Uw systeem kan afwijken van de afgebeelde systemen.
10-1. Selectie van apparaten
gen_pwr 2008−01 − ST−800 577
1 Stekker aansluitingen van het aggregaat − Nulleider verbonden met chassis 2 Stekker met 3 pinnen en
geaard apparaat 3 Stekker met 2 pinnen en
dubbel geïsoleerd apparaat
Controleer goed of de apparatuur is voorzien van het symbool voor dubbele isolatie en/of dat dit er op wordt vermeld.!
Geen stekker met 2 pinnen gebruiken, tenzij de!
Het frame van het lasaggregaat altijd aarden op het frame van de wagen om elektrische schokken en gevaren van statische elektriciteit te voorkomen.!
Zie ook informatiefolder 29 van de AWS betreffende veiligheid en gezondheid: het aarden van draagbare en op wagens geïnstalleerde lasaggregaten.1 Massaklem voor aarding van apparatuur (op voorpaneel) 2 Massakabel (niet meegeleverd) 3 Metalen frame van wagen Sluit de massakabel van de apparatuur aan op het metalen chassis van de wagen. Gebruik hiervoor een geïsoleerde koperen draad van 2,5 mm2 of dikker.
Aard het frame van het lasaggregaat met het onderstel of de wagen via metaal−op−metaal contact.!
Ondervoeringen, transport-blokken en bepaalde wielonder-stellen isoleren het lasaggregaat van het chassis van de wagen.Sluit altijd een massadraad aan vanaf massa−aansluiting van het aggregaat naar blootgemaakt metaal van het chassis van de wagen zoals op de afbeelding te zien is.
!
Als de lasgroep niet uitgerust is met een lekstroomschakelaar (GFCI), gebruik dan een lekstroombeveiligde verlengkabel.10-2. Het aggregaat aarden op het chassis van een vrachtwagen of aanhanger
800 652−D
1
3 2 GND/ PE
10-3. Het aarden met een bouwinstallatie
Gebruik de aarding zoals aangegeven in de elektrische richtlijnen.!
Het lasaggregaat verbinden met de aarding van de bouwinstallatie (woonhuis, werkplaats, enz.) indien energie geleverd wordt aan de elektrische installatie.!
Zie ook informatiefolder 29 van de AWS betreffende veiligheid en gezondheid:het aarden van draagbare en op wagens geïnstalleerde lasaggregaten.
GND/PE
1 2
2 3
10-4. Hoeveel vermogen hebben de apparaten nodig?
S−0623 Apparaten met een motor zijn niet−resistieve belastingen en hebben ongeveer zes maal meer vermogen nodig om te starten dan om te blijven draaien (zie Sectie 10-8).
3 Kenplaatgegevens
De kenplaat geeft de benodigde spanning, stroom en vermogen aan.
Ampère x Volt = Watt Voorbeeld 1: Als een boor 4,5 A en 115 V nodig heeft, bereken dan het nodige vermogen in Watt.
4.5 A x 115 V = 520 W
Het getrokken vermogen van de boor is 520 W.
Voorbeeld 2: Als er drie gloeilampen van 200 Watt gebruikt worden samen met de boor uit voorbeeld 1, tel dan de individuele verbruiken op om het totaalverbruik te berekenen.
(3 x 200W) + 520 W = 1120 W Het totale verbruik van de drie lampen en de boor samen is 1120 Watt.
