• No results found

Heeft ondernemingsgrootte invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving?

Om tot een betrouwbaar onderzoek te komen is het concept van winsorizing toegepast. Om de invloed van extreme waarden te minimaliseren zijn de continue variabelen gewinsorized op drie keer de standaardafwijking. Dit betekent dat de extreme waarden die buiten het bereik van het gemiddelde ± drie keer de standaardafwijking liggen, buiten de analyse zijn gelaten. Hierdoor is één van de 27 instellingen niet meegenomen in de analyse. Tabel 5 geeft de beschrijvende statistiek van de variabelen weer. Hieruit blijkt onder meer dat de gemiddelde bedrijfsopbrengsten €137.878.879 zijn. De kleinste en de grootste onderneming hebben respectievelijk een bedrijfsopbrengst van €3.269.069 en €286.686.294. Het maximaal aantal punten dat is toegekend aan de hand van de lijst bedraagt 19 punten. Eén instelling heeft geen enkel punt gescoord. Het gemiddeld aantal gescoorde punten bedraagt 11,96.

Tabel 5: Beschrijvende statistiek voor afhankelijke en onafhankelijke variabele

Variabele Gemiddelde Standaardafwijking Minimum Maximum

Kwaliteit van risicoverslaggeving 11,96 5,503 0 19

Ondernemingsgrootte 137.878.879 81.386.519 3.269.069 286.686.294

Tabel 6 geeft de resultaten weer van de regressieanalyse waarbij gebruik is gemaakt van de kleinste kwadraten regressiemethode. Bij een exploratief onderzoek is het gebruikelijk om een significantieniveau van 10 procent aan te houden. Uit de resultaten van de regressieanalyse blijkt dat een significant verband op een niveau van 10% bestaat tussen de bedrijfsopbrengsten en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit verband is positief aangezien de coëfficiënt 1,532 bedraagt. Er kan gesteld worden dat een positief verband bestaat tussen de ondernemingsgrootte en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit positieve verband houdt in dat over het algemeen bij een grotere onderneming de kwaliteit van risicoverslaggeving beter is.

* Coëfficiënt is statistisch significant op het niveau van 10%. De afhankelijke variabele is de kwaliteit van risicoverslaggeving. Tabel 6: Resultaten regressieanalyse

Constante -16,144 Onafhankelijke variabele LN bedrijfsopbrengsten 1,532* Adjusted R2 0,075 R2 0,112 F-waarde 3,037

46

-9 Conclusie

9.1 Discussie

Dit onderzoek heeft als doel een antwoord te geven op de vraag wat de kwaliteit is van risicoverslaggeving van Nederlandse care-instellingen. Middels het analyseren van jaarverslagen van 27 instellingen aan de hand van een lijst met te analyseren elementen, zijn resultaten gegenereerd die een antwoord geven op de hoofdvraag. In deze paragraaf vindt een discussie plaats van de resultaten aan de hand van de eerder geformuleerde deelvragen waarbij de wet- en regelgeving bij elke deelvraag aangehaald wordt.

9.1.1 Voldoen aan behoeften van belanghebbenden

De eerste deelvraag luidt als volgt: Waarom bestaat er behoefte aan transparante verslaggeving en welke rol spelen bestuurders hierin? In hoofdstuk twee is deze deelvraag behandeld. Uit hoofdstuk twee komt onder andere naar voren dat belanghebbenden baat hebben bij een transparante verslaggeving. Het rapporteren op één plaats in het jaarverslag over risico’s en interne risicobeheersings- en controlesystemen draagt bij aan transparantie en gebruikersgemak. Andere punten die uit hoofdstuk twee naar voren kwamen, waren dat belanghebbenden graag toekomstgerichte en gekwantificeerde risicotoelichtingen zien. Daarnaast willen belanghebbenden de kans van optreden en de omvang van risico’s weten. Het document jaarverantwoording 2010 vereist dat beschreven moet worden voor welke risico’s, kansen en onzekerheden het concern zich geplaatst ziet.

De informatie over risico’s en interne risicobeheersings- en controlesystemen wordt niet eenduidig op één plaats in het jaarverslag gepresenteerd. Waar het document jaarverantwoording 2010 vereist dat in de paragraaf ‘Bedrijfsvoering’ informatie omtrent deze onderwerpen dient te worden opgenomen, rapporteert 48% van de onderzochte instellingen tevens informatie omtrent risico’s in de paragraaf ‘Financieel Beleid’. Dit komt het gebruikersgemak niet ten goede, aangezien de gebruiker meerdere plaatsen in het jaarverslag dient te doorlopen om de benodigde informatie te achterhalen. Deze uitkomst van dit onderzoek komt overeen met een conclusie uit het onderzoek van NIVRA (2010) dat op het gebied van presentatie voldoende ruimte is voor verbetering.

