• No results found

1. Voorgeschiedenis

LOGISCH PASTE IN DE CONCEPTIE VAN DE BOURgondische eenheidsstaat de wens van de vorsten om heel het geleidelijk onder een centraal regeringsapparaat gestelde gebied ook kerkelijk te eximeren en te maken tot een gesloten geheel, een nationaal-georganiseerde kerkprovincie. Zij wensten in de eerste plaats hun eigen landsvorstelijke zeggenschap, thans voor een zeer groot deel van de omstandigheden afhankelijk, op vaste basis geregeld te zien. Naarmate zich de Nederlanden verder afrondden en de gecentraliseerde staat zich kristalliseerde uit de samengroei der gewesten, werd bovendien de wenselijkheid ingezien deze staat te sluiten voor de invloeden van het kerkelijk verband met het buitenland. Het Waalse bisdom Kamerijk, dat ook door het pauselijk benoemingsrecht te veel buiten de landsvorstelijke invloedssfeer bleef, maakte deel uit van de kerkprovincie Rheims, wat betekende, dat de Rheimse metropolitaan, satelliet van een vorst, in wie Bourgondiërs en Oostenrijkers hun onverzoenlijke vijand zagen, invloed kon doen gelden op een niet-onaanzienlijk deel van de Zuidelijke Nederlanden. Verder was het gehele gebied der Nederlanden grotendeels in twee bisdommen verdeeld: Luik en Utrecht. Beide stonden onder de aartsbisschop van Keulen, wat in het oog van de Bourgondiërs ongewenste Duitse invloed betekende en straks voor Karel V onhoudbare kerkelijke afhankelijkheid van een vazal, bovendien inbreuk op zijn afronding van de

Bourgondische Kreits.

Vervolgens stonden - om ons tot het huidige Noord-Nederland te beperken - enige delen van Groningen, Friesland en Gelderland rechtstreeks onder Duitse bisschoppen. Van het eerste gewest behoorden alleen de stad Groningen en enige belendende

parochies tot het bisdom Utrecht. De dekenaten Bellingwolde en Westerwolde behoorden tot Osnabrück; de hele rest van de provincie vormde met een stuk van Friesland, n.l. Achtkarspelen met de parochies Buitenpost, Lutjepost, Twijzel, Kooten, Drogeham, Harkema-Opeinde, Surhuizem en Augustinusga, het Munsterse

aartsdiakonaat Frisia1.

. Van Gelderland behoorde een deel van de graafschap Zutfen tot Munster, n.l. de parochies Aalten, Varseveld, Hengelo, Zelhem, Groenlo, Nede, Dinxperlo, Silvolde, Lichtenvoorde, Winterswijk, Geesteren, Eibergen, Borculo en Bredevoort. Tot het aartsbisdom Keulen behoorden de Gelderse kerspelen Kekerdom, Leut, Millingen en alle parochies in het Rijk van Nijmegen en het land van Maas en Waal2.

. Ten slotte waren de bisschoppen van Utrecht en Luik, onder wier geestelijke jurisdictie de hele rest van het grondgebied behoorde, wereldlijke vorsten en in deze positie een sta-in-de-weg voor de verwezenlijking van het ideaal van de eenheidsstaat. De vernietiging van de temporaliteit dezer geestelijke heren was dan ook sedert Philips van Bourgondië een politiek programpunt van de vorsten, dat echter maar voor de helft verwezenlijkt zou worden.

In de twaalfde eeuw hadden de graven van Vlaanderen en de hertogen van Brabant al plannen geopperd om de kerkelijke indeling meer in overeenstemming te brengen met de politieke en daarbij tevens een eind te maken aan de afhankelijkheid van uitheemse aartsbisschoppen. In de Noordelijke Nederlanden vernemen wij van zulke pogingen voorlopig niets. De Hollandse graven uit het Hollandse, het Henegouwse en het Beierse huis hebben vermoedelijk nooit pogingen gedaan om hun land, d.i. Holland en Zeeland, als een afzonderlijk landsbisdom af te scheiden van Utrecht. Zulk een streven paste ook kwalijk in hun politiek, die gericht was op het verwerven van een zo groot mogelijke invloed in het Nedersticht3.

. De enige, wiens maatregelen althans zeker vermoeden kunnen wekken van nationalistisch-hierarchische plannen, was Aelbrecht van Beieren. Misschien stond hem de stichting van een te Den Haag te vestigen landsbisdom voor ogen, toen hij in 1367 aan zijn hofkapel een kapittel verbond, dat in 1374 door de paus uit het bisdom geëximeerd zou worden4.