10-5. Voedingsvereisten voor industriële motoren (bij benadering)
Industriële motoren Nominaal Startvermogen Bedrijfsvermogen
Gescheiden fase 1/8 pk 800 300
1/6 pk 1225 500
1/4 pk 1600 600
1/3 pk 2100 700
1/2 pk 3175 875
Aanloop Condensator − Inductie loop 1/3 pk 2020 720
1/2 pk 3075 975
3/4 pk 4500 1400
1 pk 6100 1600
1−1/2 pk 8200 2200
2 pk 10550 2850
3 pk 15900 3900
5 pk 23300 6800
Aanloopcondensator − Condensator loop 1−1/2 pk 8100 2000
5 pk 23300 6000
7−1/2 pk 35000 8000
10 pk 46700 10700
Ventilatoren 1/8 pk 1000 400
1/6 pk 1400 550
1/4 pk 1850 650
1/3 pk 2400 800
1/2 pk 3500 1100
10-6. Voedingsvereisten voor agrarische en thuisapparatuur (bij benadering)
Agrarische en thuisapparatuur Nominaal Startvermogen Bedrijfsvermogen
ijsontdooier voor voorraadtank 1000 1000
Graanreiniger 1/4 pk 1650 650
Draagbare transportband 1/2 pk 3400 1000
Graanlift 3/4 pk 4400 1400
Melkkoeler 2900 1100
Melkapparaat(vacuümpomp) 2 pk 10500 2800
MOTOREN VOOR AGRARISCH GEBRUIK 1/3 pk 1720 720
Standaard (bijv. transportbanden, 1/2 pk 2575 975
voeraggers, lucht− 3/4 pk 4500 1400
compressoren) 1 pk 6100 1600
1−1/2 pk 8200 2200
2 pk 10550 2850
3 pk 15900 3900
5 pk 23300 6800
Hoog koppel (bijv. schuurreinigers, 1−1/2 pk 8100 2000
silolossers, hijstoestellen voor 5 pk 23300 6000
silo’s, bunkervullers) 7−1/2 pk 35000 8000
10 pk 46700 10700
3−1/2 cu. ft. mixer 1/2 pk 3300 1000
Hoge druk 1,8 gal/min 500 PSI 3150 950
Wasapparaat 2 gal/min 550 PSI 4500 1400
2 gal/min 700 PSI 6100 1600
Koelkast of diepvries 3100 800
Pomp voor ondiepe put 1/3 pk 2150 750
1/2 pk 3100 1000
Beerputpomp 1/3 pk 2100 800
1/2 pk 3200 1050
10-7. Voedingsvereisten voor apparatuur gebruikt door aannemers (bij benadering)
Aannemer Nominaal Startvermogen Bedrijfsvermogen
Handboor 1/4 inch 350 350
3/8” 400 400
1/2 inch 600 600
Cirkelzaag 6−1/2 inch 500 500
7−1/4 inch 900 900
8−1/4 inch 1400 1400
Tafelzaag 9 inch 4500 1500
10 inch 6300 1800
Bandzaag 14 inch 2500 1100
Tafelslijpmachine 6 inch 1720 720
8 inch 3900 1400
10 inch 5200 1600
Luchtcompressor 1/2 pk 3000 1000
1 pk 6000 1500
1−1/2 pk 8200 2200
2 pk 10500 2800
Elektrische kettingzaag 1−1/2 pk, 12 inch 1100 1100
2 pk, 14 inch 1100 1100
Elektrische snoeischaar Standaard 9 inch 350 350
Heavy−duty 12 inch 500 500
Elektrische cultivator 1/3 pk 2100 700
Elektrische heggenschaar 18 inch 400 400
Schijnwerpers HID 125 100
Metaalhalogeen 313 250
Kwik 1000
Natrium 1400
Damp 1250 1000
Dompelpomp 400 gal/u 600 200
Centrifugaalpomp 900 gal/u 900 500
Vloerpoetsmachine 3/4 pk, 16 inch 4500 1400
1 pk, 20 inch 6100 1600
Hogedrukreiniger 1/2 pk 3150 950
3/4 pk 4500 1400
1 pk 6100 1600
55 gal vatmixer 1/4 pk 1900 700
Nat & Droog zuiger 1,7 pk 900 900
2−1/2 pk 1300 1300
10-8. Vereist startvermogen
2 Stroomsterkte tijdens het draaien 3 Motor pk
4 Motorspanning
Hoe het startamperage vinden:
Stap 1: Zoek de motorcode en aan de hand van onderstaande tabel vinden we een waarde in KVA/PK. Als de code ontbreekt of niet overeenkomt met de tabelcodes vermenigvuldig dan de werkingsamperage met zes om de startamperage te vinden.
Stap 2: Noteer de spanning (Volt) en paardekracht (PK).
Stap 3: Bereken de startamperage (zie voorbeeld).
De beschikbare uitgangsstroom op het lasaggregaat moet minstens dubbel zo groot zijn als de normale werkingsstroom van de motor. De motor heeft 12,2 A nodig om te starten.
10-9. Hoeveel vermogen kan het lasaggregaat leveren?
Ref. ST−800 396−A / S−0625
1 Beperk de belasting tot 90%
van het maximaal vermogen van het lasaggregaat Steeds de niet−resistieve apparaten (motoren) eerst starten, in orde van grootte, de grootste eerst. De resistieve apparaten als laatste inschakelen.
