• No results found

Wordt de informatie over risico’s en interne risicobeheersings- en controlesystemen op één plaats in het jaarverslag gepresenteerd?

Ten behoeve van de toegankelijkheid van de informatie is het wenselijk dat de informatie over risico’s en risicobeheersings- en controlesystemen terug te vinden is op één plaats in het jaarverslag (NIVRA, 2010). Hierdoor hoeven gebruikers niet het gehele jaarverslag door te nemen voor het vinden van de door hen benodigde informatie. Het verslagleggen van informatie over risico’s en risicobeheersings- en controlesystemen op één plaats in het jaarverslag draagt op deze manier bij aan de transparantie van het jaarverslag. Uit dit onderzoek blijkt dat van de 27 onderzochte instellingen 14 instellingen (52%) alle informatie omtrent risico’s en risicobeheersings- en controlesystemen op één plaats in het jaarverslag rapporteren. Deze informatie wordt gerapporteerd in de paragraaf ‘Bedrijfsvoering’ zoals het document jaarverantwoording 2010 ook vereist. Bij de overige 48% van de onderzochte instellingen vindt het rapporteren van deze informatie tevens plaats in de paragraaf genaamd ‘Financieel beleid’. De 14 instellingen die wel de informatie rapporteren op één plaats in het jaarverslag, blijken evenredig verdeeld te zijn over de care-sector. Vijf instellingen maken deel uit van de sector GGZ en vijf van de sector VVT, daarnaast maken vier instellingen deel uit van de sector GHZ.

Is een verwijzing naar een referentiemodel opgenomen?

Volgens de Code Frijns is het aannemelijk dat het bestuur in de beschrijving aangeeft welk raamwerk of normenkader het heeft gehanteerd bij de evaluatie van het interne risicobeheersings- en controlesysteem (NIVRA, 2010). Door een verwijzing naar een referentiemodel op te nemen zijn gebruikers van het jaarverslag beter in staat om een oordeel te vormen over het gehanteerde risicobeheersings- en controlesysteem. Uit dit onderzoek blijkt dat van de 27 onderzochte instellingen vijf instellingen (19%) een verwijzing hebben opgenomen. Deze vijf instellingen zijn als volgt verdeeld over de care-sector: Twee instellingen opereren in de sector GGZ en twee in de sector GHZ en één instelling opereert in de VVT. De verwijzingen betreffen de modellen INK-managementmodel, Plan-Do-Check-Act cyclus en de SWOT-analyse.

Wordt informatie toegelicht m.b.t. beheersing van risico’s?

Van de 27 onderzochte instellingen geven 17 instellingen (63%) een beschrijving van beheersingsmaatregelen. Voor gebruikers van het jaarverslag is het van belang om inzicht te krijgen in beheersingsmaatregelen. Hierdoor weet men op welke manier de instelling de risico’s tracht te beheersen waardoor onzekerheid wordt weggenomen. Van de 17 instellingen maken vier instellingen deel uit van de sector GGZ, acht instellingen maken deel uit van de sector GHZ en vijf instellingen opereren binnen de sector VVT.

8.2 Risicoverslaggeving

Bevat het jaarverslag een overzicht van de voornaamste risico’s gerelateerd aan de strategie van de onderneming?

Eumedion heeft geïnventariseerd dat beleggers een beschrijving willen van de voornaamste risico’s die uit de strategie voortvloeien (Accountant, 2012). Uit dit onderzoek blijkt dat 20 van de 27 onderzochte instellingen (74%) tegemoet komen aan deze behoefte. Deze 20 instellingen

39

-zijn evenredig verdeeld over de care-sector. Zeven instellingen maken deel uit van de sector GGZ en zeven van de sector VVT en zes instellingen opereren in de sector GHZ. In de risicoverslaggeving wordt vaak wel verslag gedaan welke risico’s de desbetreffende instellingen het belangrijkst vinden, echter wordt met uitzondering van enkele instellingen geen prioriteitenvolgorde gehanteerd. Hiermee is het voor gebruikers onduidelijk welke risico’s de instellingen echt het belangrijkst vinden. De GGZ-instelling Altrecht geeft bijvoorbeeld de belangrijkste risico’s weer per risicogebied (Cliënt, personeel, financieel, bedrijfsvoering). Per risicogebied zijn de drie tot zes belangrijkste risico’s en risicobeheersingsmaatregelen gerapporteerd, echter is de prioriteitenvolgorde niet gegeven.