Omtrent toekomstgerichte risico’s rapporteert 56% van de instellingen. De overige 44% van de instellingen rapporteert alleen over risico’s waar ze het afgelopen jaar mee te maken hebben gehad. Gebruikers van het jaarverslag hebben echter wel baat bij het toelichten van toekomstgerichte risico’s. Wanneer geen inzicht wordt gegeven in deze risico’s, kunnen belanghebbenden minder goed de staat van de instelling in de toekomst inschatten. Wellicht hebben toekomstige risico’s zo’n grote impact op de op dit moment goed opererende instelling dat de instelling over een aantal jaren met problemen te maken krijgt. Derhalve scoort 44% van de onderzochte instellingen een onvoldoende op dit punt. In vele jaarverslagen werden de toekomstgerichte risico’s in de paragraaf ‘Financieel Beleid’ opgenomen. Het dient aanbeveling om ook informatie omtrent toekomstgerichte risico’s op te nemen in de paragraaf ‘Bedrijfsvoering’ om zo alle informatie omtrent risico’s op één plaats in het jaarverslag te rapporteren.

Onder andere Woods & Reber (2003), Beretta & Bozzolan (2004) en Linsley & Shrives (2005) kwamen tot de conclusie dat slechts een klein deel van de toelichtingen gekwantificeerd was. Dit

47

-onderzoek sluit daarop aan. Slechts één instelling heeft een risico gekwantificeerd. Hierdoor zijn gebruikers van het jaarverslag minder goed in staat om schattingen te maken van de kans van optreden en de omvang van risico’s. De instellingen rapporteren tevens nauwelijks in kwalitatieve termen over de kans van optreden en de omvang van het risico. Slechts twee instellingen doen uitspraak over de omvang van risico’s in kwalitatieve termen en één instelling rapporteert over de kans van optreden van risico’s. Op deze manier krijgen gebruikers wel inzicht in de risico’s waaraan de instelling is blootgesteld, echter is het zeer lastig voor gebruikers om gevolgen van risico’s in te schatten. Aangezien de bedrijfsleiding meer inzicht heeft in de mogelijke gevolgen van risico’s, dient dit helderder te worden gecommuniceerd met belanghebbenden.

9.1.2 Voldoen aan beschrijven van processen

De tweede deelvraag ging in op de volgende vraag: Wat is risicomanagement en hoe vindt dit plaats? Deze deelvraag is behandeld in hoofdstuk drie. Het document jaarverantwoording 2010 eist dat de interne risicobeheersings- en controlesystemen beschreven moeten worden in de paragraaf ‘Bedrijfsvoering’. Daarnaast dient beschreven te worden welke maatregelen genomen zijn om risico’s te beheersen.

Bij 48% van de instellingen wordt een beschrijving gegeven van de opzet en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen met betrekking tot de voornaamste risico’s in het verslagjaar. Slechts zeven procent van de instellingen geeft tekortkomingen aan en 15% beschrijft verbeteringen. Aangezien daarnaast slechts 15% van de instellingen verklaart dat de risicobeheersings- en controlesystemen naar behoren hebben gewerkt, blijven veel instellingen over uit de steekproef die niet voldoende toelichting geven omtrent risicobeheersings- en controlesystemen. Uit de resultaten blijkt dat belanghebbenden niet voldoende kunnen steunen op de verslaggeving omtrent risicobeheersings- en controlesystemen. Wanneer niet wordt gerapporteerd over deze systemen, weten de belanghebbenden niet of de systemen effectief hebben gewerkt. Op deze manier nemen de risico’s voor belanghebbenden toe. Aangezien het wettelijk vereist is om over deze systemen te rapporteren, scoren veel instellingen een onvoldoende. 14 instellingen rapporteren namelijk geheel niet over deze systemen.

Bij het merendeel van de jaarverslagen (63%) worden beheersingsmaatregelen gerapporteerd die als doel hebben om risico’s te beheersen. Echter dient elke instelling volgens het document jaarverantwoording 2010 verslag te doen over welke maatregelen genomen zijn om risico’s te beheersen. Gesteld kan worden dat 37% van de instellingen een onvoldoende scoort op dit gebied.

9.1.3 Voldoen aan eisen omtrent beschrijving van risico’s

De vierde deelvraag luidt als volgt: Wat zijn belangrijke risico’s bij care-instellingen? In hoofdstuk vijf zijn de relevante risico’s voor care-instellingen weergegeven. Eumedion heeft geïnventariseerd dat beleggers een beschrijving willen van de voornaamste risico’s.

