• No results found

6. Onderzoeksresultaten

6.2 Resultaten

De onderzoeksdata staan in bijlage 7. De resultaten van het onderzoek worden per deelvraag besproken. Daarna wordt de hoofdvraag aan de orde gesteld.

6.2.1 Deelvraag 1

1.1 Hebben docenten voorkeur voor een bepaalde curriculum-emphasis? 1.2 Zo ja, welke dan?

Omdat de steekproef te klein is om te kunnen spreken van significante afwijkingen is er op deze plek gekozen voor een weergave van de gemiddelde resultaten met het doel een kort overzicht te geven.

31 Het overzicht per docent ziet er als volgt uit

Tabel 2. Emphases per docent: Voorkeur fundamentele wetenschap (F) Voorkeur kennisontwikke- ling (K) Voorkeur wetenschap, techniek & samenleving (WTS)

Gemiddelde Gemiddelde Gemiddelde

Vakdocenten Na1 3,80 3,40 3,17 Na2 4,13 3,40 3,17 Sk1 2,27 3,00 2,22 Sk2 4,40 3,40 3,94 Wi1 3,33 3,20 3,00 Wi2 3,73 3,75 3,06 Bi1 3,60 4,00 3,89 Bi2 3,47 3,40 4,06

Toelichting: Om de tabel overzichtelijk te houden is bij de docenten gekozen voor afkortingen.

Op een schaal van 1 tot en met 5 hebben de docenten een bepaald gemiddelde behaald. De gemiddelden liggen verhoudingsgewijs dicht bij elkaar. Om überhaupt van een voorkeur te kunnen spreken ga ik uit van een verschil van 0,5 tussen het laagste en het hoogste gemiddelde. We hebben het in het vervolg daarom over een lichte voorkeur.

De volgende tabel laat de verdeling van de topscores van de gemiddelden zien.

Tabel 3: Voorkeur per docent voor een bepaalde wetenschapsvorming docent F K WTS 1 X 2 X 3 X 4 X 5 6 X X 7 8 X 4 2 1

Toelichting: 5 van de 8 docenten hebben een exclusieve voorkeur (gele invulling). Een andere docent laat een voorkeur voor 2 visies zien. Dit is aangegeven door twee kruisjes. Bij docent 5 en docent 7 zijn geen voorkeuren aan te geven.

Het duidelijkst komt de voorkeur voor fundamentele wetenschap tot uitdrukking. Een voorkeur voor wetenschap, techniek en samenleving wordt maar door een docent aangegeven.

33 Het volgende lijndiagram brengt de onderlinge verhouding van de gemiddelden van de

emphases duidelijk in beeld.

Figuur 2

Toelichting: In het lijndiagram is de sectieaanduiding voor de docent weggelaten, omdat die indeling niet relevant is voor het verdere verloop van het onderzoek en de steekproef te klein is voor het doen van gedifferentieerde uitspraken over verschillen in de secties.

De gemiddelden die hierboven zijn aangegeven zien wij uiteraard in het lijndiagram terug. Maar we kunnen eveneens zien dat zeven van de acht docenten hoog (op of boven de 3) in alle drie gebieden van de wetenschapsvorming scoren.

Daarmee is een deel van de eerste deelvraag positief beantwoord: Ja, de docenten hebben voorkeuren aangeven.

Hebben zij ook een bepaalde voorkeur voor een visie op wetenschapsontwikkeling aangeven? Op grond van de gegevens kunnen wij waarnemen dat bij vijf van de acht docenten een relatieve voorkeur voor één bepaalde visie op wetenschapsvorming zichtbaar is. Bij twee docenten zien wij geen voorkeur en bij een docent zien we een voorkeur voor twee gebieden. We zien in het lijndiagram echter dat de voorkeuren per docent redelijk dicht bij elkaar liggen.

Gemiddelden Emphases (Likertschaal)

5 4,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0 1 2 3 4 F K 5 WTS 6 7 8

Vier van de acht docenten hebben een voorkeur voor fundamentele wetenschap

aangegeven, waarvan een docent daarnaast een voorkeur voor kennisontwikkeling heeft. Een docent heeft een voorkeur voor wetenschap, techniek en samenleving. Twee docenten laten geen voorkeur zien.

Uitgaande van het feit dat de voorkeuren per docent redelijk dicht bij elkaar liggen, is het antwoord op deelvraag 1.1 dat de docenten een lichte voorkeur voor een bepaalde visie op wetenschapsvorming hebben, maar tegelijk wel duidelijk hebben aangegeven met alle drie emphases te werken. Het antwoord op deelvraag 1.2 luidt dat bij vijf van de acht docenten een duidelijke voorkeur is vast te stellen.