Vindt een uitsplitsing van risico’s plaats en zo ja, in welke categorieën (Strategisch, operationeel, financieel, financiële verslaggeving)?

Bij 22 van de 27 instellingen (81%) vindt een uitsplitsing van risico’s plaats in verschillende categorieën. Zes GHZ-instellingen en acht GGZ- en VVT-instellingen splitsen de risico’s. Door het splitsen van risico’s in categorieën verkrijgt de gebruiker een meer overzichtelijk beeld van de risico’s. Bij de 22 instellingen die de risico’s splitsen, worden 19 keer strategische risico’s benoemd, 22 keer wordt verslag gedaan van operationele risico’s, 18 keer worden financiële risico’s gerapporteerd en tenslotte worden 19 keer financiële verslaggevingsrisico’s benoemd.

Worden toekomstgerichte risico’s genoemd?

Onder andere Linsley & Shrives (2005) stellen dat informatie omtrent toekomstgerichte risico’s relevant is voor de besluitvorming van belanghebbenden van het jaarverslag. Iets meer dan de helft van de onderzochte instellingen (56%) geeft inzicht in toekomstgerichte risico’s. Hiermee wordt maar beperkt voldaan aan de behoefte van belanghebbenden op het gebied van toekomstgerichte risico’s. Van de 15 instellingen maken zes instellingen deel uit van de sector GGZ, vijf opereren in de sector GHZ en vier maken deel uit van de sector VVT. Het feit dat instellingen meer risico’s rapporteren over zaken uit het verleden of heden dan over zaken in de toekomst, sluit aan bij de uitkomsten van het onderzoek van Beretta & Bozzolan (2004). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat informatie omtrent toekomstgerichte risico’s niet algemeen gedachtegoed is. Met andere woorden, verschillende personen kunnen verschillende ideeën hebben over hoe de toekomst zal verlopen. Bij het rapporteren van voorspellingen omtrent toekomstgerichte risico’s, nemen bestuurders het risico dat deze voorspellingen niet gaan uitkomen. Het is voor bestuurders makkelijker om informatie te rapporteren omtrent risico’s uit het verleden of heden, dan omtrent toekomstgerichte risico’s.

Kwantificering, omvang en kans van optreden van risico’s

Uit eerder onderzoek van onder andere Woods & Reber (2003) blijkt dat risico’s vaak niet gekwantificeerd worden. Dit onderzoek sluit daarbij aan, aangezien maar één instelling een risico heeft gekwantificeerd. De GGZ-instelling Rivierduinen stelt in haar jaarverslag dat de omvang van het risico van bezuinigen ongeveer 20% zal bedragen. Rivierduinen geeft daarbij niet aan waarop de 20% betrekking heeft. Daarmee is Rivierduinen één van de twee instellingen die een uitspraak doen over de omvang van risico’s. De andere instelling heeft de omvang van risico’s gekwalificeerd. De VVT-instelling Zorggroep Zuid-Gelderland doet namelijk tevens een uitspraak over de omvang van risico’s, echter in termen van laag, midden en hoog. Bij beide

40

-instellingen is niet duidelijk of het de omvang van risico’s in termen van impact op het resultaat of impact op het eigen vermogen betreft. Zorggroep Zuid-Gelderland is de enige instelling uit de steekproef die een uitspraak doet over de kans van optreden van het risico, tevens in termen van laag, midden en hoog. Linsley & Shrives (2006) stellen dat de geringe levering van monetaire risicotoelichtingen het onvermogen kan zijn van bestuurders in plaats van onwilligheid. Om tot een exacte kwantificering van risico’s te komen, is inzicht nodig in hoe de processen in de toekomst precies gaan verlopen. Bij verschillende scenario’s kunnen risico’s verschillend gaan uitpakken. Hierdoor wordt het voor bestuurders ook onzeker wat de impact of kans van optreden van risico’s zal zijn. Dit zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor de geringe rapportage omtrent kwantificering, omvang en kans van optreden van risico’s.