74% van de instellingen rapporteert over de in hun ogen voornaamste risico’s. Dit gebeurt vaak puntsgewijs en levert lange lijsten risico’s op. In 81% van de onderzochte jaarverslagen vindt de uitsplitsing van risico’s in categorieën plaats. Zelden is een prioriteitenvolgorde aanwezig. Hiermee heeft de gebruiker beperkt inzicht in welke risico’s de instelling het belangrijkst vindt.

48

-Drie instellingen (De Regenboog Groep, Radar en Cello) rapporteren zelfs over geen enkel risico. Hiermee wordt niet tegemoet gekomen aan de eis die Eumedion stelt.

Gebruikers van het jaarverslag hebben belang bij een zo uitvoerig mogelijke risicoverslaggeving, waar het identificeren van aparte risico’s deel van uitmaakt. Middels interviews met bestuurders van care-instellingen en deskundigen is inzicht verkregen in de trends die zij aangeven relevant te vinden voor care-instellingen. Uit de resultaten blijkt dat deze trends niet altijd in de risicoverslaggeving terug te vinden zijn. De trend omtrent ontwikkelingen in de financiering van het vastgoed zijn het vaakst terug te vinden in de risicoparagraaf. 81% van de instellingen rapporteert omtrent waarderingsrisico’s van het vastgoed welke ontstaan door deze ontwikkelingen. Daarentegen rapporteert maar 15% van de instellingen omtrent de trend dat de autonomie van het individu steeds meer centraal komt te staan. Geen enkele GHZ-instelling uit de steekproef rapporteert hierover. Een verklaring voor het feit dat weinig instellingen hierover toelichten in de risicoparagraaf kan zijn dat deze trend verscheidene risico’s met zich mee kan brengen waardoor benoeming van een specifiek risico als gevolg van deze trend lastig kan zijn voor de bedrijfsleiding. Uit de interviews blijkt echter wel dat bestuurders over deze trend aan het nadenken zijn, aangezien de trend ook een toename van extramuralisering tot gevolg heeft. De toename van extramuralisering leidt tot aanpassingen in besluitvorming, waardoor het aannemelijk zou zijn dat bestuurders hierover rapporteren in de risicoverslaggeving. Over het algemeen kan worden gesteld dat een beperkte aansluiting plaatsvindt van enerzijds de trends die bestuurders relevant vinden en anderzijds de verslaggeving van risico’s daaromtrent. Hierdoor krijgen belanghebbenden beperkt inzicht in trends waarmee instellingen de komende jaren te maken krijgen.

9.1.4 Ondernemingsgrootte: Een bepalende factor

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt een positief verband te bestaan tussen ondernemingsgrootte en de kwaliteit van risicoverslaggeving van Nederlandse care-instellingen. Dit verband sluit aan bij eerdere onderzoeken van onder andere Linsley & Shrives (2006) welke hebben aangetoond dat een positieve relatie bestaat tussen de ondernemingsgrootte en het volume van risicotoelichtingen. Een mogelijke verklaring van mij voor het positieve verband tussen ondernemingsgrootte en de kwaliteit van risicoverslaggeving, is dat grote ondernemingen te maken kunnen hebben met meer belanghebbenden dan kleine ondernemingen waardoor de bedrijfsleiding de prikkel voelt om een meer inhoudelijk risicoverslag te produceren. Dit sluit aan bij de legitimatietheorie welke besproken is in hoofdstuk twee.

9.2 Conclusie

Dit onderzoek leidt tot de volgende inzichten. Ten eerste rapporteren Nederlandse care-instellingen relatief weinig over een aantal zaken. Vooral omtrent de kwantificering van risico’s en het weergeven van de kans en omvang van risico’s wordt weinig gerapporteerd. Dit onderzoek sluit daarbij aan op eerder onderzoek van onder andere Woods & Reber (2003) en Linsley & Shrives (2005). Ondernemingen kunnen voor zichzelf wel duidelijk hebben wat de kans en omvang van risico’s is, echter communiceren ze deze kans en omvang niet richting het maatschappelijk verkeer. Dit betreft een vorm van informatieasymmetrie. De gebruikers kunnen zich bij het inschatten van de kans en omvang van risico’s niet baseren op het jaarverslag. Hierdoor wordt het voor belanghebbenden lastiger om de staat van de onderneming in de toekomst in te schatten. Deze belanghebbenden zullen andere bronnen dan het jaarverslag moeten raadplegen of moeten afgaan op de eigen kennis, om de kans en omvang van risico’s te bepalen.

