinne Rode met Hoens avondmaalsbrief naar de Zwitserse hervormer Zwingli te Zürich. Deze verenigde zich met de theorie, volgens welke Christus het avondmaal aan zijn apostelen en aan de gelovigen schonk met dezelfde intentie, waarmee de bruidegom een ring schenkt aan zijn bruid, dus louter als pand van trouw; van wezenlijke tegenwoordigheid is geen sprake meer. Zwingli, veel meer dan Luther verwant met de christelijke humanisten, sterk geïnteresseerd in de studie van de kerkvaders, nauw gelieerd met de Bazelse lekenwereld van humanisten, had veel punten van aanraking met de Hollandse sacramentariërs, immers ook meest intellectuele, humanistisch gevormde leken. Het contact, dat Hinne Rode aldus met de Zwitserse hervormden aanknoopte, was dan ook de ontdekking van nauwe geestelijke verwantschap. Hoens avondmaalsbrief vond hier de geesten bereid. Aldus kon Hoen de vader worden van de Zwingliaanse sacramentsopvatting, die op haar beurt weer die van de calvinisten en van vele anabaptisten beïnvloed heeft61.

.

Naast Hoen, die met Hinne Rode in druk persoonlijk en schriftelijk verkeer stond, trad in humanistische kring ook als sacramentariër op de voorgrond Joannes Sartorius (Snijders), die in 1500

te Amsterdam geboren werd en omstreeks 1567-1570 stierf. Hij was een tijdlang rector te Noordwijk, schreef Latijnse schoolboeken en verscheiden theologische tractaten, o.a. over de rechtvaardigmaking door het geloof, over de goede werken, over de bijbel en over het heilig Sacrament. Dit laatste schijnt het vooral geweest te zijn, dat hem in 1525 in de gevangenis bracht. Hij herriep zijn ketterij en werd vrijgelaten, maar verviel spoedig weer in zijn oude denkbeelden. Ter verkondiging van de sacramentarische gevoelens trad hij in geestverwante kringen te Haarlem en te Amsterdam op; omstreeks 1560 woonde hij te Delft, waar hij blijkbaar weer het middelpunt van een kring van sacramentariërs was62.

.

De Haagse rector Guilielmus Gnapheus (Willem de Volder) en de Delftse rector Fredericus Canirivus (Hondebeke), vormden met de reeds genoemde sacramentariërs een vriendenkring, die geregeld bijeenkwam en de aandacht van de inquisiteur François van der Hulst trok, ten gevolge waarvan Hoen en Gnapheus in 1523 gevangen gezet werden. De Staten van Holland weigerden hun uitlevering aan Van der Hulst, waardoor zij de vrijheid herkregen. Gnapheus bleef door zijn omgang met Joannes Pistorius, die hem en Hoen in de gevangenis bezocht had, de aandacht trekken; daarom week hij in 1528 uit. Na Pistorius' dood gaf hij een relaas van diens geding uit63.

. Ook schreef hij verscheiden theologische, sterk polemisch-getinte tractaten, die tot de verbreiding van de sacramentarische opvattingen in humanistische kringen veel moeten hebben bijgedragen. Zijn bekendste werk is ‘Een troost ende spiegel der zieken’, dat ook buiten de kring van de humanisten blijkbaar opgang maakte64.

. Het kan beschouwd worden als de tolk van de in zijn kring levende godsdienstige gevoelens; vooral in zijn bestrijding van alle ceremoniën is het typerend voor het lekenkarakter van de sacramentarische opvatting.

Joannes Pistorius (Jan de Bakker), bekend gebleven als de eerste Noordnederlandse martelaar voor het protestantisme, was priester en vervulde een of andere kerkelijke functie te Woerden. Zijn opleiding had hij aan de Utrechtse Hieronymusschool van Hinne Rode ontvangen, die hem reeds vroeg voor de denkbeelden der sacramentariërs won. Hij stond met de kopstukken van de sacraemntariërs in geregeld contact en ondernam verscheiden tochten

door Holland om met geestverwanten van gedachten te wisselen over de verbreiding van hun denkbeelden. Zijn verzet tegen de aflaatprediking van 1525 werd aanleiding tot zijn gevangenneming. In het tegen hem gevoerde geding trad o.a. de inquisiteur Ruard Tapper op; wat in het door Gnapheus van dit geding uitgegeven verslag wordt meegedeeld, verdient niet als exacte waarheid te worden beschouwd, daar de schrijver niet bij het geding tegenwoordig geweest is. Hoogstwaarschijnlijk heeft ook Pistorius' particulier leven tot zijn veroordeling bijgedragen; 11 September 1525 werd hij te Den Haag verbrand65.