Wordt informatie verstrekt over de houding van de onderneming ten opzichte van de beschreven risico’s?

Volgens COSO (2004) reflecteert de risicohouding de waarden van de entiteit. Daarmee beïnvloedt de risicohouding de cultuur en werkhouding en de manier waarop risicobeheersingsmaatregelen worden toegepast. Dit houdt de manier in waarop risico’s worden geïdentificeerd, welke soorten risico’s worden geaccepteerd en hoe de risico’s worden beheerst. In dit onderzoek verschaft één instelling informatie over de risicohouding. Deze instelling betreft de VVT-instelling Intercare Thuiszorg. Intercare Thuiszorg stelt dat ze bepaalde risico’s bewust accepteert en de te nemen maatregelen afwacht. Bij andere instellingen worden wel risicobeheersingsmaatregelen genoemd, echter ontbreekt hierbij de beschrijving van de houding van de onderneming. Eerder bleek al dat weinig instellingen een verwijzing naar een referentiemodel van een intern risicobeheersings- en controlesysteem hebben opgenomen. Een mogelijke verklaring voor het feit dat maar één instelling informatie verschaft over de risicohouding, is dat de stap ‘evaluatie van de risicohouding’ niet voor komt in het gehanteerde risicobeheersings- en controlesysteem van de desbetreffende onderneming. Een oplossing zou kunnen zijn om een systeem als ERM te hanteren, waardoor het zeker is dat alle stappen opgevolgd zullen worden.

In hoeverre worden de specifieke risico’s uit hoofdstuk vijf benoemd?

Belanghebbenden willen graag een beschrijving zien van de voornaamste risico’s. Middels de interviews met bestuurders van care-instellingen en deskundigen is getracht inzicht te verkrijgen in relevante trends met een daarbij behorend risico. Deze trends zijn behandeld in hoofdstuk vijf. De resultaten uit het onderzoek worden per risico weergegeven. De volgende grafiek geeft een overzicht weer hoeveel instellingen per sector de desbetreffende risico’s hebben gerapporteerd in het risicoverslag.

41 -Afstemmingsrisico

De analyse van het afstemmingsrisico geeft weer in hoeverre care-instellingen aangeven in de risicoverslaggeving dat de samenwerking tussen domeinen een risicofactor is. Uit de resultaten van de interviews uit hoofdstuk vijf blijkt dat bestuurders aangeven dat in de toekomst met meer partijen moet worden samengewerkt. Uit data-analyse van de ondernemingen uit de steekproef komt naar voren dat zes GGZ-instellingen, zeven VVT-instellingen en vier GHZ-instellingen in hun risicoverslaggeving rapporteren over deze trend. In totaal betreft dit 17 instellingen (63%). GHZ-instelling ’s Heeren Loo Zorggroep geeft bijvoorbeeld het volgende aan in haar risicoverslaggeving:

“Als er meer regie bij gemeenten komt te liggen, heeft dit tot gevolg dat ’s Heeren Loo Zorggroep

gemeenten moet gaan beschouwen als strategische partners. Dat vraagt netwerken en investeringen om een positie bij gemeenten te verwerven. Verwacht wordt dat gemeenten, die de taak hebben mensen met een verstandelijke beperking kansen te bieden mee te doen in de samenleving, met name verantwoordelijk zullen zijn voor extramurale zorg en dat er daardoor meer vraag komt naar deze zorg.”

