• No results found

: RSW notitie opstap naar afwegingskader bovengemeentelijke warmtebronnen

In document Regio U16 (pagina 137-141)

Eerste uitwerking regionale warmtethema’s

Bijlage 6 : RSW notitie opstap naar afwegingskader bovengemeentelijke warmtebronnen

4 Op maaiveld ligt de temperatuur rond de 10°C.

Inleiding

In deze notitie worden de aspecten uit de gespreksleidraad, zie tabel 1, toegepast op

de twee type warmtebronnen die mogelijk bovengemeentelijk inzetbaar zijn in de U16 regio, name-lijk geothermie en bio-warmte. Op dit moment zijn geothermie en bio-warmte de enige potentiële warmtebronnen waarbij een bovengemeentelijke potentie zou kunnen ontstaan in de U16 regio.

Aquathermie wordt vanwege de lage temperaturen niet beschouwd als een warmtebron met boven-gemeentelijke potentie, maar krijgt in de notitie “Samenwerking regionale warmtethema’s” wel expliciet aandacht als onderwerp om samenwerking en afstemming op te organiseren.

In deze notitie wordt een eerste overzicht gevormd van onderwerpen die aan bod moeten komen bij het gesprek over de mogelijke verdeling van warmte uit geothermie en bio-warmte als potentiële bovengemeentelijke warmtebronnen. Aan de hand van de gekozen richting in de gespreksleidraad kan op de verschillende onderwerpen een afweging plaatsvinden om te komen tot de best passende verdeling van de beschikbare warmte. Aan de hand van gespreksonderwerpen uit de gespreks-leidraad zijn kansen en knelpunten gesignaleerd voor warmtebronnen met bovengemeentelijke potentie. Deze aandachtspunten vragen om nadere uitwerking en zijn daarom opgenomen in een regionale thematische agenda warmte in bijlage 5 van de RSW 1.0.

1. Samenwerking 2. Betaalbaarheid 3. Duurzaamheid 4. Beschikbaarheid 5. Uitvoerbaarheid

• Transparantie

• Verdeling in overleg

• Begrip voor

Tabel 1. Gespreksonderwerpen uit gespreksleidraad. De gespreksleidraad is opgenomen in bijlage 1 bij de RSW 1.0.

Beschrijving afwegingskader bij inzet geothermie als bovengemeentelijke warmtebron Ondanks dat de potentie voor de inzet van geothermie nog niet geheel in beeld is, proberen we de spelregels voor de inzet van deze bron vooraf met elkaar op te stellen. Dit helpt partijen in het bepalen van posities hierin en kan daarmee transparantie en het onderlinge begrip vergroten.

Geothermie, of aardwarmte, kan een geschikte warmtebron zijn om warmtenetten mee te voeden.

Een geothermiebron levert het hele jaar door, maar is niet heel regelbaar. Geothermie wordt daarom vooral gebruikt om de basisvraag in te vullen. Naast geothermie als basislast, zal een aanvullende warmtebron of warmteopslag nodig zijn om te voorzien in de pieklast. Binnen geothermie wordt onderscheid gemaakt tussen ondiepe, diepe en ultradiepe geothermie. Elke categorie onderscheidt zich door een andere boordiepte met bijbehorende temperatuur waarbij als vuistregel aangehouden kan worden dat per km diepte een stijging van 30°C optreedt4. Ondiepe geothermie (<1500m) boort ondiepe waterlagen aan met temperaturen tussen de 20 en 50°C. Voordat deze warmte geschikt is om in te zetten bij bestaande bouw, zal de temperatuur daarom veelal verhoogd moeten worden.

Diepe geothermie (1500 – 4000m) boort hogere temperaturen aan tussen de 50 en 120°C en kan

RES 1.0 | Regio U16 | RSW notitie opstap naar afwegingskader bovengemeentelijke warmtebronnen

daarom vaker direct worden ingezet bij woningen die van basisisolatie zijn voorzien. Bij ultra-diepe geothermie (>4000m) is sprake van (zeer) hoge temperaturen.

Of de warmte ook daadwerkelijk gewonnen kan worden op een bepaalde diepte is afhankelijk van de lokale eigenschappen van de aardlagen. De beschikbaarheid van geothermie in de U16 regio wordt nog onderzocht. De meeste potentie voor geothermie wordt bij Houten en Nieuwegein verwacht. Het is op dit moment daarom nog niet bekend of, en hoeveel warmte uit geothermie beschikbaar is. Vanuit de ervaring met de bodemgesteldheid die aan het licht kwamen tijdens werkzaamheden aan rioolstelsels in het westelijke deel van de regio is het de verwachting dat het lastig zal zijn om in dit gebied geothermie-bronnen of warmtenetten te realiseren. Deze onder-zoeken en de landelijke Seismische Campagne Aardwarmte Nederland (SCAN) van EBN/TNO zullen de komende jaren meer inzicht geven in de daadwerkelijke potentie van geothermie in de regio. Uiteindelijk is er pas zekerheid over een potentiële geothermiebron bij een (proef)boring en zal er in de aanloop daar naar toe aandacht moeten zijn voor transitiebronnen, (een) pieklast-bron(en) en een fall-back scenario indien de resultaten van geothermie tegenvallen.