49

-Tevens blijkt uit dit onderzoek dat veel instellingen moeite hebben zich te beperken tot de meest belangrijke risico’s. Dit onderzoek sluit daarbij aan op eerder onderzoek van het NIVRA (2010). Hierdoor zullen belanghebbenden zelf een prioriteitenvolgorde moeten opstellen om te bepalen welke risico’s het belangrijkst zijn voor de desbetreffende instelling. Hierbij moeten belanghebbenden zelf enige kennis van de sector bezitten of dienen ze een deskundige in te schakelen. Uit dit onderzoek blijkt daarnaast dat een beperkte aansluiting plaatsvindt tussen enerzijds de trends die bestuurders relevant vinden en anderzijds de verslaggeving van risico’s daaromtrent. Hierdoor kunnen gebruikers van het jaarverslag minder belang hechten aan de risico’s die gerapporteerd zijn in het jaarverslag. Het blijkt dat bestuurders van care-instellingen, naast de risico’s die gerapporteerd zijn, ook andere risico’s relevant vinden. Aangezien deze risico’s niet gerapporteerd zijn, lopen belanghebbenden een groter risico dan ze denken bij het maken van beslissingen. Belanghebbenden zullen zich daarom niet volledig blind moeten staren op het jaarverslag, maar ook zullen ze zelf gezond verstand en kennis moeten gebruiken om risico’s bij de te maken beslissing af te wegen. De care-instellingen rapporteren over het algemeen niet dat de risicobeheersings- en controlesystemen naar behoren hebben gewerkt. Hierdoor blijft onzekerheid bestaan voor belanghebbenden of risico’s adequaat worden beheerst. Het verdient aanbeveling om over de effectiviteit van deze systemen te rapporteren om zodoende de onzekerheid en het daarbij behorende risico voor belanghebbenden te verminderen.

Ten tweede is een significant positief verband gevonden tussen de ondernemingsgrootte en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit resultaat kan worden gezien als een uitvloeisel van de legitimatietheorie. In deze theorie staat de veronderstelling centraal dat de onderneming “contracten” sluit met haar omgeving waaraan de onderneming haar bestaansrecht ontleent. Wanneer een grotere onderneming met meer belanghebbenden te maken krijgt, zal tevens het aantal te sluiten contracten toenemen. Hierdoor dient een grotere instelling aan meer belanghebbenden inzichtelijk te maken wat haar activiteiten inhouden met als resultaat dat de kwaliteit van risicoverslaggeving beter zal zijn dan bij een kleinere onderneming met minder belanghebbenden.

9.3 Beperkingen

Dit onderzoek is onderworpen aan een aantal beperkingen. Ten eerste zijn in dit onderzoek een beperkt aantal care-instellingen meegenomen in de steekproef, namelijk 27 instellingen. Deze instellingen zijn evenredig verdeeld over de care-sector. Negen instellingen komen respectievelijk uit de GHZ-, GGZ- en VVT-sector. Door het beperkt aantal instellingen bestaat de mogelijkheid dat de resultaten uit dit onderzoek niet generaliseerbaar zijn voor de gehele sector. Ten tweede hangt de identificatie van relevante trends af van de antwoorden die bestuurders van care-instellingen en deskundigen geven. Het gevaar bestaat dat de bestuurders niet volledig open zijn geweest tijdens het interview. Ten derde is het gebruik van de lijst met te analyseren elementen een beperking. Hoewel deze lijst nagenoeg geheel in deze vorm gehanteerd is in eerder onderzoek van NIVRA (2010) en daardoor plausibel wordt verondersteld, zijn sommige vragen subjectief waardoor verschillende uitkomsten kunnen worden verkregen door verschillende onderzoekers wegens een interpretatieverschil. Ten vierde is de selectie van de te interviewen bestuurders gebeurd door mijn collega van Ernst & Young ten behoeve van zijn scenariostudie in opdracht van Ernst & Young. Aangezien een relatie bestaat tussen deze bestuurders en Ernst & Young, kan het zijn dat de bestuurders tijdens de interviews niet geheel objectief zijn geweest vanwege relationele redenen. Ten vijfde vormt de objectiviteit van de opgestelde lijst met te onderzoeken elementen een beperking. Een onderzoeker van het NIVRA heeft deze lijst

50

-opgesteld waardoor niet kan worden geverifieerd hoe de elementen exact tot stand zijn gekomen en of dit geheel objectief is gebeurd. Tenslotte is bij het identificeren van de verlangde kwaliteit van risicoverslaggeving gebruik gemaakt van literatuuronderzoek. Door meer literatuuronderzoek te verrichten dan nu het geval is, zal wellicht nog een behoefte van belanghebbenden geïdentificeerd kunnen worden. In dit onderzoek zijn echter keuzes gemaakt wat betreft tijdsindeling om het onderzoek in een bepaalde tijdspanne af te ronden. Hierdoor zou het kunnen zijn dat bepaalde behoeftes van belanghebbenden niet zijn geïdentificeerd.