Personeelsrisico

Wat betreft het personeelsrisico geven 17 instellingen aan dat een risico aanwezig is met betrekking tot krapte op de arbeidsmarkt. Vijf GGZ- en GHZ-instellingen en zeven VVT-instellingen rapporteren hierover. Dit betreft 63% van de VVT-instellingen. Wellicht is in bepaalde delen van het land het arbeidstekort minder dan in andere delen van het land. Dit zou een verklaring kunnen zijn dat 37% van de instellingen niet rapporteert over het personeelsrisico. De geografische ligging van instellingen kan van invloed zijn op de mogelijkheid om nieuw personeel in dienst te nemen. De GGZ-instelling GGzE geeft omtrent het personeelsrisico het volgende weer:

“Erg belangrijk voor de realisatie van de productie is de beschikking over voldoende en

gekwalificeerd personeel. Het is een gegeven dat de arbeidsmarkt krapper wordt. Werving en behoud van personeel blijven een voortdurend punt van aandacht.”

42 -Bezuinigingsrisico

13 instellingen rapporteren in de risicoverslaggeving over bezuinigingen. Dit komt neer op 48% van de instellingen uit de steekproef. De 13 instellingen bestaan uit vijf GGZ-instellingen en vier VVT- en GHZ-instellingen. Aangezien alle care-instellingen te maken zullen krijgen met de bezuinigingen in de zorg mag echter verwacht worden dat een groter deel van de instellingen hierover in de risicoverslaggeving rapporteert. Het totale budget voor de AWBZ werd in 2011 namelijk verminderd met €287 miljoen (VWS, 2010). In de risicoverslaggeving van de GGZ-instelling Arkin staat het volgende:

“Voor het jaar 2011 zijn mogelijk verdergaande bezuinigingen een risico. De organisatie bereidt

zich hierop voor door terugdringing van overhead en indirecte kosten.”

Continuïteitsrisico

Omtrent de technologische ontwikkelingen geven 13 instellingen (48%) expliciet aan deze ontwikkelingen belangrijk te vinden voor het operationeel blijven van de systemen en de organisatie. Zes instellingen betreffen GGZ-instellingen. De overige zeven instellingen bestaan uit vier VVT-instellingen en drie GHZ-instellingen. De GHZ-instelling Gemiva SVG Groep rapporteert het volgende omtrent ICT:

“Onze organisatie wordt voor de bedrijfsvoering én voor het primaire proces steeds afhankelijker

van een goede ICT voorziening. Ook het aantal gebruikers neemt sterk toe. Dat gebruik vraagt steeds meer capaciteit. Kwalitatief en kwantitatief.”

Waarderingsrisico

Het waarderingsrisico is het risico wat het vaakst van de risico’s genoemd wordt. 22 instellingen (81%) rapporteren hierover. Deze instellingen bestaan uit acht VVT-instellingen en zeven GGZ- en GHZ-instellingen. Een mogelijke verklaring voor het feit dat dit risico het vaakst genoemd wordt in de risicoverslaggeving, is dat de gevolgen van dit risico het meest duidelijk zijn. Met de invoering van de Normatieve Huisvestingscomponent (NHC) komen de afschrijvingslasten en rentelasten voor rekening van de zorginstellingen. Wanneer bijzondere waardeverminderingen moeten plaatsvinden kan dit grote gevolgen hebben op het eigen vermogen van instellingen. Hierdoor betekent de invoering van de NHC een belangrijk risico. Onder andere de GGZ-instelling RIBW Zaanstreek/Waterland en West-Friesland rapporteert dat ‘de introductie van de normatieve huisvestingscomponent een belangrijke externe verandering is welke een spoor zal nalaten’.