Ook zal moeten blijken of de potentie van geothermie beter lokaal of bovengemeentelijk ingezet kan worden. Dit is onder andere afhankelijk van voldoende schaal van afzet en van de capaciteit van de bron. Daarmee is naast de onderzoeksresultaten over de beschikbaarheid van geothermie, de daadwerkelijke toepasbaarheid van geothermie in de regio sterk afhankelijk van de aanwezige concentratie van warmtevraag in de nabijheid van een geschikte geothermielocatie. Investe-ringen in geothermie zijn hoog. Een business case heeft daarom minstens een aantal duizend aansluitingen op een warmtenet nodig voordat een boring overwogen zal worden. Bij een bestaand warmtenet zal daarom sneller een geothermieproject gerealiseerd kunnen worden.

Vanwege de hoge kosten, zal de ontwikkeling van een geothermiebron altijd volgend zijn op een bestaande warmteafzet. Dat betekent ook dat er tijdelijke en/of transitiebronnen nodig zijn. Tempo en haalbare tijdslijnen voor geothermie zullen daarom goed in beeld gebracht moeten worden. Bij nieuwe projecten kan de lange periode tot aan de exploitatie van een geothermiebron gebruikt worden voor verdere beperking van de warmtevraag. Het haalbare minimumisolatieniveau en de invloed daarvan op het aantal woningen dat aangesloten kan worden op een duurzame bron bepalen mede waar de bovengemeentelijke geothermische warmte het meest kostenefficiënt ingezet zal worden. Daarbij geldt dat de hogere temperaturen die voortkomen uit geothermie bij voorkeur ingezet worden in de bestaande bouw, aangezien nieuwbouwprojecten gebruik kunnen maken van lagere temperatuur warmtebronnen. Ruimte in de ondergrond en belemmeringen daarbij spelen bij alle collectieve warmteprojecten een rol en zullen tijdig in beeld moeten komen.

Tevens is het van belang dat geothermie onderzocht en gewonnen wordt op een voor mens, bodem, water, milieu en natuur veilige en ecologisch verantwoorde wijze. Geothermische acti-viteiten worden beoordeeld als mijnbouw. Dit maakt tevens dat draagvlak onder inwoners niet vanzelfsprekend is, ook niet bij een duurzame warmtebron als geothermie. Onbekendheid van de ondergrond en de mogelijke ecologische effecten worden als risico gezien voor de beeldvorming.

Projecten doen er goed aan vroegtijdig inwoners te betrekken en goede ervaringen en voorbeelden te delen. Tevens kan aan inwoners met interesse worden aangeboden om te participeren in een geothermische warmtebron of in het bijbehorende warmtenetwerk.

Ook de politieke houding en rolneming ten opzichte van geothermie en daarmee het gebruik van warmtenetten, moet goed in beeld zijn. Indien geothermie als bovengemeentelijke bron bij een bovengemeentelijk warmtenet ingezet zal worden, kunnen de hoge kosten en risico’s die gemoeid gaan met geothermie worden gedeeld. Verdeling wordt in overleg ingericht aan de hand van de onderwerpen uit de gespreksleidraad, waarbij gezamenlijk afwegingen worden gemaakt over de locatiekeuze met begrip voor elkaars (on)mogelijkheden.

RES 1.0 | Regio U16 | RSW notitie opstap naar afwegingskader bovengemeentelijke warmtebronnen

Beschrijving afwegingskader bij inzet van bio-warmte als bovengemeentelijke warmtebron Bio-warmte leent zich er voor om zowel lokaal als bovengemeentelijk ingezet te kunnen worden.

De warmtevraag, afstand tussen bron en warmtevragers en de (on)mogelijkheden voor infrastruc-tuur spelen daarbij een grote rol. Bio-warmte komt in veel verschillende vormen voor, en elke vorm brengt eigen aandachtspunten met zich mee.

Bijna 80% van de huidige hernieuwbare warmte in Nederland wordt geproduceerd door inzet van biomassa. Biomassa of bio-grondstoffen zijn verzameltermen voor plantaardige en dierlijke restmaterialen. De termen worden vooral gebruikt waar het gaat om de vervanging van fossiele stromen in de productie van energie of als grondstof. Biomassa wordt in vaste, vloeibare of gasvorm gebruikt.