.

Tot de sacramentariërs wordt veelal ook gerekend de priester Nicolaas Janszoon van de Elst, vermoedelijk een Zuidnederlander, die te Wittenberg met Luther en Melanchton had kennisgemaakt, en omstreeks 1525 in Amsterdam woonde, waar hij in particuliere kring heterodoxe denkbeelden schijnt te hebben verkondigd. Later deed hij dit ook te Leiden; hij werd gevangen genomen, maar stierf nog, voordat zijn zaak in behandeling was genomen en werd begraven ‘zoals men een goed ende eerlijk priester doet’; met welk recht men hem sacramentariër noemt, is niet duidelijk. Evenmin is het volkomen helder, waarom Dirk en Willem die Cuper, vader en zoon, uit Utrecht, die in 1531 terechtstonden, sacramentariërs moeten geweest zijn; naar hun uitlatingen te oordelen, zou men hen eer voor cynische spotvogels houden; zij vallen dan wel erg uit de in deze kring van meest intellectuelen heersende toon66.

. Meer reden is er om tot de sacramentariërs te rekenen de bekende Wendelmoet Claesdochter van Monnikendam (Wijntje Claes), die 20 November 1527 te Den Haag verbrand werd. Wat van haar geding bekend geworden is, heeft evenmin exacte waarde, maar maakt de indruk, dat zij geheel in de geest van de sterk

laicistisch-denkende sacramentariërs alle priesterschap en alle middelaarschap verwierp en met name ook de tegenwoordigheid van Christus in het heilig sacrament ontkende67.

.

Na 1530 vernemen wij niet langer van sacramentariërs; de eerste periode in de opkomst van het protestantisme schijnt dan gesloten. Sedert eisen de roerige anabaptisten alle aandacht van de autoriteiten op. Wat in de kringen van de rustige sacramentariërs leefde, maakte te weinig gerucht om daarboven uit te klinken. Toch leefde hun gevoelen voort, speciaal in dezelfde

nistische kring, bij priesters in de steden, rectoren en praeceptoren der Latijnse scholen en op den duur ook in de aan de priesters vaak nauw verwante regentenkringen. Het waren wel alom minderheden, zelfs zeer kleine, die afwijkende theologische opinies huldigden, maar de positie der belijders gaf de denkbeelden zeker relief en belette de vervolging. Ook maakte het karakter van deze rustige ketterij de vervolging in veler oog overbodig. Deze ketterij kenmerkte zich meer door negatieve dan door positieve afwijkingen van de kerkleer, meer door onthouding dan door practijk, bij de leken ook door hooghartig anti-clericalisme, een mentaliteit, die de seculiere clerus uit deze kring vooral ten aanzien van de ‘monniken’ deelde. Aan dit ‘protestantisme’ viel niet veel te vervolgen, vooral niet, daar het door sommige regenten in meerdere of mindere mate aangehangen werd. Alleen een geestelijke, die zijn practijk van eredienst en prediking er naar evolueerde kwam er door in aanraking met de inquisiteurs, die hen echter in vele gevallen tot het achterwege laten van hun ‘nieuwigheden’ brachten68.

. Het valt dan ook op, dat - in scherp contrast met de processen tegen de anabaptisten, die bijna steeds leken betroffen - de delinquenten uit deze kring (die bij de meeste schrijvers inmiddels de naam van

‘nationaal-gereformeerden’ gekregen heeft) doorgaans priesters zijn.

Ook blijkt later, bij de constitutie van de hervormde kerk, dat uit de priesters van deze kring een aanzienlijk getal van de eerste predikanten afkomstig is, de opbouwers, meestal mannen van degelijke kennis en van gezag. Dit was voor de hervormde kerk van betekenis: de droogscheerders, mandenmakers, wevers en schoenmakers, die in de dagen van beeldenstorm en hagepreken het grauw bezield hadden voor het calvinisme, zouden tot de opbouw van het nieuwe genootschap minder geschiktheid getoond hebben. Hoe belangrijk het voor de wordende hervormde kerk geweest is, dat zij bij de geuzenoverrompeling spoedig de beschikking kreeg over een klein, maar respectabel deel van de intellectuele burgerij en van de best-onderlegde geestelijken, behoeft geen uitleg. In het gebruik van de term

‘nationaal-gereformeerden’, afkomstig van vrijzinnige moderne auteurs, moge enige aanmatiging schuilen, maar het is wel zeker, dat de invloed van de sacramentariërs op het wordend protestantime niet alleen in