2 5 seconden regel
Indien de motor niet start binnen de 5 seconden, het apparaat uitschakelen om motorbeschadiging te voorkomen. De motor vereist meer vermogen dan wat het lasaggregaat kan leveren.
1
2
10-10. Typische installatie voor het leveren van stand-by vermogen
!
Installeer en aard deze installatie volgens de Handleiding voor gebruikers en landelijke of lokale voorschriften. Door de klant voorziene installatie is nodig als het lasaggregaat als noodstroom generator moet worden gebruikt bij stroom uitval.1 Elektriciteitsvoorziening openbare net naar het aggregaat.
De belasting gaat weer terug naar het net als er weer stroom is.
De correcte netscheiding aanbrengen (te leveren door de klant).
Het netscheidingsvermogen moet minstens even groot zijn als de netoverbelastingsbeveiliging.
3 Stroomonderbreker met smeltzekering
De correcte schakelaar aanbrengen (te leveren door de klant) indien vereist door de regelgeving betreffende elektrische installaties.
4 Uitgangsvermogen lasaggregaat De uitgangsspanning van het aggregaat en de bedrading moeten overeen komen met de normale spanning en bedrading van het (net)spanningssysteem.
Sluit het aggregaat aan met tijdelijke of permanente bedrading die geschikt is voor de installatie.
De aangekoppelde apparaten uitschakelen of afkoppelen van het lasaggragaat voor het starten of stoppen van de motor. Tijdens het starten en stoppen van de motor is de motorsnelheid niet voldoende hoog om de nodige spanning en frequentie te leveren.
5 Essentiële belastingen
Het uitgangsvermogen van het aggregaat voldoet mogelijk niet aan de elektrische vereisten van het pand.
Als het aggregaat niet voldoende uitgangsvermogen levert voor alle vereisten, sluit dan alleen essentiële belastingen aan (pompen, diepvrieskasten, verwarmings-apparaten e.d. − zie Sectie 10-4).
10-11. Keuze van de verlengkabel (zo kort mogelijk kiezen)
Kabellengte voor 120 Volt gebruik
Als de lasgroep niet uitgerust is met een lekstroomschakelaar (GFCI), gebruik dan een lekstroombeveiligde verlengkabel.
Maximaal toegelaten kabellengte in ft(m) voor geleidersectie (AWG)*
Stroom (Ampère) Belasting (Watt) 4 6 8 10 12 14
5 600 350 (106) 225 (68) 137 (42) 100 (30)
7 840 400 (122) 250 (76) 150 (46) 100 (30) 62 (19)
10 1200 400 (122) 275 (84) 175 (53) 112 (34) 62 (19) 50 (15)
15 1800 300 (91) 175 (53) 112 (34) 75 (23) 37 (11) 30 (9)
20 2400 225 (68) 137 (42) 87 (26) 50 (15) 30 (9)
25 3000 175 (53) 112 (34) 62 (19) 37 (11)
30 3600 150 (46) 87 (26) 50 (15) 37 (11)
35 4200 125 (38) 75 (23) 50 (15)
40 4800 112 (34) 62 (19) 37 (11)
45 5400 100 (30) 62 (19)
50 6000 87 (26) 50 (15)
*Kabelsectie is gebaseerd op een spanningsval van maximaal 2%.
Kabellengte voor 240 Volt gebruik
Als de lasgroep niet uitgerust is met een lekstroomschakelaar (GFCI), gebruik dan een lekstroombeveiligde verlengkabel.
Maximaal toegelaten kabellengte in ft(m) voor geleidersectie (AWG)*
Stroom (Ampère) Belasting (Watt) 4 6 8 10 12 14
5 1200 700 (213) 450 (137) 225 (84) 200 (61)
7 1680 800 (244) 500 (152) 300 (91) 200 (61) 125 (38)
10 2400 800 (244) 550 (168) 350 (107) 225 (69) 125 (38) 100 (31)
15 3600 600 (183) 350 (107) 225 (69) 150 (46) 75 (23) 60 (18)
20 4800 450 (137) 275 (84) 175 (53) 100 (31) 60 (18)
25 6000 350 (107) 225 (69) 125 (38) 75 (23)
30 7000 300 (91) 175 (53) 100 (31) 75 (23)
35 8400 250 (76) 150 (46) 100 (31)
40 9600 225 (69) 125 (38) 75 (23)
45 10,800 200 (61) 125 (38)
50 12,000 175 (53) 100 (31)
*Kabelsectie is gebaseerd op een spanningsval van maximaal 2%.