6.2.2 Deelvraag 2

2.1 Vertonen docenten een bepaald professioneel zelfbeeld bij het geven van wetenschapsvorming?

2.2 Zo ja, welk dan?

De in het onderzoek gebruikte categorieën worden hier nog eens onder elkaar gezet.

Vakkennis: 1. vakinhoudelijk 2. cultuurhistorisch Procesbegeleiding: 1. vakdidactisch 2. ontwikkelingspsychologisch

35

Tabel 4. Professioneel zelfbeeld per docent (in frequenties):

Vakkennis Procesbegeleiding

Vakinhoudelijk Cultuurhistorisch Vakdidactisch Ontwikkelings-

psychologisch 1 2 3 10 24 39 2 44 23 19 5 91 3 15 28 29 8 80 4 19 3 23 23 68 5 14 10 18 9 51 6 4 - 4 4 12 7 39 75 31 6 151 8 10 18 15 9 52 ∑ 147 160 149 88 544

Toelichting: In deze tabel staat aangegeven hoe vaak een docent in het interview een item heeft genoemd dat kan worden ondergebracht in de categorieën.

Figuur 3: Professioneel zelfbeeld per docent (in frequenties)

Het diagram maakt duidelijk dat het aantal uitingen dat de docenten doen met betrekking tot hun professioneel zelfbeeld ver uit elkaar ligt. Dit gegeven lijkt mij een indicatie te zijn voor

160 140 120 100 80 60 40 20 0 6 1 5 8 4 3 2 7

180 160 140 120 100 80 60 40 20 0

vaki. cult. vakd. ontw.

aantal uitingen van de groep als geheel

de mate van zelfreflectie en zelfinzicht van een individuele docent. Bij de interpretatie van de percentuele gegevens zal hiermee rekening gehouden worden.

Figuur 4: Aantal uitingen van de groep als geheel per aspect binnen het professionele zelfbeeld

Het valt op dat er duidelijke verschillen zijn in de hoeveelheid uitingen binnen een bepaald aspect. Op het gebied van de ontwikkelingspsychologie worden beduidend minder

opmerkingen gemaakt. De andere drie gebieden lijken redelijk evenredig vertegenwoordigd. Bekijken we echter de resultaten van het professionele zelfbeeld (tabel 4), dan valt op dat de waarde in de kolom ‘cultuurhistorisch’ in grote mate bepaald wordt door het hoge aantal uitspraken van een bepaalde docent (docent 7). Er kan dus de conclusie getrokken worden dat het professionele zelfbeeld van 7 van de 8 van de onderzochte docenten in hoge mate bepaald wordt door de aspecten ‘Vakinhoudelijk’ en ‘Vakdidactisch’.

37 Figuur 5: Percentage professioneel zelfbeeld voor de groep als geheel

In percentages uitgedrukt is het verschil tussen drie gebieden vrij klein. Een gebied (ontwikkelingspsychologisch) is duidelijk minder vertegenwoordigd.

16,2 27 27,4 29,4 vakinhoudelijk cultuurhistorisch vakdidactisch ontwikkelingspsychologisch

Tabel 5. Professioneel zelfbeeld per docent (in procenten):

docenten Vakkennis Procesbegeleiding

vakinhoudelijk Cultuur- historisch Vakdidactisch Ontwikkelings- psychologisch 1 5,13 7,69 25,64 61,54 2 48,35 25,28 20,88 5,50 3 18,75 35 36,25 10 4 27,94 4,41 33,82 33,82 5 27,45 19,61 35,29 17,65 6 100/3 - 100/3 100/3 7 25,83 49,67 20,53 3,97 8 19,23 34,62 28,85 17,31

In figuur 6 (hieronder) worden de resultaten van tabel 5 per docent visueel aanschouwelijk gemaakt.

docent 1 docent 2

39 Figuur 6: Percentage professioneel zelfbeeld per docent

Het valt op dat de individuele diagrammen zeer divers zijn. Bij elke docent zijn een á twee gebieden aan te wijzen die minder vertegenwoordigd zijn in zijn/haar professioneel zelfbeeld. Bij docent 6 valt een gebied (cultuurhistorisch) zelfs helemaal weg.

Bij drie docenten (docent 1, 2 en 7) is telkens een motief prominent vertegenwoordigd en bij de andere vijf docenten is dat niet het geval.