Nederland groot geweest is. Via Cornelis Hoen beïnvloedde het Zwingli en daardoor bepaalde het mede de verdere ontwikkeling van het protestantisme in Europa, dat uitgroeide tot een verscheidenheid van organisaties, die echter alle een sterk lekenkarakter hadden, waarin geen priesterlijke bemiddeling aanvaard werd, de ceremoniën slechts uiterst geringe betekenis hadden, de symboliek met zekere angstvalligheid geweerd werd, de sacramenten hun karakter verloren en de

godsdienstoefening louter vrome bijeenkomst werd. Dit in de Nederlanden ontloken nuchtere protestantisme heeft via Zwingli en Calvijn een stempel gezet op dat van de meeste protestante landen, zo sterk, dat op den duur het lutheranisme, waarin de eredienst, de sacramenten, de symboliek nog lang veel meer betekenden, aan zijn invloed niet geheel ontkomen is. Alleen de Engelse en de Scandinavische kerken zijn er voor behoed gebleven.

De bekendste figuren uit deze wereld van nationaal-gereformeerden waren de priesters Angelus Merula, Anastasius Veluanus en Hubertus Duifhuis en de leken Henricus Geldorpius en Petrus Bloccius. Angelus Merula, een voornaam en geleerd man van edel karakter en schone levenswandel, die in 1557 op 75-jarige leeftijd ter dood veroordeeld werd en vlak vóór de terechtstelling stierf, is een van de meest tragische figuren uit deze tijd. Voor zijn redding hebben de inquisiteurs Tapper, Sonnius, Lethmate en Van Nieuwland zich waarlijk afgesloofd. De geloofsbelijdenis, die Merula in de gevangenis opgesteld had, liet echter geen twijfel over: de

inquisiteurs moesten hem aan ketterij schuldig verklaren, al wisten zij, dat de rechtbank hem ter dood zou veroordelen69.

. Jarenlang hebben zij het geding slepende gehouden. Inmiddels poogde Tapper de eerbiedwaardige grijsaard te bewegen tot de verklaring, dat hij zich aan de uitspraken van de kerk onderwierp. Hij weigerde aanvankelijk, maar bezweek eindelijk voor de smeekbeden van Nicolaas van Nieuwland, die hem te voet viel, en herriep zijn geloofsbelijdenis op de aangevochten punten. Desondanks niet vrijgelaten, bleef hij in gestadige weifeling tussen herroepen en weer tenietdoen, tot hij eindelijk het doodvonnis vernam. Ofschoon zijn geloof zeker niet rechtzinnig katholiek was, volhardde hij in zijn afkeuring van elke hervorming buiten de kerk van Rome.

Anastasius Veluanus (Jan Gerritszoon Verstege) was een man van eigenaardige structuur, mengsel van grote rekkelijkheid en radicalisme. Als pastoor te Garderen op de Veluwe preekte hij in onrechtzinnige geest, bestreed de transsubstantiatie en de pauselijke sleutelmacht en schreef een tractaat, waarin Luther geprezen werd. In 1550 gevangen genomen, werd hij te Arnhem door de inquisiteurs Sonnius en Gruwel O.P. overreed tot herroeping van zijn dwalingen. Hij werd tot levenslange

gevangenisstraf veroordeeld, maar kreeg gratie onder verplichting van in Leuven te gaan studeren. Hij bleef echter maar enige dagen te Leuven, begaf zich naar Duitsland, trad daar als predikant op en schreef enige theologische en polemische tractaten. Het bekendste daarvan is ‘Der leken wegwijzer’. Dit geschrift is kenmerkend voor de lekentheologie, die de nationaal-gereformeerden beheerste. Het bindt een radicale strijd aan tegen het katholieke kerkbegrip, tegen alle ceremoniën, alle symboliek van beelden en kruisen, alle heiligenverering en vooral ook tegen de transsubstantiatie. In het positieve is Veluanus echter zeer rekkelijk; noch bij Luther noch bij Bullinger noch bij Calvijn wil hij zich aansluiten, al verwerpt hij zo uitdrukkelijk mogelijk het idee van hervorming in de kerk. Waarschijnlijk terecht hebben Grotius en Wtenbogaert in hem een ‘voorloper’ van de remonstranten gezien; zeker was hij fel tegen de praedestinatie.