. De stichting van zulk een exempt kapittel was ook elders wel de eerste stap op de weg naar het landsbisdom. Na Aelbrecht moet dit plan

dan in elk geval definitief van de baan geraakt zijn. In de politiek van de Bourgondiërs was zeker geen plaats voor een kerkelijke indeling, die principieel de gewestelijke grenzen in acht nam. Dit moet in het oog gehouden worden bij de beoordeling van de onderhandelingen, die Karel de Stoute met de heilige stoel aanknoopte om te komen tot een herziening op nationale grondslag van de hierarchie in zijn rijk. De politiek van het Bourgondische huis richtte zich op een hoger doel dan de stichting van een of meer landsbisdommen: de schepping van een kerkprovincie, die identiek moest zijn met heel hun wereldlijk gebied. Philips de Goede baande de weg daartoe. Zijn zorgvuldig nagestreefde goede verstandhouding, met de heilige stoel verschafte hem beslissende invloed op de benoeming van bisschoppen en abten in zijn rijk. Tegen het eind van zijn regering bestond het episcopaat in de Bourgondische staat uit louter ogendienaars, deels verwanten, van de hertog. De door Karel de Stoute aanhangig gemaakte creatie van een Bourgondische kerkprovincie was een volgende fase in het proces5.

. Karels ontijdige dood en de kritieke troebelen, die er op volgden, verijdelden de voortzetting van deze onderhandelingen. Later heeft Maximiliaan als regent voor zijn zoon althans een gedeeltelijke oplossing geëntameerd, waardoor met name aan de jurisdictie van de Luikse bisschop over het aan de heer der Nederlanden onderworpen gebied een eind zou komen, maar hij heeft zijn plannen niet kunnen doorzetten. Ook onder Philips de Schone werd speciaal het uit de weg ruimen van deze Luikse jurisdictie, een steen des aanstoots voor de

Bourgondisch-Oostenrijkse vorsten, overwogen, doch ook thans leidde de overweging niet tot definitief overleg met Rome. Keizer Karel V heeft van de aanvang van zijn regering af een grondige principiële herziening van de kerkelijke bestuursindeling in de Nederlanden voor ogen gehad. Reeds in het eerste decennium kwam hij het doel dicht nabij, doordat zijn invloed op de Nederlandse paus Adriaan VI een goede uitslag van de onderhandelingen scheen te waarborgen, die 's keizers gezant Jean Murel in 1522 te Rome aanknoopte aan de hand van gedétailleerde instructies, waarin boven de Moerdijk behalve Utrecht ook nog een bisdom Leiden was beraamd. Het lijdt geen twijfel, of bij langer leven van paus Adriaan was het plan geslaagd. Thans verijdelde het ontijdig overlijden

van de paus dit. Het is de keizer in zijn verdere regering niet gelukt, de beoogde hervorming tot stand te brengen. Bij Clemens VII (1523-1534) vond hij geen gunstige ontvangst en ook werd de sfeer tot het voeren van onderhandelingen van zo netelige aard minder geschikt, toen het keizerlijke leger in 1527 Rome innam. Toch zijn de besprekingen herhaaldelijk hervat, al bleek wel, dat te Rome weinig geestdrift voor Karels plannen bestond. Deze plannen waren trouwens niet stabiel; zij strekten echter doorlopend tot bevordering van het hoofddoel: de kerk der Nederlanden te

emanciperen van alle invloed van buitenlandse vorsten. Werd dan - wat conditio sine qua non was - de landsvorst beslissende invloed toegekend op de benoeming van bisschoppen en kanunniken, dan was diens oppermacht over de kerk volkomen en duurzaam verzekerd6.

.

In schijn een incidenteel succes van 's keizers opportunistische politiek, is de afstand van de temporaliteit door de Utrechtse bisschop in 1528 in wezen een fase in dit doelbewust-ingezette proces. De kerkvorst, die noodgedwongen deze

verstrekkende historische daad verrichtte, was de elect Hendrik van Beieren (1524-1529). Gekozen als een neutrale persoonlijkheid tussen de onverzoenlijke partijen, die van de keizer en die van Gelre, werd Hendrik van Beieren, doordat hij nu eenmaal de tegencandidaat was van de aan de Habsburgers meer welgevallige Luikse bisschop, Everhard kardinaal de la Marck, zijns ondanks de representant van de Gelderse partij. Aldus gezien, was het logisch, dat hij deelde in de Gelderse nederlaag van 1528 (vrede van Gorkum). Zo zag Karel V in 1528 het uur gekomen, dat de Bourgondisch-Oostenrijkse politiek zeventig jaar lang had voorbereid. Nu Hendrik van Beieren met handen en voeten gebonden was, aarzelde de keizer dan ook geen ogenblik, om zich meester te maken van de wereldlijke macht over het Sticht. Bij het verdrag van Dordrecht van 12 Februari 1528 stond Hendrik van Beieren behoudens pauselijke goedkeuring de temporaliteit voorgoed aan de heer der Nederlanden af en deed hij voor zich afstand van het bisdom. Paus Clemens VII was oorspronkelijk ongeneigd aan deze afstand zijn goedkeuring te verlenen, maar stond sedert de beruchte plundering van Rome van 6 Mei 1527 zo goed als machteloos tegenover de keizer en werd bovendien door machtige beschermelingen