Om de tweede deelvraag, de vraag naar een bepaald professioneel zelfbeeld bij het geven van wetenschapsvorming, te kunnen beantwoorden wil ik een criterium vastleggen:

docent 7 docent 8

vaki. cultuurh. vakd. ontwikkel. vaki. cultuurh. vakd. ontwikkel.

docent 5

vaki. cultuurh. vakd. ontwikkel.

docent 6

vaki. cultuurh. vakd. ontwikkel.

docent 3

vaki. cultuurh. vakd. ontwikkel.

docent 4

- Als het aantal uitspraken van een docent ten opzichte van een kenmerk van het professioneel zelfbeeld rond de vijftig procent of hoger ligt, dan is dat kenmerk typerend voor het professioneel zelfbeeld van de docent.

Tabel 6. Gerichtheid van docenten met betrekking tot hun professioneel zelfbeeld

Wij zien de volgende motieven:

docent vakinhoudelijk cultuurhistorisch vakdidactisch Ontwikkelings- psychologisch 1 x 2 x 3 4 5 6 7 x 8

Toelichting: Drie van de acht docenten zijn duidelijk op een gebied gericht zijn (gele invulling).

Uit deze gegevens valt op te maken dat er 3 docenten zijn die een bepaald professioneel zelfbeeld hebben, dat rond de 50 % of hoger ligt.

Daarnaast lijkt het in verband met de ontwikkeling van een instrument dat op school gebruikt kan worden, ook zeer interessant om te kijken op welk gebied per individuele docent een

lacune in het professioneel zelfbeeld waar te nemen is. Ik ga daarbij uit van het volgende

criterium:

- Als het aantal uitspraken 10 procent of minder is, dan is er sprake van dat dit

kenmerk niet voldoende gerepresenteerd wordt in het professionele zelfbeeld bij het geven van wetenschapsvorming.

41 Het antwoord op de tweede deelvraag is dus dat bij de individuele docenten minder dan de helft van de groep (3 docenten) een uitgesproken professioneel zelfbeeld heeft en dat zij als groep geen typerend professioneel zelfbeeld hebben.

Daarnaast valt wel op dat bij 6 van de 8 docenten een gebied aan te wijzen is, waarin het percentage kleiner of gelijk 10 % is (tabel 4 en figuur 6).

6.2.3 De hoofdvraag

De hoofdvraag van het onderzoek is de vraag of er sprake is van correspondentie tussen de

voorkeuren die docenten hebben voor een bepaalde nadruk in het curriculum (curriculum

emphasis, Roberts, 1982, 1988; Van Driel et al, 2008) en hun professioneel zelfbeeld wanneer zij hun kandidaten voor het VWO eindexamen (natuurkunde, biologie, scheikunde en wiskunde B) wetenschapsvorming geven.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal ik de resultaten van deelvraag 1 en deelvraag 2 nog eens kort samenvatten.

Deelvraag 1 kon positief worden beantwoord: bij zeven van de acht bètadocenten van het Lyceum was er sprake van een emphasis, dat wil zeggen dat de docenten een (lichte) voorkeur hebben voor een van de drie manieren van wetenschapsvorming.

Het duidelijkst komt de voorkeur voor fundamentele wetenschap tot uitdrukking, gevolgd door de voorkeur voor kennisontwikkeling. Een voorkeur voor wetenschap, techniek en samenleving wordt maar door een docent aangegeven

Tegelijkertijd scoren zeven van de acht docenten vrij hoog op alle drie visies van wetenschapsvorming.

Deelvraag 2 wordt ontkennend beantwoord. Minder dan de helft van de groep (drie docenten) heeft een uitgesproken professioneel zelfbeeld. Bij de groep als geheel is dus geen harmonische verdeling van het professionele zelfbeeld over alle vier gebieden

(Vakinhoud, Cultuurhistorische context, Vakdidactiek en Ontwikkelingspsychologie) waar te nemen.

Omdat deelvraag 2 ontkennend wordt beantwoord kan er geen sprake zijn van

correspondentie tussen de voorkeuren die docenten hebben voor een bepaalde nadruk in het curriculum en hun professioneel zelfbeeld wanneer zij hun kandidaten

een bepaalde emphasis en een bepaald professioneel zelfbeeld aan te tonen. De

hoofdvraag wordt dus negatief beantwoord.

Naar aanleiding van de ervaringen, die ik tijdens het onderzoek heb opgedaan, heeft zich bij mij echter een andere vraag opgedrongen, namelijk de vraag naar de bruikbaarheid van het ontwikkelde instrument. Deze vraag, tezamen met meerdere vragen omtrent correspondentie tussen emphases en professioneel zelfbeeld, behandel ik in het volgende hoofdstuk.

43