De U16 regio kent in Utrecht een grootschalige biomassacentrale die invoedt op het warmtenet van Utrecht-Nieuwegein met zo’n 50.000 aansluitingen5. Hierbij gaat het om biomassa in vaste vorm. In enkele andere gemeenten zijn plannen voor de ontwikkeling van kleinere biomassa-in-stallaties. Biomassa in gasvorm wordt voor historische (dorps)kernen of bij lintbebouwing veelal als belangrijk aardgasvrij alternatief gezien (bijvoorbeeld in gemeente Vijfheerenlanden). Het kan dan om biogas of om groen gas gaan. Groen gas is biogas dat is opgewerkt naar aardgaskwaliteit waardoor het in het landelijk netwerk ingevoed en toegepast kan worden. In het geval van groen gas verloopt het vraagstuk van verdeling via een landelijke markt van Garanties van Oorsprong (GvO’s) en inkoopmogelijkheden bij gasleveranciers. Hierbij bestaat de mogelijkheid om (regio-naal) af te spreken dat GvO’s eerst aangeboden worden aan gasafnemers in de gemeente of in de regio. Voor biogas, dat niet is opgewerkt naar aardgaskwaliteit, geldt een lokale toepassing. Vanuit verschillende partijen gaat de voorkeur uit naar het opwerken van biogas naar groen gas. Hiermee worden lokale emissies die vrijkomen bij de verbranding van biogas voorkomen en kan gebruik gemaakt worden van het brede toepassingsgebied van groen gas met de kwaliteit van aardgas.

Draagvlak is een aandachtspunt bij de inzet van bio-warmte. Zowel bij de inzet van houtige biomassa als bij biovergisters of vergassers en tevens zowel bij inwoners als bij de politiek. Er worden vraagtekens geuit ten aanzien van duurzaamheid, maar ook ten aanzien van de invloed op de omgeving waardoor het lastig kan blijken om het aanbod dicht bij de vraag in te kunnen zetten.

Waar draagvlak voor de inzet van biomassa gunstiger is, bestaat meer kans om een succesvol project te realiseren. Bij de beoordeling van de duurzaamheid van biomassa wordt daarom aange-sloten bij de landelijke eisen en richtlijnen Luchtkwaliteit is een belangrijk aandachtspunt dat speelt bij kleinere installaties en open haarden. De inzet van bio-grondstoffen wordt in de regio in vergunningverlening zoveel mogelijk gegarandeerd volgens de best beschikbare technieken om hiermee luchtverontreiniging te minimaliseren.

Een belangrijk onderdeel bij het duurzaam inzetten van biomassa is het beperken van trans-portstromen door het zo lokaal mogelijk inzetten van de beschikbare biomassastromen binnen de regio. Met name voor vergistbare stromen geldt dat zij een lage energetische waarde hebben waardoor het belang van het lokaal inzetten van deze stromen wordt benadrukt. Ook voor vaste biomassa bestaat een sterke voorkeur voor de toepassing van regionale reststromen in de vorm van hout- en snoeiafval. Ronde Venen heeft naar de inzet van Olifantengras gekeken, Stichtse Vecht naar inzet van riet en Nieuwegein kijkt naar de mogelijkheden voor de verwerking van maaisel. Ook is de huidige situatie dat het GFT-afval veelal buiten de regiogrenzen centraal wordt verwerkt, zonder dat in alle gevallen de groen gas certificaten lokaal worden benut. Hier komt echter ook de betaalbaarheid om de hoek kijken.

5 Daarnaast maken andere installaties zoals een STEG en hulpwarmtecentrales onderdeel uit van het geheel aan opwekinstallaties.

RES 1.0 | Regio U16 | RSW notitie opstap naar afwegingskader bovengemeentelijke warmtebronnen

Bio-warmte scoort goed op het criteria flexibiliteit. Bio-warmte is betrouwbaar en kan het gehele jaar worden ingezet. Biomassa is bovendien makkelijk op te slaan, haalt hoge temperaturen en kan op- en afgeschaald worden. Er gelden echter wel restricties bij de locatiekeuze voor bio-warmte installaties, waarbij vanwege luchtkwaliteit (vaste biomassa) of geurhinder (vergis-ting) buitenlocaties de voorkeur hebben boven (binnen)stedelijk gebied.

Biomassa is echter schaars en ook de industrie en de transportsector kijken naar de inzet van biomassa om te verduurzamen. De verdeling van de aanwezige biomassa in de regio is daarom een belangrijk aandachtspunt waarbij aandacht moet zijn voor het verschil tussen gemeenten met keuze uit meerdere aardgasvrije warmteopties en gemeenten met minder mogelijkheden.

Dit is specifiek van toepassing bij de inzet van groen gas op plaatsen waar andere aardgasvrije warmteopties niet beschikbaar of niet betaalbaar zijn. Aan de hand van de resultaten van de gemeentelijke transitievisies warmte (TVW’s) en de herijkingen daarvan zal met de jaren steeds duidelijker worden waar duurzaam gas het best passende alternatief is voor aardgas.

De schaarste heeft tevens impact op de leveringszekerheid. Biomassa wordt daarom vooral inzetbaar geacht als transitiebrandstof. Uiteindelijk verdient de inzet als pieklast of middels een cascaderingsroute de voorkeur.

RES 1.0 | Regio U16 | RSW notitie gespreksleidraad verdeling bovengemeentelijke warmtebronnen

Bijlage 7 : RSW notitie gespreksleidraad verdeling

In document Regio U16 (pagina 137-141)