Vermogensrisico

12 instellingen (44%) rapporteren over het vermogensrisico. Onder andere de GHZ-instelling De Zijlen stelt dat het verkrijgen van leningen moeilijker wordt. De 12 instellingen bestaan uit vijf GGZ- en GHZ-instellingen en uit twee VVT-instellingen. Het zou kunnen zijn dat de instellingen die wel over het vermogensrisico rapporteren de ambitie hebben om verder te groeien in de toekomst. Bij de verwezenlijking van deze ambitie dient bij de bank aangeklopt te worden voor de financiering. De banken zijn de laatste jaren echter steeds kritischer geworden in het beoordelen van financieringsvraagstukken. Dit betekent dat voor de ambitieuze instellingen het risico bestaat dat de financiering niet wordt verkregen waardoor de plannen niet door kunnen gaan. De instellingen die geen plannen hebben voor uitbouw in de toekomst, zullen niet met

43

-banken om de tafel hoeven te gaan waardoor het vermogensrisico niet voor deze instellingen hoeft te gelden.

Bezettingsrisico

Slechts vier instellingen (15%) uit de steekproef rapporteren over de trend dat de autonomie van de cliënt steeds meer centraal komt te staan. Deze vier instellingen betreffen twee GGZ- en VVT-instellingen. Geen enkele GHZ-instelling uit de steekproef doet verslag omtrent deze trend. Een mogelijke verklaring voor dit feit, is dat de GHZ-instellingen vergeleken met GGZ- en VVT-instellingen minder mensen intramuraal laten verblijven. Hierdoor zal deze trend ook minder een rol spelen bij de GHZ-instellingen. Ook de GGZ- en VVT-instellingen rapporteren beperkt over deze trend. Een mogelijke verklaring van mij is dat de gevolgen van een toenemende autonomie van het individu minder duidelijk zijn dan bijvoorbeeld de gevolgen van het moeten verrichten van bezuinigingen. Aangezien het wellicht onzeker is voor bestuurders wat de ontwikkelingen omtrent een toenemende autonomie teweeg zullen brengen, zullen bestuurders minder hierover rapporteren. De VVT-instelling Florence rapporteert het volgende:

“De toegenomen mondigheid van cliënten leidt er toe, dat zij sneller overgaan naar een andere zorgaanbieder, indien de geboden zorg- en dienstverlening niet aan hun behoeften voldoet. Daarnaast kan er sprake zijn van een stijging van het aantal klachten en een stijging van het aantal juridische procedures en schadeclaims van cliënten. Voor Florence is het van belang om te investeren in een aantrekkelijk zorg- en dienstenpakket, dat aansluit op de wensen van de cliënten.”

Verschuivingrisico

12 instellingen (44%) geven aan dat het scheiden van wonen en zorg gevolgen zal hebben voor de desbetreffende instelling. Deze 12 instellingen betreffen drie GGZ-instellingen, vier VVT-instellingen en vijf GHZ-VVT-instellingen. De GHZ-instelling Prezzent rapporteert dat voor de periode na 2011 risico’s worden voorzien in onder andere intensivering van het beleid voor het scheiden van wonen en zorg.

Concurrentierisico

Verschillende bestuurders gaven aan dat marktwerking een belangrijke rol gaat spelen. 13 instellingen (48%) geven in de risicoverslaggeving aan dat marktwerking en de daarbij behorende toenemende concurrentie risicofactoren betreffen voor de instelling. Deze 13 instellingen bestaan uit vijf GGZ-instellingen en vier VVT- en GHZ-instellingen. De score van 48% van de instellingen sluit aan bij de uitkomsten van de interviews met bestuurders. Immers, bij de interviews waren de meningen over marktwerking ook verdeeld. Voorstanders van marktwerking in de zorg zullen marktwerking niet zozeer als een bedreiging en daarmee als risico zien. Het zou daardoor zo kunnen zijn dat bestuurders, die voorstanders zijn van marktwerking, hierover niet snel rapporteren in de risicoverslaggeving. De VVT-instelling Trivium Meulenbelt Groep rapporteert het volgende:

“De bedrijfstak waarin TMZ opereert wordt, bij ongewijzigd beleid, de komende jaren minder aantrekkelijk. De concurrentiedruk zal toenemen en er zal meer resultaat van de inspanningen weglekken door: Toenemende onderlinge wedijver, toename van het aantal toetreders, toename van substitutie en toeleveranciers en afnemers die waarde afromen.”

44