De bekende pastoor van de Rotterdamse Sint Laurens, Hubertus Duifhuis, was als patriciërszoon en universitair-gevormd theoloog het type van de deftige

grote-stadspastoor omstreeks het midden van de zestiende eeuw, zij het dan, dat de meesten, ook zij, die tot de christelijke humanisten te rekenen waren, standvastiger bleken in hun beginsel, nooit buiten de kerk te treden. Bij de geuswording van Rotterdam in de zomer van 1572 legde hij het pastoraat neer; als pastoor van de Utrechtse Sint Jacob, waartoe hij onmiddellijk daarna benoemd werd, heeft hij echter niet standvastig in deze houding volhard. Wel is hij tot zijn dood toe blijven weigeren de Dordtse kerkorde te erkennen, maar gaandeweg bracht hij in prediking en eredienst essentiële veranderingen aan, die zijn parochie afdoende protestantiseerden; zijn behoedzame methode was de in de meeste Duitse staten toegepaste en loodste vele gelovigen argeloos het protestantisme in, die er niet aan

ten zich bij de in het synodale verband geconstitueerde gemeente aan te sluiten. Hij genoot bij zijn gedrag de morele steun van sommige Utrechtse regenten en vooral van Willem van Oranje, in wiens ogen hij het ideaal van de hervormde prediker belichaamde. Zeker is Duifhuis van sacramentarischen huize. Evenals Veluanus onderscheidt hij zich door een wat kleurloze vroomheid en zekere angst voor vaste leerstellingen: naar eigen zeggen wilde hij niet ‘zo diep en hoge gaan’. Meer dan Veluanus, met wie hij ook door zijn opportunisme een scherp contrast vormt, hechtte hij aan de katholieke ceremoniën; blijkbaar heeft hij de utopie van heel de katholieke kerk langs de door hem gevolgde weg te doen opgaan in een hervormde zeer lang vastgehouden. Als schrijver schijnt hij niet te zijn opgetreden70.

.

Ofschoon afkomstig uit de christelijk-humanistische kring, was de leek Henricus Geldorpius, achtereenvolgens rector te Sneek, Leeuwarden en Delft, een vinnig anti-papist, die zich niet schaamde voor het schrijven van schotschriften van min allooi71.

. Een verwante figuur was de venijnige Petrus Bloccius, die een soort van verbindingsschakel tussen de nationaal-gereformeerden en de calvinisten vormde, al was hij zelf stellig geen calvinist. Hij was enige jaren conrector aan de Latijnse school te Leiden en schreef in die tijd een aantal zeer scherpe Latijnse en Nederlandse geschriften ter bestrijding van het katholicisme, vol sarcasme en grotendeels van inferieur gehalte. Zo is de spot, die hij zich met de heilige Eucharistie veroorlooft, ‘werkelijk Gargantuaans’ genoemd72.

; ongetwijfeld overtreft hij Marnix in de originaliteit van zijn schelden schimppartijen.

Of het gevoelen van de sacramentariërs diep tot het volk is doorgedrongen, mag op goede grond betwijfeld worden, al zal Wijntje Claes wel niet de enige eenvoudige geweest zijn, die tot deze groep behoorde. Het geheel heeft nog te veel zwevends, is te negatief om te doen denken aan organisatie in gemeenteverband73.

. Toch kwamen reeds omstreeks 1523-1524 zogenaamde konventikels voor, speciaal in particuliere huizen of aan boord van schepen, soms blijkbaar in de open lucht. Van zulke bijeenkomsten vernemen wij o.a. te Amsterdam, te Leiden en te Delft, zonder dat echter vaststaat, dat hier sacramentarische gevoelens gepredikt

werden. Het is zeer wel mogelijk, dat deze volksbijeenkomsten reeds als een vroeg symptoom van anabaptisme moeten worden beschouwd.

4. Lutheranisme

Rechtstreekse invloed van Luther is in de Nederlanden niet dan sporadisch te bemerken, eigenlijk alleen in enige kloosters van Augustijnen, waar aanvankelijk bij sommigen uit een gevoel van solidariteit met de ordebroeder neiging tot meegaan in diens verzet bestond. Toch blijft het bij weinige en geïsoleerde gevallen. Daaronder neemt het Antwerpse Augustijnenklooster de eerste plaats in. Vermoedelijk valt hier te denken aan een wisselwerking van stad en kloosterbevolking. Antwerpen was de meest internationale stad van de Nederlanden. Het had vooral ook hechte betrekkingen met de Oostzee-landen; er waren verscheiden Noordduitse huizen gevestigd. Ook woonden er tal van kooplieden uit Augsburg en Neurenberg. Door zijn groot contingent Duitsers onder de bevolking kwam Antwerpen vermoedelijk reeds vroeg in rechtstreekse aanraking met het lutheranisme. Sedert de Neurenberger

Religionsfrieden van 1532, die op Melanchtons, aanvankelijk door Luther bestreden voorstel het beginsel cuius regio eius religio - wessen das Land, dessen der Glaube